ECLI:NL:RBOBR:2016:3484

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
29 juni 2016
Publicatiedatum
28 juni 2016
Zaaknummer
C/01/291597 / HA ZA 15-234
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheidsincidenten en vrijwaringsincidenten in een civiele procedure met internationale gedaagden

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Oost-Brabant, zijn bevoegdheidsincidenten en vrijwaringsincidenten aan de orde. De eiseres, Vestel, heeft vorderingen ingesteld tegen verschillende buitenlandse gedaagden, waaronder Koninklijke Philips N.V. en Samsung SDI Co., Ltd., in verband met schade die zij heeft geleden als gevolg van deelname aan kartels in de sector van kathodestraalbuizen. De rechtbank heeft zich in eerste instantie bevoegd verklaard om kennis te nemen van de vorderingen tegen Philips, die in Nederland is gevestigd, en heeft de samenhang met de vorderingen tegen de overige gedaagden beoordeeld. De rechtbank heeft geoordeeld dat er voldoende samenhang is tussen de vorderingen tegen Philips en de overige gedaagden, waardoor de Nederlandse rechter bevoegd is om van het geschil kennis te nemen. Echter, ten aanzien van Technicolor USA heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard, omdat er onvoldoende feiten zijn gepresenteerd die de betrokkenheid van Technicolor USA bij de kartels onderbouwen. De rechtbank heeft ook de vrijwaringsincidenten beoordeeld, waarbij Philips en andere gedaagden toestemming hebben gevraagd om derden in vrijwaring op te roepen. De rechtbank heeft deze verzoeken toegewezen, met de mogelijkheid voor partijen om in een later stadium aanvullende verzoeken tot vrijwaring in te dienen. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling en de rechtbank heeft de proceskosten tussen partijen gecompenseerd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/291597 / HA ZA 15-234
Vonnis in incident van 29 juni 2016
in de zaak van
1. de rechtspersoon naar Turks recht
VESTEL ELEKTRONIK SANAYI VE TICARET A.Ş.,
gevestigd te Istanbul, Turkije,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VESTEL HOLLAND B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
3. de rechtspersoon naar Russisch recht
VESTEL CIS LTD.,
gevestigd te Alexandrov, Rusland,
4. de rechtspersoon naar Turks recht
VESTEL TICARET A.Ş.,
gevestigd te Istanbul, Turkije,
5. de rechtspersoon naar Russisch recht
VESTEL TRADE LTD.,
gevestigd te Moscow, Rusland,
6. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VESTEL BENELUX B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
7. de rechtspersoon naar Roemeens recht
VESTEL ELECTRONICA S.R.L.,
gevestigd te Boekarest, Roemenië,
8. de rechtspersoon naar Frans recht
VESTEL FRANCE S.A.S.,
gevestigd te Rungis, Frankrijk,
9. de rechtspersoon naar Spaans recht
VESTEL IBERIA S.L.,
gevestigd te Madrid, Spanje
10. de rechtspersoon naar Engels recht
VESTEL UK LIMITED,
gevestigd te Berkshire, Verenigd Koninkrijk
11. de rechtspersoon naar Duits recht
VESTEL GERMANY GMBH,
gevestigd te München, Duitsland,
hierna te noemen: Vestel,
eiseressen in de hoofdzaak,
gedaagden in de incidenten tot onbevoegdheid en vrijwaring en het incident aangaande de stelplicht,
advocaten mr. M. Deckers, mr. M. Kuijper en mr. A. Rosielle te Amsterdam,
tegen
1. de naamloze vennootschap
KONINKLIJKE PHILIPS N.V.,
gevestigd te Eindhoven,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PHILIPS COMPONENTS B.V.,
gevestigd te Eindhoven,
hierna te noemen: Philips,
gedaagden in de hoofdzaak,
eiseressen in het incident tot vrijwaring,
advocaten mr. D.J. Beenders en mr. J.K. de Pree te Amsterdam,
en tegen
3. de rechtspersoon naar Koreaans recht
SAMSUNG SDI CO., LTD.,
gevestigd te Gyeonggi-do, Zuid-Korea,
4. de rechtspersoon naar recht van Maleisië
SAMSUNG SDI (MALAYSIA) BERHAD,
gevestigd te Negeri Sembilan, Maleisië,
5. de rechtspersoon naar Hongaars recht
SAMSUNG SDI MAGYARORSZÁG ZRT. v.a.,
gevestigd te Göd, Hongarije,
hierna te noemen: Samsung,
gedaagden in de hoofdzaak,
eiseressen in het incident tot vrijwaring,
Samsung Hongarije tevens eiseres in het incident tot onbevoegdheid,
advocaten mr. C.E. Schillemans, mr. M. van Hooijdonk en mr. N. Alan te Amsterdam,
en tegen

6 6. de rechtspersoon naar Koreaans rechtLG ELECTRONICS INC., gevestigd te Seoul, Zuid-Korea, 7. de rechtspersoon naar Engels rechtLG ELECTRONICS WALES LTD., gevestigd te Cardiff, Groot-Brittannië, hierna te noemen: LG,

gedaagden in de hoofdzaak,
eiseressen in het incident tot vrijwaring,
LG Wales tevens eiseres in het incident tot onbevoegdheid,
advocaten mr. A. Knigge en mr. H.M. Cornelissen te Amsterdam,
en tegen

