ECLI:NL:RBOBR:2016:3614

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
7 juli 2016
Publicatiedatum
6 juli 2016
Zaaknummer
16 _ 1165
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking financiële tegemoetkoming Wmo 2015 en de verplichtingen van de gemeenteraad

In deze zaak heeft eiseres, die meer dan 10 jaar een financiële tegemoetkoming ontving op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), beroep ingesteld tegen de intrekking van deze tegemoetkoming door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Uden. De intrekking vond plaats omdat volgens verweerder de Wmo 2015 alleen maatwerkvoorzieningen in natura of persoonsgebonden budgetten toestaat, en financiële tegemoetkomingen niet meer mogelijk zijn. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat artikel 2.1.7 van de Wmo 2015 het college de mogelijkheid biedt om aan mensen met een beperking een tegemoetkoming te verstrekken ter ondersteuning van zelfredzaamheid en participatie. De rechtbank concludeert dat het besluit van verweerder in strijd is met de Wmo, omdat de gemeenteraad geen beleidsplan heeft vastgesteld waarin de toepassing van artikel 2.1.7 wordt behandeld. Hierdoor kan het bestreden besluit niet in stand blijven. De rechtbank heeft de intrekking van de tegemoetkoming onterecht geacht en gelast dat de tegemoetkoming aan eiseres wordt voortgezet tot er een nieuw besluit is genomen. Tevens is verweerder veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 16/1165 en SHE 16/821

uitspraak van de meervoudige kamer van 7 juli 2016 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. E.M.H. Geubbels),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Uden, verweerder

(gemachtigde: mr. A.R.M. Verweijen).

