ECLI:NL:RBOBR:2016:3632

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
8 juli 2016
Publicatiedatum
7 juli 2016
Zaaknummer
01/845028-16
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot afpersing van een prostituee onder bedreiging met een mes

In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 8 juli 2016 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 15 januari 2016 in Eindhoven heeft geprobeerd een prostituee onder bedreiging van een mes geld afhandig te maken. De verdachte is beschuldigd van poging tot afpersing, waarbij hij het slachtoffer met een mes heeft bedreigd en heeft geëist dat zij hem geld zou geven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig is aan de poging tot afpersing, maar heeft hem vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten die niet bewezen zijn verklaard.

De rechtbank heeft de verdachte een jeugddetentie opgelegd van 179 dagen, met aftrek van voorarrest, en een voorwaardelijke PIJ-maatregel voor de duur van drie jaar met een proeftijd van twee jaar. De voorwaarden van de PIJ-maatregel omvatten onder andere een klinische behandeling en begeleiding door de reclassering. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is gepleegd, en de persoonlijke situatie van de verdachte, die lijdt aan een autistische stoornis en andere psychische problemen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is en dat een pedagogische aanpak noodzakelijk is.

De rechtbank heeft ook de adviezen van gedragsdeskundigen en de reclassering overgenomen, die hebben gepleit voor een klinische behandeling in een instelling voor jeugdigen. De rechtbank heeft de voorwaarden voor de PIJ-maatregel dadelijk uitvoerbaar verklaard, gezien het hoge recidivegevaar en de noodzaak van behandeling. De uitspraak is gedaan in het belang van de verdere ontwikkeling van de verdachte en de veiligheid van de samenleving.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Strafrecht
Parketnummer: 01/845028-16
Datum uitspraak: 08 juli 2016
Verkort vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1996] ,
wonende te [adres 1] ,
thans gedetineerd te: [instelling 1] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 25 april 2016 en 24 juni 2016.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 29 maart 2016.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 15 januari 2016 te Eindhoven ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen geld, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan, te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer] , te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, of hij op of omstreeks 15 januari 2016 te Eindhoven ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van geld, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,
voornoemde [slachtoffer] een mes heeft voorgehouden en/of een mes tegen haar keel heeft gedrukt en/of daarbij heeft gezegd "geef me dat geld", althans heeft geroepen "geld"
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 15 januari 2016 te Eindhoven [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte toen daar opzettelijk dreigend die [slachtoffer] een mes voorgehouden en/of een mes tegen haar keel gedrukt.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
De bewezenverklaring.
De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte:
(primair)
op 15 januari 2016 te Eindhoven ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging
met geweld [slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van geld toebehorende aan [slachtoffer] ,
voornoemde [slachtoffer] een mes heeft voorgehouden en daarbij heeft gezegd "geef me dat geld", althans heeft geroepen "geld", terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en maatregel.
De eis van de officier van justitie.(bijlage)
t.a.v. primair (poging tot afpersing):
*toepassing van het adolescentenstrafrecht;
*onvoorwaardelijke jeugddetentie van 7 maanden met aftrek van voorarrest;
*voorwaardelijke PIJ-maatregel met een proeftijd van 2 jaar en met als bijzondere
voorwaarden reclasseringstoezicht en een klinische behandeling in [instelling 2] .
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende ten nadele van verdachte in aanmerking genomen.
Verdachte heeft geprobeerd het slachtoffer onder bedreiging van een mes geld afhandig te maken. Het slachtoffer bevond zich ten tijde van de beroving in een uiterst kwetsbare positie. Zij was als raamprostituee werkzaam en verdachte bezocht haar als klant. Enkel door het daadkrachtig optreden van het slachtoffer is de beroving niet voltooid. Verdachte heeft door zijn handelen een grote inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer en haar lichamelijke integriteit aangetast. Het spreekt voor zich dat zij enkele angstige momenten moet hebben doorstaan en dat het gewelddadige incident gevoelens
van onrust, angst en onveiligheid bij haar en haar collega’s heeft veroorzaakt. In zijn algemeenheid is een beroving, zeker wanneer daarbij een wapen wordt gebruikt, voor het slachtoffer een traumatische ervaring waarvan het slachtoffer nog jarenlang last kan hebben. Een dergelijk strafbaar feit versterkt bovendien algemene gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. Verdachte heeft met die gevoelens geen enkele rekening gehouden toen hij besloot het feit te plegen. De rechtbank neemt het verdachte bovendien kwalijk dat hij de beroving zorgvuldig heeft voorbereid. Daar komt nog bij dat verdachte de ernst van zijn strafbaar handelen niet (volledig) lijkt in te zien.