8 8. de rechtspersoon naar Frans rechtTECHNICOLOR S.A., gevestigd Issy-Les-Moulineaux, Frankrijk, 9. de rechtspersoon naar Amerikaans rechtTECHNICOLOR USA, INC., gevestigd te Indianapolis, Verenigde Staten, hierna te noemen: Technicolor,

gedaagden in de hoofdzaak,
eiseressen in het incident tot vrijwaring,
Technicolor USA tevens eiseres in het incident tot onbevoegdheid,
advocaten mr. D.F. Lunsingh Scheurleer, mr. H.M.H. Speyart, mr. P.N. Malanczuk en mr. Y. Steeg-Tijms te Amsterdam,
en tegen

10 de rechtspersoon naar Frans rechtTTD INTERNATIONAL S.A.S., gevestigd te Boulogne-Billancourt, Frankrijk,11. de rechtspersoon naar Pools recht TDP SP. Z O.O., gevestigd te Piaseczno, Polen, hierna te noemen: TTD/TDP

gedaagden in de hoofdzaak,
eiseressen in het incident tot onbevoegdheid en het incident aangaande de stelplicht,
thans zonder advocaat.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit het proces-verbaal van de zitting van 20 april 2016 en de brief van mr. Kuijper van 13 mei 2016 naar aanleiding van dat proces-verbaal.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De beoordeling in de bevoegdheidsincidenten