Procesverloop

Bij besluit van 28 juli 2015 (het primaire besluit 1) heeft verweerder de tegemoetkoming in de vervoerskosten voor de eigen auto die eiseres op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (oud) ontving met ingang van 1 juli 2015 beëindigd.
Bij besluit van 4 maart 2016 (het bestreden besluit 1) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Dit beroep heeft kenmerk SHE16/1165.
Bij besluit van 19 november 2015 (het primaire besluit 2) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een vervoersvoorziening op grond van de Wmo 2015 afgewezen.
Bij besluit van 26 februari 2016 (het bestreden besluit 2) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft ook tegen dit besluit beroep ingesteld.
Dit beroep heeft kenmerk 16/821.
Verweerder heeft in beide zaken eenzelfde verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft gevoegd plaatsgevonden op 8 juni 2016. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiseres heeft gedurende een periode van meer dan 10 jaar op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (oud) een financiële tegemoetkoming ontvangen voor het gebruik van haar eigen, aangepaste auto. Eiseres heeft een stoma en kan in verband met incontinentie geen gebruik maken van de regiotaxi.
Ten aanzien van het bestreden besluit 1 van 4 maart 2016
2. Bij het bestreden besluit 1 heeft verweerder de intrekking van de tegemoetkoming in de vervoerskosten gehandhaafd. Verweerder stelt zich op het standpunt dat op grond van de Wmo 2015 het slechts mogelijk is om een maatwerkvoorziening in natura of een persoonsgebonden budget te verstrekken. De mogelijkheid om een financiële tegemoetkoming te verstrekken is er niet meer. In de Nadere regels maatschappelijke ondersteuning 2015 van verweerder (verder: Nadere regels) artikel 22, tweede en derde lid, is specifiek opgenomen dat deze vergoeding komt te vervallen. Verweerder heeft er niet voor gekozen om in de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Uden 2015 (de Verordening) de mogelijkheid om in het geval van meerkosten een financiële vergoeding te verstrekken op te nemen en was daartoe ook niet verplicht. Eiseres heeft een aangepaste auto en een inkomen boven bijstandsniveau waardoor zij in haar eigen auto kan blijven rijden en waardoor haar vervoersprobleem feitelijk is opgelost. Indien eiseres in aanmerking wil komen voor een andere vervoersvoorziening, kan zij daarvoor een aanvraag indienen.
3. Eiseres stelt zich op het standpunt dat het bestreden besluit 1 in strijd is met de wettelijke bepalingen en berust op een onjuiste feitelijke grondslag, onzorgvuldig tot stand is gekomen en niet deugdelijk is gemotiveerd. Eiseres stelt dat niet ter discussie staat dat zij een indicatie heeft voor een aangepaste auto, geen gebruik kan maken van een algemene voorziening zoals collectief vervoer en dat de kosten van gebruik van een aangepaste auto hoger zijn dan van een reguliere auto. Verweerder heeft volgens eiseres ten onrechte de financiële situatie van eiseres in ogenschouw genomen bij het beoordelen van haar recht op een maatwerkvoorziening. Eiseres stelt dat de mogelijkheid om zelf te voorzien in de kosten pas aan de orde dient te komen bij het vaststellen van een eigen bijdrage en niet bij het beoordelen van het recht op een maatwerkvoorziening, aangezien eiseres als gevolg van haar beperkingen ook nog andere extra kosten heeft. Eiseres stelt voorts dat verweerder inbreuk maakt op haar eigendomsrecht zoals bedoeld in artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
4. Artikel 2.1.2 van de Wmo 2015 luidt - voor zover thans relevant - als volgt:
1. De gemeenteraad stelt periodiek een plan vast met betrekking tot het door het gemeentebestuur te voeren beleid met betrekking tot maatschappelijke ondersteuning.
2.(…)
3.(…)
4. (…)
5. In het plan wordt aangegeven op welke wijze de gemeente artikel 2.1.7 toepast dan wel de reden om dat artikel niet toe te passen.
6. (…).
5. Artikel 2.1.7 van de Wmo 2015 luidt als volgt:
Bij verordening kan worden bepaald dat door het college aan personen met een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen die daarmee verband houdende aannemelijke meerkosten hebben, een tegemoetkoming wordt verstrekt ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en de participatie.
6. Blijkens de Memorie van Toelichting bij artikel 2.1.2, vijfde lid, van de Wmo 2015 dient de gemeenteraad bij diens verplichting als bedoeld in artikel 2.1.7 in het beleidsplan de afweging(en) voor de maatschappelijke ondersteuning op te nemen dan wel te motiveren waarom de bevoegdheid niet wordt benut.
7. Artikel 22 van de Nadere regels luidt als volgt:
Overgangsrecht bestaande Wmo-voorzieningen
1. Op grond van artikel 23, lid 2 van de Verordening blijven geldige indicaties van kracht tot het college een nieuw besluit heeft genomen.
2. In de Wmo 2015 staat dat het alleen mogelijk is om maatwerkvoorzieningen in natura of in PGB te verstrekken. Hiermee komt de mogelijkheid om financiële tegemoetkomingen te verstrekken, te vervallen.
3. Voor vervoersvoorzieningen waarbij periodiek een financiële tegemoetkoming wordt verstrekt geldt een overgangsrecht tot 1 juli 2015.
8. De rechtbank overweegt dat een redelijke uitleg van het aan de gemeenteraad gerichte dwingendrechtelijk voorschrift van artikel 2.1.2, vijfde lid, van de Wmo 2015 met zich brengt dat zolang de gemeenteraad geen beleidsplan heeft vastgesteld dan wel in het beleidsplan niet heeft vermeld de reden om artikel 2.1.7 niet toe te passen, hij wordt geacht bij verordening artikel 2.1.7 te hebben toegepast. Dit betekent dat, nu de Verordening geen bepaling bevat over de toepassing van artikel 2.1.7 en ter zitting bij de rechtbank verweerder desgevraagd heeft verklaard dat de gemeenteraad van verweerders gemeente tot op heden geen beleidsplan heeft vastgesteld, het thans bestreden besluit niet in stand kan worden gelaten omdat het genomen is in strijd met de artikelen 2.1.2, vijfde lid, en 2.1.7 van de Wmo 2015. Verweerder heeft met het bepaalde in artikel 22, tweede en derde lid, van de Nadere regels aldus een onjuiste uitleg gegeven van artikel 2.1.2, vijfde lid, van de Wmo 2015. Het beroep zal dan ook gegrond worden verklaard.
9. In het licht van hetgeen hiervoor is overwogen kan bespreking van de overige grieven van eiseres buiten bespreking blijven.
10. De rechtbank heeft thans onvoldoende inzicht op welke wijze en op welke termijn de gemeenteraad van verweerders gemeente zal voldoen aan de verplichting van artikel 2.1.2, vijfde lid, van de Wmo 2015 en invulling zal geven aan artikel 2.1.7 van de Wmo 2015. Gelet hierop acht de rechtbank het aangewezen om met toepassing van het bepaalde in artikel 8:72, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht een voorlopige voorziening te treffen. Deze voorlopige voorziening houdt in dat verweerder zal worden gelast de tegemoetkoming in de vervoerskosten aan eiseres voort te zetten met ingang van 1 juli 2015 tot de datum waarop een nieuw besluit aan eiseres zal zijn verzonden in overeenstemming met een nog op te stellen beleidsplan als bedoeld in artikel 2.1.2, vijfde lid, van de Wmo 2015.
11. Nu het beroep tegen het bestreden besluit 1 gegrond zal worden verklaard zal verweerder worden veroordeeld om aan eiseres met toepassing van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht de proceskosten te vergoeden tot een bedrag van
€ 992,00, zijnde 1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt € 496,00. Tevens dient verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht te vergoeden ten bedrage van € 46,00.
Ten aanzien van het bestreden besluit 2 van 26 februari 2016
12. De rechtbank stelt vast dat het beroep van eiseres tegen de beëindiging van de vervoersvoorziening per 1 juli 2015 slaagt. Dit betekent dat eiseres gelet op de door de rechtbank getroffen voorlopige voorziening vooralsnog aanspraak blijft houden op de tegemoetkoming in de vervoerskosten. Daarmee is aan het beroep van eiseres tegen het besluit van 26 februari 2016 inhoudende ongegrondverklaring van haar bezwaar tegen de afwijzing van de aanvraag om een vervoersvoorziening het procesbelang ontvallen. Immers eiseres heeft bereikt wat ze beoogde. Dit beroep zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond tegen het besluit van 4 maart 2016;
- vernietigt het bestreden besluit van 4 maart 2016;
- gelast verweerder de verstrekking van de tegemoetkoming in de vervoerskosten aan eiseres voort te zetten per 1 juli 2015 tot en met de dag van verzending van een nieuw besluit genomen met in achtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 26 februari 2016 niet ontvankelijk;
- veroordeelt verweerder aan eiseres de proceskosten te vergoeden ten bedrage van € 992,00;
- gelast verweerder eiseres het betaalde griffierecht te vergoeden ten bedrage van € 46,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.H.N. Kruijer, voorzitter, en mr. S.J.W. Hermans en mr. S.D.M. Michael, leden, in aanwezigheid van R.G. van der Korput, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 juli 2016.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.