ECLI:NL:RBOBR:2016:3521

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
30 juni 2016
Publicatiedatum
30 juni 2016
Zaaknummer
01/860300-15
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop en letsel door onoplettend rijgedrag

Op 30 juni 2016 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij twee verkeersongevallen. Het eerste ongeval vond plaats op 12 april 2015 te Son en Breugel, waarbij de verdachte als bestuurder van een Opel Corsa een motorfiets aanreed, wat resulteerde in de dood van de motorrijder, genaamd [slachtoffer 1]. De rechtbank oordeelde dat de verdachte roekeloos en onoplettend had gehandeld, waardoor het ongeval had plaatsgevonden. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, en kreeg een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 24 maanden.

Het tweede ongeval vond plaats op 8 maart 2015 te Eindhoven, waar de verdachte als bestuurder van een voertuig een fietser, genaamd [slachtoffer 2], niet tijdig opmerkte en geen voorrang verleende, wat leidde tot lichamelijk letsel voor de fietser. De rechtbank oordeelde ook hier dat de verdachte verwijtbaar had gehandeld. Voor dit feit werd een geldboete van 750 euro opgelegd, subsidiair 15 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor 3 maanden met een proeftijd van 2 jaren.

De rechtbank nam in haar oordeel mee dat de verdachte in korte tijd twee ernstige verkeersongevallen had veroorzaakt, wat zorgwekkend was voor de verkeersveiligheid. De rechtbank hield rekening met het berouw van de verdachte en de impact van de ongevallen op de nabestaanden van de slachtoffers. De uitspraak benadrukt de noodzaak van oplettendheid en verantwoordelijk rijgedrag in het verkeer.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/860300-15
Datum uitspraak: 30 juni 2016
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1947] ,
wonende te [woonplaats] , [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 16 juni 2016.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 13 mei 2016.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 16 juni is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
1. zij op of omstreeks 12 april 2015 te Son en Breugel als verkeersdeelnemer, namelijk
als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, merk Opel type Corsa), daarmede rijdende over de weg, de A50,
zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval
heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk,
onvoorzichtig en/of onoplettend te handelen als volgt : verdachte heeft rijdende op de A50 haar aandacht niet (voldoende) op de weg gehouden en (aldus) een vóór haar rijdende motorfiets niet, althans niet tijdig opgemerkt en/of is vervolgens (zonder snelheid te minderen en/of zonder af te remmen) in de richting van die vóór haar rijdende motorfiets gereden en/of vervolgens tegen (de achterzijde van) die motorfiets aangereden/gebotst, waardoor de bestuurder van die motorfiets (genaamd [slachtoffer 1] ) (ten val is gekomen) en werd gedood;
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 12 april 2015 te Son en Breugel als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de A50, zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd, immers heeft verdachte rijdende op de A50, haar aandacht niet (voldoende) op de weg gehouden en (aldus) een vóór haar rijdende motorfiets niet, althans niet tijdig opgemerkt en/of is vervolgens (zonder snelheid te minderen en/of zonder af te remmen) in de richting van die vóór haar rijdende motorfiets gereden en/of vervolgens tegen (de achterzijde van) die motorfiets aangereden/gebotst;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
2.
zij op of omstreeks 8 maart 2015 te Eindhoven als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Wolvendijk en/of het kruispunt van wegen gevormd door de Wolvendijk, 't Hofke en de Muschbergweg, zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op die weg en/of op dat kruispunt werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg en/of op dat kruispunt werd gehinderd, althans kon worden gehinderd, immers is verdachte, rijdende op de Wolvendijk en gekomen bij voornoemd kruispunt, linksaf geslagen, althans doende geweest om linksaf te slaan en/of heeft daarbij een rechtdoor gaande, uit tegengestelde richting komende fietser niet (tijdig) opgemerkt en/of geen voorrang verleend;
(parketnummer 01-820269-15) ;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs.