Het geschil

2.1.
Vestel vordert in de hoofdzaak:
dat de rechtbank zal verklaren voor recht dat gedaagden hoofdelijk aansprakelijk zijn voor het geheel van de door Vestel geleden schade als gevolg van het CDT- en CPT-kartel;
hoofdelijke veroordeling van gedaagden tot betaling van een schadevergoeding van € 2.053.200.000,- plus wettelijke rente vanaf 1 december 2014;
hoofdelijke veroordeling van gedaagden in de kosten van dit geding, inclusief de nakosten.
2.2.
Aan deze vorderingen in de hoofdzaak legt Vestel - kort samengevat en voor zover hier van belang - het navolgende ten grondslag. Bij besluit van 5 december 2012 (hierna: het Besluit) heeft de Europese Commissie twee afzonderlijke inbreuken op artikel 101 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (verder: VWEU) en artikel 53 van de EER-Overeenkomst in de sector voor kathodestraalbuizen vastgesteld. Het ene kartel had betrekking op zogenoemde Colour Display Tubes; kathodestraalbuizen voor computerschermen. Het andere kartel had betrekking op Colour Picture Tubes; kathodestraalbuizen voor televisieschermen. De kartels zullen in het navolgende respectievelijk het CDT-kartel en het CPT-kartel worden genoemd. Volgens Vestel hebben alle gedaagden op de een of andere manier, direct dan wel indirect deelgenomen aan het CDT- en/of het CPT-kartel. Zij hebben daarmee onrechtmatig jegens Vestel gehandeld en zijn gehouden de door Vestel als gevolg daarvan geleden schade te vergoeden.
Vestel acht de Nederlandse rechter bevoegd om van het geschil tegen het in Nederland gevestigde Philips kennis te nemen op grond van artikel 2 van de Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (hierna: EEX-Vo). Dit maakt Philips tot de zogenoemde ankergedaagde. Volgens Vestel hangen haar vorderingen jegens de overige gedaagden samen met de vorderingen jegens ankergedaagde Philips. De bevoegdheid inzake het geschil tegen de overige gedaagden vloeit dan volgens Vestel voort uit artikel 6 EEX-Vo dan wel - voor de gevallen waarin de EEX-Vo toepassing mist - uit artikel 7 Rv.
2.3.
Samsung Hongarije, LG Wales, Technicolor USA en TTD/TDP vorderen dat de rechtbank zich jegens hen onbevoegd verklaart. In essentie leggen deze partijen daaraan ten grondslag dat Vestel zich niet kan beroepen op artikel 6, lid 1 van de EEX-Vo dan wel artikel 7 Rv. Er bestaat volgens deze incidenteel eisers immers juist niet voldoende samenhang tussen de vorderingen van Vestel jegens hen en de vorderingen van Vestel jegens Philips, zoals laatstgenoemde bepalingen wel vereisen.
2.4.
De rechtbank overweegt als volgt.
Het juridisch kader
2.5.
Ten aanzien van de binnen de EU gevestigde gedaagden, waaronder Samsung Hongarije, LG Wales, TTD en TDP, valt de vraag naar de bevoegdheid van de rechtbank binnen het materiële toepassingsgebied van de hiervoor genoemde (“oude”) EEX-Vo (en niet van Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012, de “herschikte” EEX-Vo). Uit artikel 6, lid 1 EEX-Vo volgt, dat indien er - zoals in casu - in dezelfde procedure meer dan één gedaagde is, die gedaagden kunnen worden opgeroepen voor het gerecht van de woonplaats van een hunner, op voorwaarde dat er tussen de vorderingen een zo nauwe band bestaat dat een goede rechtsbedeling vraagt om hun gelijktijdige behandeling en berechting, teneinde te vermijden dat bij afzonderlijke berechting van de zaken onverenigbare beslissingen worden gegeven.
Aan de rechtspraak van het HvJ met betrekking tot dit artikellid kan het volgende worden ontleend. Als algemeen beginsel geldt de bevoegdheid van de rechter van de lidstaat op het grondgebied waarvan de verwerende partij haar woonplaats heeft. Slechts bij wijze van uitzondering op dit beginsel voorziet de EEX-Vo in bijzondere bevoegdheidsregels voor limitatief opgesomde gevallen waarin de verweerder, al naar gelang het geval, kan of moet worden opgeroepen voor de rechter van een andere lidstaat. De bijzondere bevoegdheidsregels moeten strikt worden uitgelegd. Het feit dat tegen meerdere verweerders gerichte vorderingen een verschillende grondslag hebben, behoeft niet aan de toepassing van artikel 6, lid 1 EEX-Vo in de weg te staan. Voorts behoeft niet vast te staan dat de vorderingen niet enkel zijn ingesteld om een van de verweerders te onttrekken aan de bevoegdheid van de rechter van de (lid)staat waar deze zijn woonplaats heeft.
Het is aan de nationale rechter om te beoordelen of de verschillende bij hem ingestelde vorderingen samenhangend zijn en dus of er in geval van afzonderlijke berechting gevaar voor onverenigbare beslissingen bestaat. Daarbij dient hij rekening te houden met álle noodzakelijke elementen uit het dossier, waartoe hij in voorkomende gevallen, ook al is dit voor de beoordeling niet noodzakelijk, de rechtsgrondslagen van de bij hem ingestelde vorderingen in de beschouwing zal moeten betrekken (HvJ 11 oktober 2007, NJ 2008, 80,
Freeport).