De rechtbank heeft gezien dat verdachte nooit eerder met politie en justitie in aanraking is geweest.
De rechtbank heeft acht geslagen op de inhoud van de rapportages van GZ-psycholoog drs. M. de Bree en kinder/jeugdpsychiater G.C.G.M. Broekman van telkens 30 mei 2016 die over verdachte zijn opgesteld. Volgens de gedragsdeskundigen is er bij verdachte sprake
van een ziekelijke stoornis in de zin van een autistische stoornis met kwalitatieve beperkingen in de communicatie en interactie, een rigide zelfbepalende houding, een gebrek aan inlevingsvermogen, een geringe frustratietolerantie, een zorgelijke agressieve impuls-regulatie en een achterblijvende emotionele en sociale ontwikkeling. Daarnaast is er sprake van een post traumatische stress stoornis en een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met narcistische trekken. De deskundigen adviseren om verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen. De rapporteurs schatten het recidivegevaar zonder behandeling als hoog in en achten een strak juridisch kader noodzakelijk om deze behandeling te waarborgen. Zij bepleiten een pedagogische aanpak om de negatieve ontwikkeling te keren en zien hierin ook mogelijkheden voor verdachte om zich verder te ontwikkelen. De deskundigen achten dan ook de toepassing van het jeugdstrafrecht geïndiceerd. Zij adviseren de oplegging van een voorwaardelijke PIJ-maatregel met als bijzondere voorwaarde een klinische behandeling in [instelling 2] te Eindhoven. Veelvuldig ingezette ambulante behandeling is in het verleden niet toereikend gebleken. Mocht verdachte zich niet behandelbaar opstellen dan is een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel aan de orde.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op een advies van de reclassering d.d. 21 juni 2016.
Hierin worden de adviezen en conclusies van voornoemde gedragsdeskundigen nagenoeg integraal overgenomen. Ook de reclassering adviseert de toepassing van het adolescenten-strafrecht en de oplegging van een voorwaardelijke PIJ-maatregel met een klinische behandeling in [instelling 2] te Eindhoven. De reclassering vindt begeleiding door de volwassenreclassering wenselijk, omdat verdachte meer gebaat is bij structuur, duidelijkheid en een strak regime.
De rechtbank neemt de conclusies en adviezen en de onderliggende gronden van de rapporteurs over en maakt die tot de hare.
De rechtbank concludeert op grond van de rapporten van de gedragsdeskundigen dat het bewezenverklaarde feit in verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend.
Voorts volgt de rechtbank de rapporteurs in hun advies dat bij deze jongvolwassen verdachte, gegeven zijn persoonlijkheid en achterstand in zijn sociaal emotionele ontwikkeling, een pedagogische aanpak noodzakelijk is en derhalve toepassing van het adolescentenstrafrecht aangewezen is. De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan jeugddetentie voor de duur van 179 dagen.
Daarnaast acht de rechtbank met de rapporteurs een klinische behandeling in een strak juridische kader noodzakelijk. De rechtbank neemt hun overwegingen ten aanzien van
de op te leggen strafmodaliteit over en concludeert dat een voorwaardelijke maatregel
tot plaatsing in een inrichting van jeugdigen passend en geboden is. Mocht verdachte
niet (verder) meewerken aan de voorgestelde noodzakelijke behandeling, dan dient de voorwaardelijke PIJ-maatregel ertoe om zoveel mogelijk te waarborgen dat behandeling
en onderzoek toch plaats kunnen vinden, maar dan in een gedwongen kader. Verdachte heeft ter terechtzitting ingestemd met een klinische behandeling bij [instelling 2] in Eindhoven. Verdachte kan op 12 juli 2016, aansluitend aan de jeugddetentie, starten met
de behandeling.
De rechtbank stelt vast dat is voldaan aan de formele voorwaarden genoemd in artikel 77s, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht voor het opleggen van een (voorwaardelijke) maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen, nu voor het bewezenverklaarde
feit voorlopige hechtenis is toegelaten, de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen het opleggen van de maatregel eist en de maatregel in het belang
is van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte. Tot slot merkt de rechtbank op dat er sprake is van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De totale duur van de maatregel kan daarom een periode van 3 jaar te boven gaan.
De rechtbank zal bevelen dat de voorwaarden bij de voorwaardelijke PIJ-maatregel dadelijk uitvoerbaar zijn. Gezien de ernst van het door verdachte gepleegde feit en gelet op de bevindingen van de psycholoog en de psychiater omtrent de persoon van verdachte en hun conclusie dat indien verdachte niet klinisch wordt behandeld er een hoog recidive risico is, moet er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte, indien zonder
behandeling weer vrij komt, wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen. De rechtbank betrekt daarbij dat uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat verdachte niet meer thuis kan wonen en dat hij daarom indien hij niet kan beginnen met de klinische behandeling, geen verblijfplaats heeft. In het verlengde van het vorenstaande zal de rechtbank tevens het door de reclassering uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar verklaren.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 27, 45, 77c, 77g, 77h, 77i, 77s, 77v, 77x, 77y, 77z, 77za, 77aa en 317.
DE UITSPRAAK
De rechtbank
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf :
primairpoging tot afpersingVerklaart verdachte hiervoor strafbaar.

