ECLI:NL:RBOBR:2016:3532

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
1 juli 2016
Publicatiedatum
30 juni 2016
Zaaknummer
01/845215-15
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijke brandstichting met gevaar voor goederen en vernieling in Beek en Donk

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 1 juli 2016 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 16 november 2015 opzettelijk brand heeft gesticht in een woning te Beek en Donk. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, die op dat moment alleen in de woning was, opzettelijk brandbaar materiaal in brand heeft gestoken, wat heeft geleid tot gemeen gevaar voor goederen. De rechtbank heeft de verdachte ook schuldig bevonden aan het opzettelijk vernielen van een buitenlamp die toebehoorde aan een buurman. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 24 maanden geëist, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, maar de rechtbank heeft een gevangenisstraf van 15 maanden opgelegd, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank heeft bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder reclasseringstoezicht en deelname aan een gedragsinterventie. De verdachte is ook veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partijen, waaronder een bedrag van € 3.000,- aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] en € 28,35 aan [slachtoffer 1]. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] gedeeltelijk toegewezen en de vordering van [slachtoffer 1] volledig toegewezen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het onderdeel van de tenlastelegging dat betrekking had op levensgevaar voor anderen, omdat er geen andere personen in de woning aanwezig waren tijdens de brand.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Strafrecht
Parketnummer: 01/845215-15
Datum uitspraak: 01 juli 2016
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [1989] ,
wonende te [adres 1] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 17 juni 2016.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 24 mei 2016.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1. hij op of omstreeks 16 november 2015 in Beek en Donk, gemeente Laarbeek, althans in het arrondissement Oost-Brabant, opzettelijk brand heeft gesticht, hebbende hij, verdachte, toen aldaar opzettelijk brandbaar materiaal in/op (de benedenverdieping van) de woning aan [adres 2] in brand gestoken, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht en/of laten komen met aanwezig brandbaar materiaal, terwijl daarvan levensgevaar voor een ander of anderen (te weten voor de (directe) bu(u)r(en) en/of (een) bewoner(s) van belendende perc(e)l(en)) en/of terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen (te weten voor de goederen in/bij voornoemde woning en/of de goederen in/bij de belendende perce(e)l(en) te duchten was;
2. hij op of omstreeks 16 november 2015 te Beek en Donk, gemeente Laarbeek, opzettelijk en wederrechtelijk een buitenlamp, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

Bewijs

Het standpunt van de officier van justitie.

De officier van justitie acht de feiten wettig en overtuigend bewezen.
Zij voert daartoe onder meer het navolgende aan:
Het kan niet anders zijn dan dat het verdachte was die de brand met opzet heeft gesticht. Er is geen enkele aanwijzing die duidt op de aanwezigheid van een andere persoon of personen in de woning dan verdachte.
Niet gezegd kan worden dat hier echter sprake is van “
levensgevaar voor een ander of anderen” nu er zich geen andere personen in de woning bevonden en ook bij de buren niemand thuis was. Van dit onderdeel van de tenlastelegging dient verdachte te worden vrijgesproken. Er was wel sprake van gemeen gevaar voor goederen.
De vernieling van de buitenlamp kan eveneens wettig en overtuigend bewezen worden.
Er is een aangifte en een verbalisant heeft gezien dat verdachte met geschoeide voet tegen de lamp aan schopte.

Het standpunt van de verdediging.

De raadsvrouwe legt haar pleitnota over en pleit conform.
Zij bepleit primair vrijspraak ten aanzien van feit 1 omdat niet vast staat wie degene is geweest die de brand heeft gesticht. De mogelijkheid blijft open dat niet verdachte maar iemand anders de brand heeft gesticht. Indien de rechtbank meent dat verdachte wel als de brandstichter kan worden gezien, dan kan niet bewezen worden dat hij opzettelijk brandbaar materiaal in de woning in brand heeft gestoken dan wel opzettelijk vuur in aanraking heeft gebracht met aanwezig brandbaar materiaal.
Ten aanzien van het vermeende levensgevaar dat te duchten was voor een ander of anderen dient voor een bewezenverklaring daarvan uit de bewijsmiddelen te volgen dat dit levensgevaar ook daadwerkelijk aanwezig was. Hiervan was geen sprake. Uit het dossier blijkt dat er niemand in de woning aanwezig was en ook de bewoner(s) van het belendende perceel waren niet thuis.
Ten aanzien van feit 2 refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.