Bron.
I. Een eindproces-verbaal van de politie Oost-Brabant, proces-verbaalnummer PL2100-201580066, afgesloten d.d. 5 juni 2015, aantal doorgenummerde bladzijden 41. Dit zaaksdossier bevat een verzameling wettig opgemaakte processen-verbaal die in de onderhavige zaak in het kader van het opsporingsonderzoek zijn opgemaakt alsmede andere bescheiden.
II. Een eindproces-verbaal van de politie Oost-Brabant, proces-verbaalnummer PL2100-2015051824-1, afgesloten d.d. 24 juli 2015, aantal doorgenummerde bladzijden 12. Dit zaaksdossier bevat een verzameling wettig opgemaakte processen-verbaal die in de onderhavige zaak in het kader van het opsporingsonderzoek zijn opgemaakt alsmede andere bescheiden.
Het standpunt van het officier van justitie.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman stelt zich primair op het standpunt dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde onder feit 1. Meer in het bijzonder heeft hij daartoe aangevoerd dat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld welke factoren eraan hebben bijgedragen dat verdachte het slachtoffer op zijn motor niet gezien heeft. Niet uitgesloten kan worden dat verdachte de motor om een of andere reden niet heeft kunnen waarnemen. Daar is geen onderzoek naar gedaan.
Subsidiair is de verdediging van oordeel dat indien de rechtbank van oordeel is dat schuld in de zin van 6 WVW kan worden bewezen, dat dan de laagste schuldvariant ‘aanmerkelijk onvoorzichtig’ moet zijn.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde onder feit 1 en feit 2 refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank.