Legt op de volgende straf en maatregel.

t.a.v. primair:
*
Jeugddetentievoor de duur van 179 dagen met aftrek overeenkomstig artikel 27
Wetboek van Strafrecht.
*
Plaatsingin een inrichting voor jeugdigen voor de duur van 3 jaar voorwaardelijk met
een proeftijd van 2 jaren.
Stelt als
algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
-zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit en
-ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen
van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de
Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt en
-medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de
medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als
bijzondere voorwaardendat de veroordeelde:
-zich gedurende proeftijd gedraagt naar de voorschriften en aanwijzingen die worden
gegeven door de reclassering;
-zich klinisch laat behandelen in [instelling 2] in Eindhoven of een soortgelijke
intramurale instelling voor een maximale termijn van de hiervoor bepaalde proeftijd van
2 jaar of zoveel korter als de leiding van genoemde inrichting in overleg met de
reclassering wenselijk acht en waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de
aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de (genees-)
directeur van die instelling zullen worden gegeven; -zich gedurende zijn opname binnen Catamaran laat begeleiden door Reclassering
Nederland en zich daarna blijft melden zo frequent en zolang de reclassering dit
noodzakelijk acht,
waarbij de Reclassering Nederland, Regio's-Hertogenbosch, Eekbrouwersweg 6,
5233 VG te 's-Hertogenbosch, opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de
naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de op grond van artikel 77z van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 77aa van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht,
dadelijk uitvoerbaar zijn.
Opheffing van het tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur daarvan gelijk wordt aan de duur van de opgelegde vrijheidsstraf (12 juli 2016).
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.M. Kooijmans-de Kort, voorzitter,
mr. J.J.A. Donkersloot en mr. B. Poelert, leden,
in tegenwoordigheid van D.A. Koopmans, griffier,
en is uitgesproken op 8 juli 2016.
De jongste rechter is buiten staat om dit vonnis mede te ondertekenen.