Het standpunt van de rechtbank.

De rechtbank hanteert de volgende bewijsmiddelen: [1]
ten aanzien van feit 1 :

Het proces-verbaal van bevindingen opgemaakt door [verbalisant 1] en [verbalisant 2] d.d. 16 november 2015, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (ZD.p.11,12):
Op 16 november 2015 kregen wij het verzoek om te gaan naar het [adres 2] te Beek en Donk. Aldaar zou een jongen zijn die weigerde te vertrekken. Wij, verbalisanten zagen door de ruit in de voordeur dat een jongen in de hal van de woning liep. Wij zagen dat hij een ladder vasthield waarmee hij in de richting van de voordeur liep. De jongen plaatste de ladder schuin tegen de voordeur. Wij zagen door de ramen heen dat er vóór in de woonkamer een kleine brand woedde. [verbalisant 2] zag dat er iets, wat leek op een matras, bij de brand lag. Wij zagen dat de jongen door een muur van dikke zwarte rook terug de woonkamer in liep. Ik, [verbalisant 2] , riep de jongen op dat moment nog aan dat hij de deur moest openen. Ik zag dat de jongen daarop reageerde door zijn schouders op te halen alsof het hem niks interesseerde. Wij zagen vervolgens dat de woonkamer inmiddels geheel in de brand stond en gevuld was met zwarte rook. Wij vreesden op dat moment voor het leven van die jongen. [verbalisant 2] hoorde dat [verbalisant 3] die ook was meegereden doorgaf dat hij contact had met de jongen aan de achterzijde van de woning. Ik [verbalisant 2] zag dat de jongen buiten bij de achterdeur van de woning stond. Er kwam veel zwarte rook door de achterdeur naar buiten. Op het moment dat wij verbalisanten de jongen aanspraken en hem zeiden dat hij moest blijven staan schreeuwde hij “schiet me maar dood”.

Het proces-verbaal van bevindingen opgemaakt door [verbalisant 3] d.d. 16 november 2015, (ZD.p. 15, 16,):
Op 16 november 2015 kreeg ik een melding te gaan naar het [adres 2] te Beek en Donk. Aldaar zou een man vernielingen aan het aanrichten zijn. Ik zag dat [adres 2] een hoekwoning betrof. Collega verbalisanten stonden aan de voorzijde. Ik zag via de raampartijen in de woonkamer een kleine brand woeden. Ik zag via het raam van de woning een manspersoon in de kamer staan. Ik zag deze persoon handelingen verrichten bij het voorwerp dat in brand stond. Het voorwerp dat in brand stond lag direct voor of onder het raam. Na de handelingen van de persoon zag ik het vuur binnen enkele seconden een zeer grote vorm aannemen. Ik zag dat kleine oranje vlammen, uitbraken tot zeer grote oranje vlammen. Deze vlammen bedekten hierbij beide raampartijen. De vlammen ontnamen al het zicht op de woonkamer. Ik ben naar de achterzijde van de woning gelopen. Ik had zicht op de achterdeur van de woning die open stond. Ik zag de persoon, welke ik eerder bij het voorwerp zag staan dat in brand stond, via de achterdeur de woning verlaten. Ik riep de man aan met de naam [verdachte] . Ik hoorde de man vervolgens roepen “
ja wat moet je jongen, kom dan, kom dan, pak me maar jongen”. Op dat moment deelde ik de man mede dat hij als verdachte van brandstichting was aangehouden en dat hij op de grond moest gaan liggen. Ik hoorde de man zeggen
“echt niet, schiet me maar kapot jongen, schiet me maar kapot”.Op de grond naast de verdachte lag een blauwkleurige aansteker.

Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] d.d. 16 november 2015 (ZD.p. 23, 24, 25, ):
Ik doe aangifte van vernieling van mijn goederen en brandstichting in mijn woning gelegen aan [adres 2] te Beek en Donk. Op 16 november 2015 kwam ik omstreeks 15.30 uur thuis van mijn werk. Mijn dochter [slachtoffer 3] en [verdachte] zaten in mijn woning. Mijn dochter leek erg gespannen. Ik hoorde dat [slachtoffer 3] zei “ik heb liever dat hij weggaat.” Ik heb toen tegen [verdachte] gezegd: “Je hoort wat ze zegt dus ik denk dat je beter kunt vertrekken.” [verdachte] is naar buiten gegaan. [verdachte] is vervolgens weggereden, heeft een rondje gereden en is toen weer teruggekomen. Ik heb alles beneden afgesloten, zodat hij niet naar binnen kon. We hebben vanuit het dakraam naar beneden gekeken en ik zag dat [verdachte] naar het schuurtje liep en dat hij spullen uit het schuurtje haalde. Ik zag dat hij met een verstekbak tegen de raam van mijn slaapkamer begon te slaan, kennelijk met het doel binnen te komen. Ik hoorde dat hij zei: “
wacht maar, wacht maar”. Ik heb toen de politie gebeld en gezegd dat er iemand moest komen. Ik ben toen samen met [slachtoffer 3] de voordeur uit gegaan en weggereden via de Lieshoutseweg. Op dat moment keken wij tegen de achterzijde van mijn woning aan. Wij zagen dat [verdachte] via het zolderraam de woning binnenging. Ik zag toen vlammen aan de voorzijde van mijn woning en hoorde dat [slachtoffer 3] zei “
hij heeft het aangestoken”. Ik zag dat er vlammen uit mijn woning kwamen. Ook zag ik dat mijn tafel omver was gegooid en dat er allerlei spullen omlagen. Buiten [verdachte] was er niemand in de woning aanwezig. Ik ken [verdachte] niet en heb hem ook nooit eerder gezien. Aan niemand werd het recht of toestemming gegeven tot het plegen van dit feit.
Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5] , d.d. 16 november 2015, (ZD.p.13):
Op 16 november 2015 waren wij belast met gebiedsgebonden politiezorg. Wij hoorden dat collega’s doende waren op [adres 2] te Beek en Donk. Er stond een woning in brand en er was een aanhouding onder verzet gedaan. . Ik, [verbalisant 4] , hoorde van verdachte dat hij in de woning was geweest en dat hij het op een gegeven moment door de hitte niet meer uithield en naar buiten was gegaan. Ik, [verbalisant 5] , hoorde op de eerste hulp dat verdachte tijdens een gesprek vertelde “Hoe kan er nou amfetaminen in mijn urine zijn gevonden” en “Dat is de reden dat ik de zooi in de fik heb gezet”.
Het proces-verbaal van verhoor [getuige 1] d.d. 2 december 2015, (ZD.33,34):
Ik ben werkzaam bij de Regionale Brandweer Eindhoven als beroeps. Ik kreeg op 16 november 2015 de oproep van de brand op het [adres 2] te Beek en Donk. Ik zag dat het een hoekwoning betrof, veel rookontwikkeling en aan de voor- en achterzijde sloegen de vlammen de woning uit.
Er was mogelijk sprake dat er nog iemand in de woning aanwezig zou zijn, dit bleek niet het geval. Het vuur woedde op de benedenverdieping, niet in de hal.
Op de hele woonkamer/open keuken was een hoge vuurintensiteit. Gezien mijn ervaringen als brandweerman heb je eigenlijk alleen bij brandstichting waar brandversnellende middelen zijn gebruikt zo’n hoge vuurintensiteit. Gezien de hoge vuurintensiteit zou het best wel kunnen dat iemand brandversnellende middelen door de woning gesprenkeld heeft.