feit 1

De rechtbank heeft gelet op het navolgende bewijsmiddelen:
Uit een proces-verbaal van bevindingen d.d.12 april 2016 blijkt onder meer het volgende:
Op zondag 12 april 2015 kregen verbalisanten een melding van een aanrijding met letsel op de A50 ter hoogte van Son en Breugel. Ter plaatse zagen zij dat er een motor op de grond lag ter hoogte van de oprit A50 Links hectometerpaal 99.4 met veel schade. In het midden van de snelweg ter hoogte van hectometerpaal 99.4 lag een man op de grond. Ongeveer 100 meter verder onder het viaduct stond een gele personenauto met flinke schade aan de voorruit en aan de voorkant van het voertuig. Er waren al een ambulance en een traumahelikopter ter plaatse. Het slachtoffer was inmiddels overleden. De bestuurster van de personenauto die betrokken was bij de aanrijding, [verdachte] , werd aangehouden (bron I, p. 5).
Uit een proces-verbaal van bevindingen d.d.14 april 2016 blijkt dat het slachtoffer de heer
[slachtoffer 1] betrof, geboren op [1967] te [geboorteplaats] . (bron I, p. 16)
[getuige 1] heeft d.d. 12 september 2015 - zakelijk weergegeven - onder meer het volgende verklaard:
Ik reed op zondag 12 april 2015, omstreeks 18:35 uur op de A50 Links, in de richting van Eindhoven. Ik reed op dit moment ter hoogte van de afslag Son en Breugel. De snelheid van mijn voertuig en de voertuigen voor mij heeft ongeveer tussen de 100 en 120 kilometer per uur gelegen. Ik zag dat er ongeveer 150 meter voor mij een gele personenauto reed. Ik kon niet zien of er direct voor dit voertuig nog iemand reed. Ik zag wel dat verder voor het gele voertuig de weg bijna geheel vrij was. Er was dus geen filevorming of iets dergelijks. Ik ben er niet helemaal zeker van, maar in mijn herinnering reed de gele personenauto op de rechter rijstrook. Plotseling zag ik dat de gele auto een stuurbeweging/ uitwijk manoeuvre maakte naar de linkerrijstrook. Dit ging heel abrupt. Ik schrok hiervan en week uit naar de vluchtstrook. Op dit moment werd ik via links ingehaald door een kleine rode personenauto. Deze rode auto stopte ongeveer 100 meter voor mij op het midden van de snelweg. Ik heb niet kunnen zien of de gele auto geremd heeft voordat deze de stuurbeweging naar links maakte. Direct na deze beweging zag ik ter hoogte van de gele auto een hoop stof en andere dingen omhoog vliegen. Meteen hierna zag ik een motor over de weg heen glijden. Ik zag dat er geen persoon op de motor zat. De motor kwam tot stilstand op de oprit ter hoogte van A50 Links hectometerpaal 99.4. Ik stond ondertussen op de vluchtstrook waar ik mijn auto tot stilstand had gebracht. Ik zag op dit moment dat er voor de rode auto een man op de grond lag. Ik heb 112 gebeld, ben uitgestapt en naar het ongeval gelopen. Ik zag een man op de grond liggen en ik zag dat er bloed uit zijn mond kwam.(bron I, p. 17-18)
[getuige 2] heeft op d.d. 12 september 2015 onder meer het volgende verklaard:
Op zondag 12 april 2015 omstreeks 18:35 uur reed ik op de A50 in de richting van Eindhoven. Ik reed op de rechterrijstrook. Ineens zie ik dat een auto zonder verklaarbare reden achterop een motor reed. Ik schat dat de motor ongeveer 100 kilometer per uur reed. Ik zag een grote stofwolk. Ik zag de bestuurder van de motor door de lucht vliegen. Ik zag dat hij met zijn hoofd het wegdek raakte.(bron I, p. 19)
Uit een proces-verbaal Verkeersongevalanalyse d.d. 4 juni 2015 volgt onder meer het volgende met betrekking tot de toedracht van het ongeval:
De bestuurder van de motorfiets en de bestuurder van de personenauto reden beiden op rijstrook 2 in dezelfde richting. Door onbekend gebleven oorzaak botste de personenauto met de voorzijde tegen de achterzijde van de voor haar rijdende motorfiets. De bestuurder van de motorfiets kwam vervolgens tegen de linkerzijde van de voorruit van de personenauto waarna hij op het wegdek viel, verder schoof en op rijstrook 1 tot stilstand kwam. De bestuurder van de motorfiets kwam ten gevolge van de aanrijding te overlijden (bron I, p. 34-35)
Verdachte heeft ter terechtzitting d.d. 16 juni 2016 - zakelijk weergegeven - onder meer het volgende verklaard:
Ik weet niet hoe het heeft kunnen gebeuren. Ik herinner me ook geen motor, het had ook een container kunnen zijn voor mijn gevoel. Ik heb in mijn herinnering niet achter een motor gereden. Ik heb in mijn herinnering alleen achter auto’s gereden. Ik heb die motor niet gezien. Ik herinner me alleen een stuurbeweging naar links ná het ongeluk. Die motor heb ik niet gezien, maar ik merkte wel dat ik ergens tegenaan knalde. Ik ben er vol tegenaan gegaan. Ik zag pas later dat het een motor was. Ik heb niet geremd.
Schuld in de zin van artikel 6 WVW?
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of het rijgedrag van verdachte zodanig is geweest dat sprake is van schuld als bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. In de tenlastelegging is deze schuld uitgedrukt met het verwijt dat verdachte “roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend” heeft gehandeld. Voor het bewijs van schuld moet minst genomen sprake zijn van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Een lichtere vorm van schuld is onvoldoende. Niet elk tekortschieten, niet elke verkeersovertreding is voldoende voor het aannemen van schuld. Bij het vaststellen van onvoorzichtigheid gaat het om de vraag of de verdachte objectief gezien een ernstige fout heeft gemaakt dan wel of zijn rijgedrag aanmerkelijk onder de maat is gebleven van wat van een automobilist wordt geëist.
Bij deze beoordeling komt het aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Dat brengt mee dat niet in zijn algemeenheid valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor de bewezenverklaring van schuld in de zin van de even bedoelde bepaling. Daarvoor zijn immers verschillende factoren van belang, zoals de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan. Voorts verdient opmerking dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
Ter zitting heeft verdachte verklaard dat zij het slachtoffer op zijn motor in het geheel niet gezien heeft, voordat zij tegen hem aan gereden is. Tegenover de politie heeft verdachte verklaard dat de motor er ineens was. Op de foto’s in het dossier is te zien dat de A50 ter hoogte van hectometeraanduiding 99,5 een recht, overzichtelijk stuk weg betreft (bron I, p. 23). [getuige 2] heeft verklaard dat verdachte zonder verklaarbare reden van achter tegen de voor haar rijdende motor is aangereden. Deze getuige heeft voorts de inschatting gemaakt dat de motor met een snelheid van 100 km/u heeft gereden. Daaruit maakt de rechtbank op dat de motorrijder met een normale snelheid aan het verkeer deelnam. Uit de rest van het dossier blijken geen omstandigheden die kunnen verklaren waarom verdachte de recht voor haar rijdende motor niet zou hebben kunnen opmerken. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat de motor al enige tijd op de rechte en overzichtelijke rijstrook van de A50 moet hebben gereden, verdachte enige tijd achter de motor heeft gereden en deze motor heeft aangereden omdat zij enige tijd onvoldoende oplettend is geweest. Dat verdachte, aldus haar verklaring, de motor in het geheel niet heeft gezien, is daarom naar het oordeel van de rechtbank ook niet te verklaren door een enkel moment van onoplettendheid bij verdachte, maar moet het gevolg zijn geweest van een langere periode waarin verdachte haar aandacht niet op de weg heeft gehouden.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat onder de gegeven omstandigheden sprake is van een dusdanig ernstige verkeersfout dat gesproken kan worden van aanmerkelijk onoplettend rijgedrag. Daarmee is er sprake van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Dit brengt met zich mee dat het primair ten laste gelegde onder feit 1 kan worden bewezen.