Beslissingen kunnen niet reeds tegenstrijdig worden geacht op grond van een divergentie in de beslechting van het geschil. Van een gevaar voor tegenstrijdige beslissingen kan pas sprake zijn, indien de divergentie zich voordoet in het kader van eenzelfde situatie, feitelijk en rechtens (HvJ 13 juli 2006, NJ 2008: 76 (
Roche/Primus); HvJ 11 oktober 2007, NJ 2008, 80, (
Freeport)).
Daarnaast moet het voor de betreffende buitenlandse gedaagde partij voorzienbaar zijn geweest, dat zij voor de Nederlandse rechter kan worden opgeroepen (o.m. HvJ 1 december 2011 in zaak C-145/10, ECLI:EU:C:2011:798,
Painer).
De rechtbank kan zijn internationale bevoegdheid binnen het hiervoor geschetste kader toetsen aan alle hem ter beschikking staande gegevens. De rechtbank behoeft daarbij de zaak ten gronde niet te onderzoeken en mag - enkel met het oog op het vaststellen van zijn bevoegdheid - zonder bewijslevering uitgaan van de stellingen van eisers in de hoofdzaak; anderzijds staat het de rechtbank vrij ook de betwisting(en) door gedaagden in de beoordeling ten aanzien van de bevoegdheid te betrekken (HvJ 28 januari 2015 in zaak C -375/13, PbEU 2015 C 107/4,
Kolassa).
2.6.
Ingevolge artikel 7, lid 1 Rv komt, indien in zaken die bij dagvaarding moeten worden ingeleid de Nederlandse rechter ten aanzien van een van de gedaagden rechtsmacht heeft, aan de Nederlandse rechter ook rechtsmacht tot ten aanzien van in hetzelfde geding betrokken andere gedaagden, mits tussen de vorderingen tegen de onderscheiden gedaagden een zodanige samenhang bestaat, dat redenen van doelmatigheid een gezamenlijke behandeling rechtvaardigen.
De wetgever heeft met dit artikel willen aansluiten bij de maatstaf zoals die ook in het hiervoor besproken artikel 6, onderdeel 1, van de EEX-Vo is gegeven en bij de rechtspraak van het HvJ dienaangaande. Tegen deze achtergrond ligt het voor de hand ook in gevallen waarop de EEX-Vo niet van toepassing is, artikel 7 Rv uit te leggen in overeenstemming met de hiervoor geschetste jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie met betrekking tot artikel 6, lid 1 EEX-Vo.
In het navolgende zal de rechtbank daarom voor alle vier incidenteel eisers hetzelfde toetsingskader hanteren.
2.7.
De rechtbank stelt daarbij voorop, dat zij ingevolge de hoofdregel van artikel 2, lid 1 van de EEX-Vo bevoegd is om van het geschil tussen Vestel en Philips kennis te nemen, omdat Philips in Nederland woonplaats heeft. Aan de orde is dan de vraag of de vorderingen van Vestel jegens Samsung Hongarije, LG Wales, Technicolor USA en TTD/TDP - samengevat - voldoende samenhang vertonen met de vorderingen tegen Philips.
De positie van Samsung Hongarije, LG Wales en TTD/TDP
2.8.
Naar het oordeel van de rechtbank bestaat tussen de vorderingen ingesteld tegen Samsung Hongarije, LG Wales en TTD/TDP een nauwe band in de zin van artikel 6 EEX-Vo met de vorderingen tegen Philips.
2.9.
Ten aanzien van deze vorderingen is naar het oordeel van de rechtbank voor de beoordeling van de bevoegdheid voldoende onderbouwd gesteld dat sprake is van eenzelfde feitelijke situatie. Vestel legt aan de vorderingen tegen deze gedaagden in essentie marktvervalsing ten grondslag, waaraan zij allen - volgens de stellingen van Vestel - direct dan wel indirect hebben deelgenomen. De feitelijke invulling van die grondslag wordt gevormd door de in het Besluit gegeven vaststelling van de inbreuk op het kartelverbod en uitdrukkelijk ook door de daarin gegeven vaststelling van de feiten waarop deze inbreuk is gebaseerd.
De rechtbank is van oordeel dat Vestel met de verwijzing naar het Besluit en de per gedaagde gegeven toelichting daarbij, in de incidenten genoegzaam onderbouwd heeft gesteld dat sprake is van directe dan wel indirecte deelname van Samsung Hongarije, LG Wales en TTD/TDP aan de kartels. Deze dochtermaatschappijen zijn geen geadresseerde van het Besluit, maar de topholding van de groep waar elke dochtermaatschappij toe behoort is wel geadresseerde van het Besluit en niet in geschil is dat de vereiste samenhang aanwezig is tussen de ankergedaagde en de topholding van elke groep.
Bovendien zijn LG Wales en Samsung Hongarije weliswaar geen geadresseerden van het Besluit, maar worden zij daarin wel genoemd als onderdeel van de
“undertakings subject to proceedings”(zie randnrs. 7 t/m 60 van het Besluit, in het bijzonder randnrs. 15 en 34). Dit geldt ook voor TTD (randnr. 56) maar niet voor TDP, die echter volgens Vestel ter comparitie een contractuele rechtsopvolger is van het wel als
undertaking subject to proceedingsgenoemde Thomson Multimedia Polska Sp. z o.o.
Uitgaande van de stellingen van Vestel, die met het oog op het bevoegdheidsoordeel voldoende onderbouwd zijn, vloeit hieruit voort dat deze drie gedaagden actief betrokken waren bij het maken dan wel uitvoeren van de gestelde kartelafspraken.