Het proces-verbaal van bevindingen van Politie Eenheid Oost-Brabant, nummer PL2100-2015256089-32, opgemaakt door [verbalisant 6] , d.d. 28 januari 2016 met als bijlage een kopie van een flesje HG stickeroplosser (los proces-verbaal):
Op 28 januari 2016 toonde ik aan betrokkenen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] de bij dit proces-verbaal gevoegde foto en vroeg of zij dit herkenden. Ik hoorden dat beiden volmondig antwoordden met ja. Ik hoorde dat [slachtoffer 2] antwoordde met: “
ik heb dat flesje gekregen. Wij gebruikten dit om stickers van de plinten te verwijderen. Er was maar een klein beetje uit het flesje, het zat nog nagenoeg vol. Ik besefte dat na de brand, toen ik het flesje nodig had, dat de stickerverwijderaar in huis was tijdens de brand”.

Het proces-verbaal sporenonderzoek van Politie Eenheid Oost-Brabant, Afdeling specialistische ondersteuning, Team forensische opsporing, nummer 2015256089-21, opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 7] en [verbalisant 8] , d.d. 14 januari 2015 (moet zijn 2016, rb) (los proces-verbaal):
-In de tuin voor de woning [adres 2] Beek en Donk zagen wij een geopend en leeg flesje “HG stickeroplosser”. Dit flesje is veiliggesteld.
-De brand had hoofdzakelijk gewoed in de woonkamer annex keuken. We zagen bij het raam in de voorgevel onder andere de verbrande resten van een houten salontafel.
-Een deel van de bekleding van de stoel in de hal werd veiliggesteld. Deze monsters
zijn gewaarmerkt als AAIF8235NL en AAIF8236NL, verzegeld met zegels met
nummer AA83358 en AA83359. Delen van het laminaat in de woonkamer zijn
veiliggesteld en gewaarmerkt als AAIF8237NL, verzegeld met zegelnummer
AA83360.
-Er zijn geen aanwijzingen verkregen voor een elektrische oorzaak als begin van de brand. Het vermoeden is dat er hoogstwaarschijnlijk sprake is van brandstichting waarbij gebruik is gemaakt van een of meer brandversnellende middelen. Doordat het pand aan een zijde vast was verbonden met een belendende woning, wordt gesteld dat gemeen gevaar voor goederen te duchten was. Het merendeel van de goederen in de woning is door de brand vernield, dan wel beschadigd. De woning heeft ernstige brandschade opgelopen.

Het NFI-rapport “Verkorte rapportage over onderzoek naar ontbrandbare vloeistoffen, naar aanleiding van een brand in Beek en Donk op 16 november 2015, van dr. M.M.P. Grutters, NFI-deskundige chemisch brand-onderzoek dd. 5 januari 2016”, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:

Kort samengevat houdt dit in:

Toelichting en conclusie

4 Conclusie
De conclusie van het uitgevoerde onderzoek is samengevat in tabel 2.
Tabel 2 Conclusie onderzoek naar ontbrandbare vloeistoffen
Te onderzoeken materiaal
Ontvangen van Forensische Opsporing Oost-Brabant
Via VtsPN (G309)
Datum ontvangst 23 november 2015
Tabel 1 Overzicht te onderzoeken materiaal
SIN Verzegeling Omschrijving door aanvrager
(Spooromschrijving; Plaats veiligstellen)
AAIF8235NL Antifraudezegel met Brandrest, stoel zitting; Zitting/rugleuning codering AA 83358 blauwe stoel
AAIF8236NL Antifraudezegel met Brandrest, stoelzitting; Zitting en
codering AA 83359 rugleuning blauwe stoel uit de gang
AAIF8237NL Antifraudezegel met Brandrest, vloer; Vloer voorzijde
Codering AA 83360
2 Vraagstelling
“Bevat het monster vluchtige stoffen die afkomstig zijn van een ontbrandbare
vloeistof? Zo ja, in welke productklasse valt deze ontbrandbare vloeistof?”
3 Onderzoek
Het onderzoek is gericht op het aantonen van vluchtige ontbrandbare vloeistoffen,
zie bijlage 1, die op basis van hun samenstelling zijn gegroepeerd in klassen. Deze
klassen vormen samen het classificatieschema dat is weergegeven in tabel 2 van
bijlage 1.
Het onderzoek wordt als volgt uitgevoerd:
Monsters met brandresten en/of ander ‘vast’ materiaal worden verwarmd, waarna
de damp van elk monster onderzocht wordt op de aanwezigheid van vluchtige
stoffen met behulp van gaschromatografie-massaspectrometrie (GC-MS). Voor elk
monster wordt beoordeeld of de aangetoonde vluchtige stoffen afkomstig zijn van
een product uit het classificatieschema.
4. Conclusie
SIN Conclusie
AA1F8235NL zijn vluchtige stoffen aangetoond die afkomstig zijn van een product
uit de klasse oplosmiddelen. Binnen de NEI referentieverzameling
ontbrandbare vloeistoffen en producten komt de aangetoonde
samenstelling het meest overeen met stickerverwijderaar, stickeroplosser, kwastreiniger, dakreparatiepasta of vlekverwijderaar.
AAIF8236NL Er zijn vluchtige stoffen aangetoond die afkomstig zijn van een
product uit de klasse oplosmiddelen. Binnen de NFI
referentieverzameling ontbrandbare vloeistoffen en producten komt
de aangetoonde samenstelling het meest overeen met
stickerverwijderaar, stickeroplosser, kwastreiniger,
dakreparatiepasta of vlekverwijderaar.
AAIF8237NL Er zijn vluchtige stoffen aangetoond die afkomstig zijn van een
product uit de klasse oplosmiddelen. Binnen de NFI
referentieverzameling ontbrandbare vloeistoffen en producten komt
de aangetoonde samenstelling
Het meest overeen met stickerverwijderaar, stickeroplosser,
kwastreiniger, dakreparatiepasta of vlekverwijderaar.

De verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 17 juni 2016 [2] :
Ik ben op 16 november 2015 in de middag met [slachtoffer 3] in de woning van haar moeder geweest. Ik ben degene die diezelfde dag bij de achterdeur van de woning van de moeder van [slachtoffer 3] is aangehouden door de politie.
Ten aanzien van feit 2:
• Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] d.d. 16 november 2015,(ZD.p. 29, );
Ik doe aangifte van vernieling. Mijn buitenlamp van mijn woning ligt eraf en is
vernield. Ik weet zelf niet hoe dit komt. Ik hoor u zeggen dat u de vernieling heeft
gezien en dat u dat gaat vastleggen in een proces-verbaal. Ik heb niemand
toestemming gegeven tot het plegen van dit feit.

Het proces-verbaal van bevindingen opgemaakt door [verbalisant 3] d.d. 16
november 2015, (ZD.p. 16,):
De verdachte liep vervolgens richting de achtertuin van de buren, [adres 3]
te Beek en Donk. Ik zag dat de verdachte de buitenlamp welke naast de
achterdeur hing van de muur af sloeg.

De verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 17 juni 2016 [3] :
Ik ben verantwoordelijk voor de vernieling van de lamp op 16 november 2015.
De rechtbank overweegt op basis van deze bewijsmiddelen als volgt.
Op grond van de hiervoor weergegeven bevindingen van [verbalisant 3] in samenhang bezien met het sporenonderzoek in en bij de betreffende woning, het rapport van het NFI en de bevindingen van brandweercommandant [getuige 1] stelt de rechtbank vast dat in de woonkamer van de woning van aangeefster aan de voorzijde door een persoon (open) vuur in aanraking is gebracht met brandbaar materiaal in die woonkamer, waardoor brand in de gehele woonkamer is ontstaan. Mogelijk zijn daarbij brandversnellende middelen gebruikt.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de persoon is geweest die de brand heeft gesticht, hoewel verdachte zegt zich niets te kunnen herinneren van het voorval en zich niet voor te kunnen stellen dat hij een dergelijk feit zou plegen.
De rechtbank overweegt als volgt. Op het moment dat verdachte de woning van aangeefster binnenklom hebben aangeefster en haar dochter de woning verlaten. De rechtbank ziet in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting geen enkele aanwijzing dat er zich op dat moment nog een of meer andere personen in de woning bevonden. Door verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] is kort daarna in de woning ook maar één persoon gezien, aan de voorzijde, die later aan de achterkant van de woning wordt aangehouden en verdachte blijkt te zijn. Ook de brandweer treft na de aanhouding van verdachte niemand in de woning aan.
Naast de omstandigheid dat verdachte de enige persoon in de woning was ten tijde van het ontstaan van de brand en dat het niet anders kan zijn dat hij de brand heeft gesticht, is de betrokkenheid van verdachte bij de brand nog uit het navolgende af te leiden. Uit de bevindingen van [verbalisant 2] en [verbalisant 3] volgt dat op het moment dat zij verdachte aan de voorzijde in de woning zien, de brand nog klein is en dat het vuur door handelingen van verdachte heel snel in omvang toenam. Daar komt bij dat verdachte kort na zijn aanhouding jegens een verbalisant de opmerking maakt dat hij de zooi in de fik heeft gezet.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat verdachte opzettelijk de woning in brand heeft gestoken.
De rechtbank van oordeel dat op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet is komen vast te staan dat er “
levensgevaar voor een ander of anderen” te duchten was.
De rechtbank zal verdachte ten aanzien van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken.
De rechtbank acht eveneens op grond van voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 16 november 2015 een buitenlamp heeft vernield die zich naast de deur van de woning, gelegen aan het [adres 3] te Beek en Donk bevond.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
1.
op 16 november 2015 in Beek en Donk, gemeente Laarbeek, opzettelijk brand heeft gesticht, hebbende hij, verdachte, toen aldaar in/op (de benedenverdieping van) de woning aan het [adres 2] opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met aanwezig brandbaar materiaal, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen (te weten voor de goederen in/bij voornoemde woning en de goederen in/bij het belendende perceel) te duchten was;
2.
op 16 november 2015 te Beek en Donk, gemeente Laarbeek, opzettelijk en wederrechtelijk een buitenlamp, toebehorende aan [slachtoffer 1] , heeft vernield.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van de feiten

