ECLI:NL:RBOBR:2016:3536

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
29 juni 2016
Publicatiedatum
1 juli 2016
Zaaknummer
SHE 16/1779
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake sluiting bedrijfspand op basis van artikel 13b Opiumwet

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Oost-Brabant op 29 juni 2016 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. De burgemeester van de gemeente Uden had op 7 juni 2016 besloten om een bedrijfspand te sluiten op grond van artikel 13b van de Opiumwet, omdat hij meende dat de openbare orde ernstig was aangetast. Dit besluit was gebaseerd op een noodlottig voorval in het verleden waarbij twee personen om het leven kwamen in een drugslaboratorium. De verzoeker, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. G.A.C. Beckers, maakte bezwaar tegen dit besluit en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester niet bevoegd was om het pand te sluiten, aangezien er geen drugs in het pand waren aangetroffen. De voorzieningenrechter stelde vast dat de burgemeester buiten zijn boekje was gegaan door de wettelijke bevoegdheid die artikel 13b van de Opiumwet biedt, te overschrijden. De voorzieningenrechter schorste het besluit van de burgemeester tot zes weken na de beslissing op bezwaar en droeg de burgemeester op om de proceskosten van de verzoeker te vergoeden, evenals het griffierecht. De uitspraak benadrukt het belang van de wettelijke kaders en de noodzaak voor bestuursorganen om zich aan deze kaders te houden, ook in situaties waarin zij menen dat er zwaarwegende maatschappelijke belangen spelen.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 16/1779
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 29 juni 2016 in de zaak tussen
[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker
(gemachtigde: mr. G.A.C. Beckers),
en
de burgemeester van de gemeente Uden, verweerder
(gemachtigde: drs. P. Tolic).

Procesverloop

Bij besluit van 7 juni 2016, verzonden op 8 juni 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder gelast dat het bedrijfspand aan de [adres] , te Uden (hierna te noemen: het pand) voor de duur van zes maanden wordt gesloten, met ingang van 9 juni 2016 tot 9 december 2016.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Op 9 juni 2016 heeft verweerder de voorzieningenrechter meegedeeld dat hij niet bereid is te wachten met sluiting van de woning totdat op het verzoek om een voorlopige voorziening is beslist.
Op 9 juni 2016 heeft een (andere) voorzieningenrechter van deze rechtbank de ordemaatregel getroffen dat de effectuering van het bestreden besluit wordt opgeschort tot aan de uitspraak van de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 juni 2016. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de zitting heeft de voorzieningenrechter mondeling uitspraak gedaan.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • schorst het primaire besluit tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 168,– aan verzoeker te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 992,–, te betalen aan verzoeker.

Overwegingen

De voorzieningenrechter geeft hiervoor de volgende motivering.
1. Het gaat hier om een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening. Uitgangspunt van de wet is dat een besluit van kracht blijft, ook als er bezwaar is gemaakt. De hoofdregel kan worden doorbroken door het treffen van een voorlopige voorziening. Als tegen een besluit bezwaar is gemaakt kan de voorzieningenrechter op verzoek een voorlopige voorziening treffen als onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Verzoeker heeft aangevoerd dat die onverwijlde spoed is gelegen in zijn financiële situatie. Naast dit financiële belang heeft hij ook een persoonlijk belang gesteld, namelijk: dat hij vreest voor de aantasting van zijn goede naam. Ook heeft hij een beroep gedaan op het eigendomsrecht als neergelegd in artikel 1 van het eerste Protocol behorend bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
3. Verweerder heeft het bestaan van dit spoedeisend belang voor eiser niet betwist.
4. Hoewel ik twijfels heb of het hier aan de orde zijnde spoedeisend belang verder gaat dan enkel een financieel belang, zal ik aan die twijfels voorbijgaan. Ook in het geval slechts een financieel belang aan de orde is, ben ik namelijk van oordeel dat de voorlopige voorziening moet worden toegewezen.
5. Daartoe overweeg ik het volgende.
6. Als geen sprake is van enig spoedeisend belang, moet het verzoek om een voorlopige voorziening in beginsel worden afgewezen. Alleen als zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door verweerder ingenomen standpunt juist is en of het besluit in de bodemprocedure in stand zal blijven als het in bezwaar wordt gehandhaafd, bestaat toch aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Met andere woorden: er moet sprake zijn van een evident onrechtmatig besluit. Ik ben van oordeel dat die situatie zich hier voordoet.
7. Verweerder heeft besloten tot sluiting van het pand op basis van artikel 13b van de Opiumwet. In dat artikel staat dat sprake moet zijn van het aanwezig zijn van een middel als bedoeld in lijst I of II, behorende bij de Opiumwet. Vaststaat dat zo'n middel niet is niet is aangetroffen. Dat betekent dat er eenvoudigweg geen bevoegdheid bestond om op basis van de Opiumwet tot sluiting over te gaan.
8. Verweerder heeft gesteld zich hiervan bewust te zijn, maar vanwege de zwaarwegende maatschappelijke belangen die volgens hem aan de orde zijn doordat de openbare orde ernstig is aangetast, het pand toch te hebben willen sluiten. De gemachtigde van verweerder heeft op de zitting verwezen naar een noodlottig voorval in verweerders gemeente een aantal jaren geleden, waarbij twee personen om het leven zijn gekomen in een drugslaboratorium.
9. Deze aangevoerde omstandigheden ten spijt, ben ik van oordeel dat verweerder hier buiten zijn boekje, want buiten het wetboek, is gegaan. Het is ook, anders dan verweerder lijkt te suggereren, niet aan de rechter om de wettelijke bevoegdheid die artikel 13b van de Opiumwet verweerder biedt, op te rekken door van de tekst van dat wetsartikel af te wijken.
10. Dit betekent dat het verzoek om een voorlopige voorziening wordt toegewezen. Dat houdt in dat het bestreden besluit wordt geschorst tot zes weken nadat op het bezwaar is beslist en dat het pand in elk geval tot die tijd dus niet wordt gesloten.
11. Omdat verzoeker in het gelijk is gesteld, dient verweerder de door verzoeker gemaakte proceskosten te vergoeden.
12. Deze kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 992,– (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 472,– en een wegingsfactor 1).
13. Ook dient verweerder aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht van € 168,– te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Lie, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van
B.V.H. Harperink, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 juni 2016.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.