Deze dochtermaatschappijen hebben geen aanwijzingen aangereikt waaruit volgt dat zij zelfstandig hun gedrag op de markt hebben bepaald. Vestel heeft in de incidenten de zaken die zij met elke dochtermaatschappij heeft gedaan (de dochtermaatschappijen hielden zich bezig met verkoop en/of productie van producten die in de kartels aan de orde zijn) voldoende toegelicht. Zij stelt, in de incidenten voldoende onderbouwd, dat verkoopprijzen onder invloed van de kartels zijn gemanipuleerd en dat fabrieken onder invloed van de kartels zijn stilgelegd. Zij heeft in dit stadium voldoende inzicht gegeven in de voor de beoordeling in de incidenten essentiële feiten en omstandigheden. Anders dan door incidentele eisers betoogd, kan een nadere toelichting over de afbakening, de structuur, de kenmerken en het functioneren van de relevante markt (-en) en over het effect van de gestelde inbreuken, gelet op de onderwerpen en verweren die aan de orde zijn in de incidenten, in dit stadium niet van Vestel worden verlangd. De omstandigheid dat twee kartels aan de orde zijn (televisieschermen en computerschermen), doet niet ter zake nu deze kartels, naar Vestel in de incidenten voldoende heeft toegelicht, feitelijk nauw met elkaar samenhangen en de ankergedaagde Philips - volgens de stellingen van Vestel en volgens het Besluit - bij beide kartels betrokken was.
2.10.
Verder heeft Vestel naar het oordeel van de rechtbank haar vorderingen tegen Samsung Hongarije, LG Wales en TTD/TDP en de vorderingen tegen Philips gestoeld op eenzelfde situatie rechtens. Op grond van het Turkse recht - gelezen in samenhang met het Europese mededingingsrecht - is, zo stelt Vestel, iedere karteldeelnemer civielrechtelijk hoofdelijk aansprakelijk voor de schade die het kartel heeft toegebracht aan elk van de afnemers van kathodestraalbuizen (waaronder Vestel), ongeacht de specifieke door die karteldeelnemer verrichte gedraging of diens aandeel in de wereldwijde markt waarop de kartelinbreuken hebben plaatsgevonden.
Ten aanzien van de voorliggende vraag naar de vereiste nauwe band, heeft Vestel hiermee kunnen volstaan. Niet is vereist, dat de ankergedaagde en de mede-gedaagden allen als deelnemers in een kartel zijn geadresseerd in het Besluit. Anders dan incidenteel eisers lijken te stellen, kan een dergelijke voorwaarde naar het oordeel van de rechtbank niet worden gedistilleerd uit de rechtspraak van het HvJ. Meer in het bijzonder volgt de rechtbank LG Wales niet in haar (
a contrario) redenering dat uit het
Waterstofperoxide- arrest (HvJ 21 mei 2015 in zaak C-352/13) volgt dat slechts sprake kan zijn van de voor de toepasselijkheid van artikel 6, lid 1 EEX-Vo vereiste zelfde situatie rechtens indien (a) de ankergedaagde en de medegedaagde allebei als karteldeelnemer zijn geadresseerd in een beschikking van de Europese Commissie en (b) de aan de vorderingen ten grondslag gelegde inbreuk volgens de bewoordingen van de beschikking één voortdurende inbreuk op de artikelen 101 VWEU en 53 EER-Overeenkomst betreft (dus betrekking hebben op de Europese markt). Dat het HvJ in het dictum van laatstgenoemd arrest aan die omstandigheden doorslaggevende betekenis heeft toegekend betekent immers niet dat de vereiste samenhang in andere omstandigheden per definitie niet aanwezig kan zijn. Voorts is een nadere verduidelijking van de posities van elk van de gedaagden afzonderlijk in deze fase van het geschil niet vereist. Het betoog van incidenteel eisers op dit punt kan hen niet baten. Datzelfde geldt voor de vraag of de vordering van Vestel naar Turks recht beoordeeld dient te worden. Het is niet aan de rechtbank om al in deze incidentele procedure de validiteit van de door Vestel gestelde juridische grondslag inhoudelijk te toetsen. De beoordeling van de hiermee samenhangende stellingen van incidenteel eisers zal in de hoofdzaak moeten plaatsvinden.
2.11.
Bovendien acht de rechtbank van belang, dat bij afzonderlijke berechting van de vorderingen door verschillende nationale gerechten, die gerechten ieder voor zich op basis van hetzelfde feitencomplex - kort gezegd: de gestelde marktvervalsing - en, zo neemt de rechtbank op grond van de voldoende onderbouwde stellingen van Vestel aan, (in belangrijke mate) met toepassing van dezelfde rechtsregels, moeten beslissen of gedaagden onrechtmatig hebben gehandeld jegens de afnemers. Bij een eventueel bevestigend oordeel op dat punt, zouden die gerechten ieder afzonderlijk vervolgens ook de totale schade moeten begroten, die Vestel als gevolg van het bestaan van het kartel heeft geleden en, afhankelijk van de uitkomst van de eventueel te entameren vrijwaringsprocedures, tevens moeten oordelen over de onderlinge draagplicht van gedaagden. Daarbij zou een gevaar voor onverenigbare beslissingen ontstaan. Een goede rechtsbedeling vraagt dus om gelijktijdige behandeling en berechting (vgl. ook de conclusie van A-G Jääskinen bij HvJ 21 mei 2015 in zaak C-352/13,