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie ten aanzien van de feiten 1 en 2
Een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar met aftrek van de tijd doorgebracht in verzekering en voorlopige hechtenis en met als bijzondere voorwaarden – kort gezegd – toezicht reclassering ten aanzien van de meldplicht, drugs- en alcoholverbod en andere voorwaarden het gedrag betreffende. Opheffing van de reeds op 19 november 2015 geschorste voorlopige hechtenis.
Ten aanzien van het beslag (feit 1)
Verbeurd verklaring van de aansteker, kleur blauw, merk Hormann, zoals genoemd op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen.
Ten aanzien van de vorderingen benadeelde partijen:
- [slachtoffer 2]:
toewijzing van het gevorderde bedrag van € 4.064,71, waarvan een bedrag van € 2.000,= immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ex. artikel 36f Wetboek van Strafrecht;
- [slachtoffer 1] :
toewijzing van het gevorderde bedrag van € 28,35.
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van de feiten 1 en 2
Bij een veroordeling bepleit de raadsvrouwe, gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte, een geheel voorwaardelijke straf, subsidiair een werkstraf.
Opheffing van de reeds op 19 november 2015 geschorste voorlopige hechtenis.
Ten aanzien van de vorderingen benadeelde partijen:
- [slachtoffer 2]:
De raadsvrouwe bepleit afwijzing van de vordering gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair stelt zij ten aanzien van de gevorderde immateriële schade door [slachtoffer 2] dat deze psychische schade onvoldoende onderbouwd is, evenals de materiële schade. Ten aanzien van de materiële schade betwist zij ook de causaliteit.
- [slachtoffer 1] :
Niet betwist.
Ten aanzien van het beslag (feit 1)
Referte.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan brandstichting in een woning en heeft tevens een buitenlamp van de woning van de buren vernield. Er was sprake van een felle brand met veel rookontwikkeling waarbij de woonkamer met inboedel nagenoeg geheel is uitgebrand en een deel van de woning roetschade heeft opgelopen.
Een brandstichting veroorzaakt over het algemeen naast persoonlijk leed, grote materiële en/of financiële schade. Dit is ook in casu het geval gelet op de ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaring door [slachtoffer 2] . De woning is maanden onbewoonbaar geweest en een groot deel van de inboedel, waaronder ook spullen met een dierbare herinnering, is verloren gegaan.
Dat in het onderhavige geval ten tijde van de brand niemand in de woning aanwezig was en ook niet in het belendende perceel is slechts een kwestie van geluk geweest.
De rechtbank neemt voorts in aanmerking het psychologisch rapport opgemaakt door P.G.M. van Ruth, GZ- psycholoog d.d. 8 februari 2016 betreffende verdachte. Hieruit blijkt weliswaar dat er geen uitspraak is gedaan ten aanzien van de toerekeningsvatbaarheid ten tijde van het tenlastegelegde van verdachte doch de rechtbank maakt uit deze rapportage wel op dat we hier te maken hebben met een zeer beschadigd persoon. Een snelle behandeling van zijn problematiek is dringend gewenst. De rechtbank is van oordeel dat er dan ook zo snel als mogelijk met een passende behandeling gestart dient te worden.
De rechtbank weegt in het voordeel van verdachte mee dat hij heeft aangegeven de behandeling bij Novadic graag te willen voortzetten en zeer actief en gemotiveerd is om met zichzelf aan de slag te gaan, waaronder abstinent blijven van drugs.
De rechtbank is echter van oordeel dat gelet op de ernst van het feit niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden. De rechtbank zal deze gevangenisstraf voor een groot gedeelte voorwaardelijk opleggen, rekening houdend met voornoemde persoonlijke omstandigheden van verdachte en om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Aan deze voorwaardelijke straf zullen na te noemen bijzondere voorwaarden worden gekoppeld.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] .(feit 1)
Beoordeling.
De rechtbank acht de vordering op basis van de overgelegde stukken voldoende onderbouwd met het ter terechtzitting overgelegde “Journaal Bedrijfsarts”.
De rechtbank zal de gevorderde materiële schade (verlies van arbeidsvermogen) matigen
tot een bedrag van € 1.000,-. Ten aanzien van het restant van deze vordering zijnde een bedrag van € 1.064,71 zal zij de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren aangezien de rechtbank van oordeel is dat het verlies aan arbeidsvermogen gelet op eerdergenoemd “Journaal Bedrijfsarts” niet geheel kunnen worden toegerekend aan het bewezenverklaarde feit. De gevorderde immateriële schade ten bedrage van € 2.000,- acht de rechtbank voor toewijzing vatbaar nu de psychische gevolgen voldoende zijn onderbouwd gelet op hetgeen ter terechtzitting namens de benadeelde naar voren is gebracht en hetgeen blijkt uit genoemd “Journaal Bedrijfsarts”.