feit 2

Op 8 maart 2015 rijdt verdachte als bestuurder van een personenauto op de Wolvendijk in Eindhoven. Zij is voornemens om bij de gelijkwaardige kruising linksaf te slaan richting ’t Hofke. Verdachte reduceert haar snelheid voordat zij afslaat en kijkt naar rechts of er iets aankomt. Zij ziet daarbij het slachtoffer op zijn elektrische fiets die uit tegengestelde richting komt en het kruispunt oversteekt over het hoofd en verleent derhalve geen voorrang. Als gevolg daarvan rijdt verdachte tijdens het afslaan tegen het slachtoffer aan. Het [slachtoffer 2] heeft daardoor lichamelijk letsel opgelopen. (bron II, p. 2, 8 en 9)
De rechtbank is van oordeel dat verdachte door aldus te handelen verwijtbaar gevaar en hinder op de weg heeft veroorzaakt en acht het tenlastegelegde onder feit 2 wettig en overtuigend bewezen.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
1. op 12 april 2015 te Son en Breugel als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, merk Opel type Corsa), daarmede rijdende over de weg, de A50, zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval
heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onoplettend te handelen als volgt: verdachte heeft rijdende op de A50 haar aandacht niet (voldoende) op de weg gehouden en (aldus) een vóór haar rijdende motorfiets niet tijdig opgemerkt en is vervolgens zonder snelheid te minderen in de richting van die vóór haar rijdende motorfiets gereden en vervolgens tegen de achterzijde van die motorfiets aangereden, waardoor de bestuurder van die motorfiets (genaamd [slachtoffer 1] ) ten val is gekomen en werd gedood;
2. op 8 maart 2015 te Eindhoven als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Wolvendijk en/of het kruispunt van wegen gevormd door de Wolvendijk, 't Hofke en de Muschbergweg, zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op dat kruispunt werd veroorzaakt, en het verkeer op dat kruispunt werd gehinderd, immers is verdachte, rijdende op de Wolvendijk en gekomen bij voornoemd kruispunt, doende geweest om linksaf te slaan en heeft daarbij een rechtdoor gaande, uit tegengestelde richting komende fietser niet tijdig opgemerkt en geen voorrang verleend.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf.