Waterstofperoxide). Het voorgaande betekent dat de vrees voor tegenstrijdige beslissingen naar het oordeel van de rechtbank voldoende gerechtvaardigd is om op grond van artikel 6 EEX-Vo/7 Rv in dit geval aan te kunnen nemen dat de rechtbank bevoegd is van de vorderingen van Vestel kennis te nemen.
2.12.
De rechtbank volgt incidenteel eisers voorts niet in hun standpunt dat voor hen niet voorzienbaar was dat zij voor de Nederlandse rechter zouden kunnen worden opgeroepen. Gezien de aard van de verweten gedraging - deelname aan de in het Besluit aangeduide kartels - moet het voor elk van hen wel degelijk voorzienbaar zijn geweest dat zij konden worden opgeroepen voor een gerecht in een lidstaat waarin een van de mede-karteldeelnemers woonplaats heeft. Zoals hiervoor is overwogen, zijn geen aanwijzingen aangereikt voor de conclusie dat de dochtermaatschappijen hun gedrag op de markt zelfstandig hebben bepaald. Vestel heeft in dit stadium voldoende toegelicht dat de dochtermaatschappijen een nauwe band hebben met de topholding van de groep waartoe zij behoren (of destijds behoorden) en dat die topholding verantwoordelijk is voor de ongeoorloofde handelwijze in het kartel. De stelling van incidentele eisers, dat de formele directie van de dochtermaatschappijen niet op de hoogte is geweest van ongeoorloofde afspraken en daaraan niet heeft deelgenomen, doet onder deze omstandigheden in dit stadium niet ter zake. Ook in dit kader weegt de rechtbank mee dat LG Wales, Samsung Hongarije en TTD/TDP weliswaar geen geadresseerden van het Besluit zijn, maar dat zij (althans hun gestelde rechtsvoorganger) daarin wel worden genoemd als onderdeel van de
“undertakings subject to proceedings”.
Zoals hiervoor overwogen, heeft Vestel binnen de kaders van deze incidentele procedure voldoende onderbouwd gesteld dat deze drie gedaagden actief betrokken waren bij het maken dan wel uitvoeren van de gestelde kartelafspraken. In het verlengde daarvan moet worden aangenomen dat het voor hen voorzienbaar was dat zij voor de Nederlandse rechter zouden worden opgeroepen.
2.13.
Samsung Hongarije, LG Wales en TTD/TDP zullen ieder als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident aan de zijde van Vestel worden veroordeeld.
De positie van Technicolor USA
2.14.
Naar het oordeel van de rechtbank vertonen de vorderingen ingesteld tegen Technicolor USA niet de in artikel 7 Rv vereiste samenhang met de vorderingen tegen Philips.
Technicolor USA is geen geadresseerde van het Besluit en wordt daarin bovendien niet genoemd als
undertaking subject to proceedings. Vestel heeft niets gesteld waaruit volgt dat Technicolor USA heeft deelgenomen aan het kartel (bijvoorbeeld door prijzen te manipuleren of door een fabriek stil te leggen). Dat is ook niet af te leiden uit het Besluit. Vestel heeft niets gesteld waaruit volgt dat zij afspraken heeft gemaakt met Technicolor USA waarbij het (gestelde) kartel van invloed kan zijn geweest. Ter gelegenheid van de comparitie heeft Vestel opgemerkt dat inmiddels is gebleken dat Technicolor USA geen contractspartij van haar is geweest. Wel heeft Vestel aangevoerd dat zij bij een andere maatschappij van de Technicolor-groep heeft ingekocht en dat de desbetreffende producten door Technicolor USA zijn geproduceerd, maar dit impliceert, anders dan een verkooprelatie (die ten aanzien van Samsung Hongarije, LG Wales en TTD/TDP, zoals hiervoor is overwogen, in dit stadium voldoende is onderbouwd), niet zonder meer een toereikende mate van samenhang en betrokkenheid bij ongeoorloofde handelingen. Al met al heeft Vestel niet voldoende gesteld om te kunnen vaststellen of er voldoende samenhang is; Vestel heeft onvoldoende feiten gepresenteerd, die - als ze zouden komen vast te staan - maken dat Technicolor USA op vergelijkbare grondslag als de anderen aansprakelijk zou kunnen zijn. De enkele omstandigheid dat de straalbuizen (via een aantal tussenstappen) uiteindelijk bij Technicolor USA vandaan kwamen is onvoldoende.
Bij gebreke van een toereikende feitelijke onderbouwing door Vestel, moet het ervoor worden gehouden dat ten aanzien van Technicolor USA geen sprake is van een vordering die in de vereiste mate samenhangt met de vordering jegens de ankergedaagde Philips. De rechtbank is dan ook ten aanzien van Technicolor USA niet bevoegd. De incidentele vordering van Technicolor USA zal in zoverre worden toegewezen en de rechtbank zal zich onbevoegd verklaren.
2.15.
Vestel zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident aan de zijde van Technicolor USA worden veroordeeld.
Ten aanzien van LG Electronics Inc.
2.16.
LG Electronics Inc. heeft de door haar opgeworpen exceptie van onbevoegdheid vóór de zitting, maar nadat Vestel daartegen verweer had gevoerd, ingetrokken. De rechtbank ziet hierin aanleiding LG Electronics Inc. te veroordelen in de hiermee samenhangende kosten van Vestel.