Het toegewezen bedrag dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 november 2015 tot de dag der voldoening.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] .(feit 2)
Beoordeling.De rechtbank acht de vordering, als zijnde niet betwist, voor toewijzing vatbaar.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Ten aanzien van het beslag.(feit 1)
De rechtbank beslist dat de aansteker, merk Hormann, kleur blauw, zal worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 24, 27, 36f, 57, 157, 350
DE UITSPRAAK
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. feit 1:opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
T.a.v. feit 2:opzettelijk en wederrechtelijk enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf(fen) en/of maatregel(en).
T.a.v. feit 1, feit 2:Gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27
Wetboek van Strafrecht waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2
jaren
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit en
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt en
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
-zich gedurende de proeftijd gedraagt naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door Novadic-Kentron reclassering zo lang de reclassering dit noodzakelijk acht,
waarbij de Reclassering Nederland, Regio's-Hertogenbosch, Eekbrouwersweg 6, 5233 VG te 's-Hertogenbosch, opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
- zich na de uitspraak van de rechtbank meldt bij Novadic Kentron reclassering op het telefoonnummer 073-64096956 en zich daarna gedurende een door die reclassering te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) zal blijven melden zo lang en zo frequent als de reclassering noodzakelijk acht.
-zich gedurende de proeftijd zal onthouden van het gebruik van drugs en alcohol en zich verplicht ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan bloedonderzoek of urineonderzoek.
-gedurende de proeftijd zal deelnemen aan een gedragsinterventie aangeboden door Novadic Kentron, of soortgelijke instelling waarbij veroordeelde zich dient te houden aan de aanwijzingen zoals die gedurende deze gedragsinterventie door of namens voornoemde instelling aan veroordeelde zullen worden gegeven.
T.a.v. feit 1
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van het inbeslaggenomen voorwerp, te weten een aansteker, merk Hormann, kleur blauw.
Ten aanzien van de vordering benadeelde partij [slachtoffer 2] :
Maatregel van schadevergoeding van EUR 3.000,- subsidiair 60 dagen hechtenis
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het [slachtoffer 2] een bedrag van EUR 3.000,= (zegge: drieduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 60 dagen hechtenis. Dit bedrag bestaat uit een bedrag van EUR 2.000,- terzake immateriële schadevergoeding en een bedrag van EUR 1.000,- terzake materiële schadevergoeding. De toepassing van de vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op. Het bedrag van de materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 juni 2016, en het bedrag van de immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 november 2015, beide tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij :
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] ,
van een bedrag van EUR 3.000,- (zegge: drieduizend euro) te weten EUR 1.000,- terzake immateriële schadevergoeding en EUR 2.000,= terzake materiële schadevergoeding.
Het bedrag van de materiële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 juni 2016 en het bedrag van de immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 november 2015, beide tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering terzake materiële schade ten bedrage van € 1.064,71 (eenduizend vierenzestig euro en eenenzeventig cent) niet ontvankelijk is.
Indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen.
T.a.v. feit 2
Ten aanzien van de vordering benadeelde partij [slachtoffer 1] :
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij :
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] een bedrag van EUR 28,35 (zegge: achtentwintig euro en vijfendertig cent), aan materiële schade.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Opheffing van het tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden. Deze voorlopige hechtenis is op 19 november 2015 reeds geschorst.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E.M.J. Raeijmaekers, voorzitter,
mr. E.C.P.M. Valckx en mr. B. Poelert, leden,
in tegenwoordigheid van J. Verhagen, griffier,
en is uitgesproken op 1 juli 2016.
Mr. Poelert is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de Politie Eenheid Oost Brabant, BHVnummer 2015256089, met sluitingsdatum 17 december 2015. De paginaverwijzing ziet op de doornummering in het zaaksdossier (ZD) dan wel het persoonsdossier van verdachte.
2.Verklaring verdachte ter terechtzitting van 17 juni 2016.
3.Verklaring verdachte ter terechtzitting van 17 juni 2016.