Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
Arriva Personenvervoer Nederland B.V.,
1.Het procesverloop
€ 250,00 per dag dat Arriva in gebreke blijft;
€ 40.000,00, dan wel een door de kantonrechter te bepalen billijke vergoeding;
2.De feiten
Bij brief van 12 februari 2016 is aan [verzoeker] zijn gegeven ontslag op staande voet bevestigd. Arriva vermeldt als dringende reden voor het ontslag het volgende:
3.3. Het verzoek en het verweer
8 februari 2016 onregelmatigheden zouden zijn geconstateerd en hiernaar is door Arriva pas op donderdag 11 februari 2016 daadwerkelijk onderzoek gedaan. Reeds om die reden is het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig. Verder stelt [verzoeker] dat hij zich niet schuldig heeft gemaakt aan diefstal. Uit de vermeende klachten die door Arriva over [verzoeker] zouden zijn ontvangen, volgt niet dat er sprake is van diefstal en de daarvoor vereiste strafrechtelijke opzet. Volgens Arriva zou [verzoeker] tijdens het uitvoeren van zijn dienst geld hebben ontvangen van passagiers zonder aan hen vervoersbewijzen te vertrekken, ondanks dat daar uitdrukkelijk om zou zijn verzocht. Hiervoor heeft [verzoeker] een duidelijke verklaring gegeven, maar Arriva wenst deze niet te accepteren. Er is geen sprake van een dringende reden voor het ontslag op staande voet.
4.De beoordeling
Van een gebrek aan voortvarendheid is dan ook geen sprake.
Terecht wijst Arriva erop dat in de jurisprudentie al verschillende keren is geoordeeld dat het belang van de werkgever bij waarheidsvinding dient te prevaleren boven het belang van de privacy aan de zijde van werknemer, en dat daarbij van betekenis kan zijn dat het niet gaat om heimelijke opnames, maar om opnames waarvan [verzoeker] wist dat zij gemaakt werden in verband met - kort gezegd - de veiligheid van passagiers en medewerkers.
7 februari 2016 tot ongeveer 20.00 uur inderdaad soms passagiers heeft vervoerd tegen betaling zonder afgifte van een kaartje, maar dat hij dit enkel heeft gedaan omdat hij geen (enkele reis) kaartjes meer had terwijl Arriva op die tijden en voorafgaand aan de aanvang van de dienst van [verzoeker] geen kaartverkoop aan de chauffeurs had geregeld. Hierdoor was [verzoeker] kort na aanvang van zijn dienst al door zijn vervoersbewijzen (althans enkele reiskaarten) heen en kon hij reizigers niet altijd een kaartje verstrekken. Op enig moment in die diensten was het voor [verzoeker] wel mogelijk om kaarten aan te schaffen hetgeen [verzoeker] toen ook heeft gedaan. Vanaf dat moment kon [verzoeker] betalende passagiers ook weer een kaartje (het ging uitsluitend om enkele reiskaartjes) verstrekken hetgeen hij ook heeft gedaan.