3.De beoordeling van de vorderingen van TTP/TDP aangaande de stelplicht

3.1.
TTD/TDP heeft met toestemming van de rechtbank gevorderd het ten aanzien van haar gevorderde aanstonds bij eindvonnis af te wijzen, waartoe zij heeft aangevoerd dat zij geen enkele relatie had met Vestel en dat er geen enkele basis is voor een vordering jegens haar. Vestel heeft deze verweren in haar laatste processtukken gemotiveerd weersproken aan de hand van concrete feitelijke stellingen. Uit dat verweer van Vestel kan worden afgeleid dat zij wel degelijk rechtstreeks zaken heeft gedaan met TTD/TDP met betrekking tot producten die in de kartels aan de orde waren. TTD/TDP is ter gelegenheid van de comparitie niet verschenen en zij is niet ingegaan op de reactie van Vestel.
Bij deze stand van zaken heeft Vestel haar vorderingen ten aanzien van TTD/TDP in dit stadium voldoende toegelicht. De vordering van TTD/TDP tot het aanstonds afwijzen van de vorderingen van Vestel ten aanzien van haar zal daarom worden afgewezen.

4.De beoordeling in de vrijwaringsincidenten

4.1.
Philips vordert - samengevat - dat haar wordt toegestaan om de volgende partijen in vrijwaring op te roepen:
(mede-gedaagden)
Samsung SDI Co., Ltd, gevestigd te Zuid-Korea;
Samsung SDI (Malaysia) Berhad, gevestigd te Maleisië;
Samsung SDI Magyarország Zrt. v.a., gevestigd te Hongarije;
LG Electronics Inc., gevestigd te Zuid-Korea;
LG Electronics Wales Ltd., gevestigd te Groot-Brittanië;
Technicolor S.A., gevestigd te Frankrijk;
Technicolor USA Inc., gevestigd in de Verenigde Staten van Amerika;
TTD International S.A.S., gevestigd te Frankrijk;
TDP SP. Z.O.O., gevestigd te Polen;
(overige geadresseerden van het Commissie-besluit van 5 december 2012)
10. Chunghwa Picture Tubes Co., Ltd., gevestigd te Taiwan;
10. Chunghwa Picture Tubes (Malaysia) Sdn. Bhd., gevestigd te Maleisië;
10. CPTF Optronics Co., Ltd., gevestigd te China;
10. Panasonic Corporation, gevestigd te Japan;
10. Toshiba Corporation, gevestigd te Japan;
10. MT Picture Display Co., Ltd., gevestigd te Japan.
Philips vraagt verlof voor het dagvaarden van deze partijen tegen een termijn van zes maanden.
Daarnaast vordert Philips dat de rechtbank bepaalt dat het Philips vrijstaat om aanvullend verlof te vragen om het aantal in vrijwaring op te roepen partijen uit te breiden en/of te wijzigen, indien uit nog in het geding te brengen stukken de noodzaak daartoe blijkt.
4.2.
Samsung vordert - samengevat - dat haar wordt toegestaan om Philips en de hiervoor in 4.1 onder 4 t/m 15 genoemde partijen in vrijwaring op te roepen. Voor wat betreft Samsung Hongarije is aan deze vordering de voorwaarde verbonden dat de rechtbank zich jegens haar bevoegd verklaart. Gezien het voorgaande is aan deze voorwaarde voldaan.
Ook Samsung vraagt een termijn van zes maanden.
Samsung vordert voorts dat haar wordt toegestaan andere rechtspersonen in vrijwaring op te roepen mocht daartoe in een later stadium van de procedure de noodzaak blijken.
4.3.
LG vordert - kort weergegeven - dat haar wordt toegestaan om tegen een termijn van zes maanden Philips en de hiervoor in 4.1 onder 1 t/m 3 en 6 t/m 15 genoemde partijen in vrijwaring op te roepen. De voorwaarde waaronder LG Wales deze vordering heeft ingesteld - afwijzing van de vordering tot onbevoegdverklaring - is gezien het voorgaande vervuld.
Daarnaast vordert LG dat haar wordt toegestaan in een later stadium van de procedure aanvullend verlof te vragen om additionele partijen in vrijwaring te dagvaarden.
4.4.
Technicolor vordert - kort weergegeven - dat haar wordt toegestaan om tegen een termijn van zes maanden Philips, de hiervoor in 4.1 onder 1 t/m 5 en 8 t/m 15 genoemde ondernemingen en de onderneming Samsung SDI Germany GmbH in vrijwaring op te roepen. Ten aanzien van Technicolor USA is dit een voorwaardelijke vordering. De voorwaarde - afwijzing van de vordering van Technicolor USA tot onbevoegdverklaring - is gezien het voorgaande niet vervuld. Ten aanzien van Technicolor USA behoeft dit incident daarom geen bespreking.
Ook vordert Technicolor te bepalen dat zij op een door haar te kiezen roldatum een nader incident tot oproeping in vrijwaring mag inleiden.
4.5.
De rechtbank overweegt ten aanzien van deze incidentele vorderingen als volgt.
4.6.
De vorderingen van incidenteel eisers om de mede-gedaagden en hiervoor genoemde derden in vrijwaring te mogen oproepen liggen voor toewijzing gereed. Incidenteel eisers hebben voldoende gemotiveerd gesteld dat tussen hen en de genoemde derden een rechtsverhouding bestaat, die voor die derden een verplichting tot vrijwaring kan meebrengen. De aangevoerde gronden kunnen de vorderingen dragen en Vestel heeft zich terzake gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.7.
De rechtbank ziet aanleiding hierbij een oproepingstermijn van zes maanden te hanteren. Vestel heeft tegen deze termijn geen bezwaar, mits er tussentijds in de hoofdprocedure wordt voortgeprocedeerd conform de stappen die in het proces-verbaal van de regiezitting op 28 oktober 2015 zijn beschreven. Hieraan zal worden tegemoetgekomen. Vestel is dan in de hoofdzaak overigens als eerste aan zet. Zij zal op de rol van zes weken na de datum van dit vonnis een akte in het geding moeten brengen, waarin zij aan alle gedaagden informatie verstrekt over volumes, prijzen en orders. Vestel verstrekt dan de gegevens die in redelijkheid nodig zijn om het door (enkele) gedaagden aangekondigde beroep op verjaring op te baseren. Na deze akte van Vestel zal de hoofdzaak dan worden verwezen naar een roldatum twaalf weken later voor conclusie inzake verjaring aan de zijde van alle gedaagden.
4.8.
Ook ziet de rechtbank aanleiding om Philips, Samsung, LG en Technicolor S.A. toe te staan om - indien zij dat wensen - in een later stadium aanvullende vrijwaringsverzoeken aan de rechtbank voor te leggen. De onderbouwingen van hun vorderingen op dit punt komen er in hun kern op neer, dat zij thans nog niet goed kunnen beoordelen welke partijen precies in vrijwaring kunnen worden opgeroepen. Voor het geval uit de nadere onderbouwing van de vorderingen van Vestel mocht blijken dat ook nog andere derde partijen hoofdelijk aansprakelijk zouden kunnen zijn voor de door Vestel geleden schade, willen Philips, Samsung, LG en Technicolor S.A. de mogelijkheid hebben ook deze andere partijen in vrijwaring op te roepen om ook jegens deze andere partijen hun regresrecht te kunnen uitoefenen. Hiermee hebben Philips, Samsung, LG en Technicolor S.A. naar het oordeel van de rechtbank een voldoende belang bij hun vordering gesteld. Indien de stellingen van Vestel in het verdere verloop van de procedure nader worden gecompleteerd, kunnen deze gedaagde partijen daarom vóór alle (nadere) weren verzoeken partijen waarvan de betrokkenheid uit die stellingen (bezien in de context van het gehele dossier) volgt, in vrijwaring te mogen oproepen. Daaraan doet niet af de stellingen van Vestel dat geen sprake is van een ingewikkeld kartel en dat incidenteel eisers bij uitstek de partijen zijn die weten welke entiteiten van welke ondernemingen betrokken zijn geweest bij het kartel en de implementatie daarvan.
De rechtbank volgt voorts Vestel niet in haar stelling dat deze vorderingen een ontregelings- en/of vertragingsstrategie behelzen. Overigens zullen toekomstige verzoeken om derden in vrijwaring te mogen oproepen alsdan zelfstandig door de rechtbank worden beoordeeld, waarbij de goede procesorde steeds een mee te wegen omstandigheid zal zijn.
Voor het reeds nu toestaan om andere rechtspersonen in vrijwaring op te roepen mocht daartoe in een later stadium van de procedure de noodzaak blijken, zoals Samsung heeft gevorderd, bestaat geen (wettelijke) grondslag. Die vordering zal daarom worden afgewezen.
4.9.
De rechtbank ziet aanleiding de proceskosten van dit incident te compenseren op de hierna te vermelden wijze.

5.De verzoeken openstelling tussentijds hoger beroep.

5.1.
Philips en Samsung vorderen te bepalen dat, voor zover hun incidentele vorderingen geheel of gedeeltelijk worden afgewezen, tegen dat oordeel tussentijds hoger beroep kan worden ingesteld.
Ook LG heeft de rechtbank verzocht tussentijds hoger beroep open te stellen, maar enkel voor zover haar incidentele vordering tot oproeping in vrijwaring geheel of gedeeltelijk wordt afgewezen.
Vestel verzet zich tegen het openstellen van tussentijds hoger beroep, nu uit de door Philips, Samsung en LG ingenomen stellingen op dat punt niet blijkt welk zwaarwegend belang is gemoeid met het afwijken van de hoofdregel dat geen hoger beroep openstaat in incidentele vonnissen.
5.2.
De rechtbank volgt Vestel in haar standpunt. De rechtbank ziet in hetgeen Philips, Samsung en LG hebben aangevoerd, onvoldoende grond om tussentijds appel toe te staan. Deze verzoeken zullen daarom worden afgewezen.