De eis van de officier van justitie.
Ten aanzien van feit 1 primair:
*een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar;
*een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 24 maanden met aftrek;
Ten aanzien van feit 2:
*een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 6 maanden.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft verzocht om bij een bewezenverklaring van feit 1 primair rekening te houden met de omstandigheid dat wat hem betreft slechts de laagste schuldvariant bewezen kan worden en de eis van de officier van justitie dus gematigd zou moeten worden.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder in aanmerking genomen dat verdachte in een periode van ruim één maand twee keer een verkeersongeval heeft veroorzaakt. Bij het ongeval op 8 maart 2015 heeft de heer [slachtoffer 2] lichamelijk letsel ondervonden en bij het ongeval op 12 april 2015 is de heer [slachtoffer 1] overleden. Aan de nabestaanden van de heer [slachtoffer 1] is daardoor een groot en onherstelbaar leed berokkend. Dat blijkt ook uit de ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaring van de echtgenote van de overledene, waaruit naar voren komt dat het gemis van haar echtgenoot groot is en dat zijn overlijden diep heeft ingegrepen in haar leven en dat van familie en vrienden.
De rechtbank vindt het zorgelijk dat verdachte er geen verklaring voor heeft dat zij tot tweemaal toe in korte tijd een verkeersdeelnemer in het geheel niet gezien heeft. Ofschoon verdachte ter terechtzitting heeft gezegd dat zij voorlopig niet meer wil gaan autorijden, ziet de rechtbank zich in het kader van de algemene verkeersveiligheid genoodzaakt een langdurige ontzegging van de rijbevoegdheid op te leggen, zoals door de officier van justitie geëist.
Kijkend naar de persoon van verdachte, houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat verdachte oprecht berouw heeft getoond en dat ze er blijk van heeft gegeven dat zij de ernst van het door haar aan de nabestaanden aangedane leed inziet.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf.
De officier van justitie heeft verzocht om aan verdachte ten aanzien van feit 1 primair naast een ontzegging van de rijbevoegdheid een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van een half jaar op te leggen. De rechtbank is echter van oordeel dat een taakstraf voor de duur van 120 uur gelet op voormelde oriëntatiepunten meer recht doet aan de ernst van het bewezen verklaarde en beter past bij de persoon van de verdachte.
Ten aanzien van feit 2 merkt de rechtbank op dat een verkeersovertreding van art. 5 WVW in de rechtspraak in vergelijkbare gevallen doorgaans met een geldboete wordt bestraft. In lijn met deze rechtspraak zal de rechtbank verdachte dan ook een geldboete opleggen. Tevens zal de rechtbank verdachte een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid opleggen om haar ervan te weerhouden opnieuw een strafbaar feit te plegen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 23, 24c, 27, 62.
Wegenverkeerswet 1994 art. 6, 175, 177, 179.

DE UITSPRAAK

De rechtbank verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven en verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt haar daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf :

T.a.v. feit 1 primair:Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongevalbetreft waardoor een ander wordt gedood

en de overtreding:
T.a.v. feit2
Overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994
De rechtbank verklaart verdachte hiervoor strafbaar en legt op de volgende straffen.

T.a.v. feit 1 primair:Taakstraf voor de duur van 120 uren subsidiair 60 dagen hechtenis

Ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen (bromfietsen daaronderbegrepen) voor de duur van 24 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 179 lid6 Wegenverkeerswet 1994

T.a.v. feit 2:Geldboete van € 750,00 subsidiair 15 dagen hechtenis

Ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen (bromfietsen daaronderbegrepen) voor de duur van 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2jaren

Dit vonnis is gewezen door:
mr. R.J. Bokhorst, voorzitter,
mr. J.H.P.G. Wielders en mr. V.G.T. van Emstede, leden,
in tegenwoordigheid van mr. J. van Meurs, griffier,
en is uitgesproken op 30 juni 2016.