6.De beoordeling in de hoofdzaak

6.1.
Met het voorgaande heeft de rechtbank niet een verder strekkend oordeel over de merites van de zaak willen geven, dan binnen de kaders van de daar besproken incidenten is vereist.
6.2.
De bevoegdheid van de rechtbank ten aanzien van de overige gedaagden in de hoofdzaak is niet betwist. Onder meer gelet op de rechtspraak van het Hof van Justitie wordt de vereiste samenhang aangenomen tussen de vorderingen jegens deze overige gedaagden, die geadresseerde zijn van het Besluit, en de vordering jegens de ankergedaagde Philips.
6.3.
Zoals hiervoor reeds overwogen, zal Vestel op de rol van zes weken na de datum van dit vonnis een akte in het geding moeten brengen, waarin zij aan alle gedaagden informatie verstrekt over volumes, prijzen en orders, een en ander in overeenstemming met de processuele afspraken die zijn vastgelegd in het proces-verbaal van 28 oktober 2015. Vestel verstrekt in die akte de gegevens die in redelijkheid nodig zijn om het door (enkele) gedaagden aangekondigde beroep op verjaring op te baseren. Na deze akte van Vestel zal de hoofdzaak dan worden verwezen naar een roldatum twaalf weken later voor conclusie inzake verjaring aan de zijde van alle gedaagden.
6.4.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

7.De beslissing

De rechtbank,
in de bevoegdheidsincidenten:
7.1.
verklaart zich onbevoegd om kennis te nemen van het geschil tussen Vestel en Technicolor USA;
7.2.
wijst de overige incidentele vorderingen op dit punt af;
7.3.
veroordeelt Vestel in de kosten van dit bevoegdheidsincident aan de zijde van Technicolor USA, die tot op heden worden begroot op € 904,-;
7.4.
veroordeelt Samsung Hongarije en LG Wales en TTD/TDP ieder in de kosten van dit bevoegdheidsincident aan de zijde van Vestel, die ten aanzien van ieder van hen tot op heden worden begroot op € 904,-;
7.5.
veroordeelt LG Electronics Inc. in de kosten van de door haar opgeworpen exceptie van onbevoegdheid aan de zijde van Vestel, tot op heden begroot op € 452,-;
7.6.
verklaart deze proceskostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
in het incident van TTD/TDP aangaande de stelplicht:
7.7.
wijst het gevorderde af;
in de vrijwaringsincidenten:
7.8.
stelt vast dat de volgende (derde) partijen door incidenteel eisers zijn betrokken in hun vordering:
(mede-gedaagden in de hoofdzaak)
Koninklijke Philips N.V., gevestigd te Nederland;
Philips Components B.V., gevestigd te Nederland;
Samsung SDI Co., Ltd, gevestigd te Zuid-Korea;
Samsung SDI (Malaysia) Berhad, gevestigd te Maleisië;
Samsung SDI Magyarország Zrt. v.a., gevestigd te Hongarije;
LG Electronics Inc., gevestigd te Zuid-Korea;
LG Electronics Wales Ltd., gevestigd te Groot-Brittanië;
Technicolor S.A., gevestigd te Frankrijk;
Technicolor USA Inc., gevestigd in de Verenigde Staten van Amerika;
TTD International S.A.S., gevestigd te Frankrijk;
TDP SP. Z.O.O., gevestigd te Polen;
(overige geadresseerden van het Commissie-besluit van 5 december 2012)
12. Chunghwa Picture Tubes Co., Ltd., gevestigd te Taiwan;
12. Chunghwa Picture Tubes (Malaysia) Sdn. Bhd., gevestigd te Maleisië;
12. CPTF Optronics Co., Ltd., gevestigd te China;
12. Panasonic Corporation, gevestigd te Japan;
12. Toshiba Corporation, gevestigd te Japan;
12. MT Picture Display Co., Ltd., gevestigd te Japan;
12. Samsung SDI Germany GmbH, voor haar liquidatie gevestigd te Duitsland.
7.9.
staat toe dat de hiervoor onder 3 t/m 17 genoemde partijen door Philips c.s. worden gedagvaard tegen de terechtzitting van
28 december 2016;
7.10.
staat toe dat de hiervoor onder 1, 2 en 6 t/m 17 genoemde partijen door Samsung worden gedagvaard tegen de terechtzitting van
28 december 2016;
7.11.
staat toe dat de hiervoor onder 1 t/m 5 en 8 t/m 17 genoemde partijen door LG worden gedagvaard tegen de terechtzitting van
28 december 2016;
7.12.
staat toe dat de hiervoor onder 1 t/m 7 en 10 t/m 18 genoemde partijen door Technicolor S.A. worden gedagvaard tegen de terechtzitting van
28 december 2016;
7.13.
staat toe dat Philips, Samsung, LG en Technicolor S.A. in een later stadium van de hoofdzaak aanvullende verzoeken tot vrijwaring aan de rechtbank voorleggen;
7.14.
wijst aangaande de vrijwaringsincidenten het anders of meer gevorderde af;
7.15.
compenseert de kosten van dit incident tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
in de hoofdzaak
7.16.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
10 augustus 2016voor akte aan de zijde van Vestel, waarna de zaak zal worden verwezen naar de rol van 12 weken daarna voor conclusie inzake verjaring aan de zijde van alle gedaagden;
7.17.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.S. Frakes, voorzitter, en mr. E. Boerwinkel en mr. A.G.M.H. Bennenbroek, leden, en in het openbaar uitgesproken op 29 juni 2016.