ECLI:NL:RBOBR:2016:2798

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
31 mei 2016
Publicatiedatum
31 mei 2016
Zaaknummer
15_2607
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Autonomie van gemeenten en waterschappen in belastingheffing en invordering

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 31 mei 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het dagelijks bestuur van het Waterschap De Dommel. De eiser, die sinds 12 september 2002 mede-eigenaar is van een woning, heeft een aanslag watersysteemheffing voor het jaar 2015 ontvangen. De aanslag, ter hoogte van € 62,62, werd opgelegd door het Waterschap, ondanks dat de eiser sinds 15 november 2013 niet meer woonachtig was in de gemeente Eindhoven, maar in Groningen. De eiser stelde dat de aanslag ten onrechte aan hem was opgelegd en dat deze aan zijn mede-eigenaar, [persoon 1], moest worden gericht.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het Waterschap autonoom is in het heffen en invorderen van belastingen, en dat het beleid van het Waterschap niet kan worden aangepast op basis van de gemeentelijke belastingheffingen. De rechtbank oordeelde dat de eisers argumenten niet opgingen, omdat de aanslag volgens de beleidsregels van het Waterschap correct was opgelegd. De rechtbank benadrukte dat de situatie van de eiser niet uniek was en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van het beleid rechtvaardigden. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en wees de verzoeken om proceskostenvergoeding af.

De uitspraak benadrukt de autonomie van waterschappen en gemeenten in belastingheffing en de noodzaak voor belastingplichtigen om zich aan de geldende beleidsregels te houden, ongeacht hun woonplaats of de situatie van mede-eigenaren.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 15/2607

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 mei 2016 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

en

het dagelijks bestuur van het Waterschap De Dommel, verweerder

(gemachtigden: mr. P.J.M. de Graaff-Saarloos en P.M.A. van Tilburg).

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiser op 31 maart 2015 een aanslag watersysteemheffing ongebouwd en/of gebouwd 2015 opgelegd (aanslagbiljet [aanslagnummer] ) voor een bedrag van € 62,62 betreffende het belastingobject [de woning] (hierna: ‘de woning’).
Bij uitspraak op bezwaar van 25 juli 2015 (de bestreden uitspraak) heeft verweerder de aanslag watersysteemheffing ongebouwd en/of gebouwd 2015 gehandhaafd.
Eiser heeft tegen de bestreden uitspraak beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 maart 2016. Eiser is, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

Eiser heeft gesteld dat de eigendom van de woning sinds 12 september 2002 voor gelijke delen bij eiser en [persoon 1] berust. Vanaf 15 november 2013 is eiser volgens de Gemeentelijke Basisadministratie persoonsgegevens niet meer woonachtig in de gemeente Eindhoven, maar in de gemeente Groningen. Hij heeft aangevoerd dat de aanslag ten onrechte aan hem is opgelegd en niet aan mede-eigenaar en huidige bewoner [persoon 1] . Eiser heeft verweerder verzocht aanslagen vanaf belastingjaar 2015 op te leggen aan [persoon 1] .
Verweerder heeft eiser bij brief van 6 januari 2015 meegedeeld niet van het beleid zoals neergelegd in de Beleidsregels aanwijzing belastingplichtigen Waterschap De Dommel (hierna: ‘Beleidsregels’) te kunnen afwijken, tenzij [persoon 1] aangeeft dat zij de (toekomstige) aanslagen op haar naam wil zetten.
Eiser heeft gesteld dat het aanslagbiljet gemeentelijke belastingen, na een verzoek daartoe, met ingang van belastingjaar 2015 op naam is gesteld van [persoon 1] . Vanwege de onderlinge afhankelijkheid van de gemeentelijke onroerende zaak belasting (OZB) en de waterschapsheffing verdient het de voorkeur om deze aanslagen aan dezelfde belastingplichtige worden opgelegd, aldus eiser.
Verweerder heeft daar tegenover gesteld dat het enkele feit dat de gemeente Eindhoven gehoor heeft gegeven aan het verzoek van eiser om de gemeentelijke heffingen op naam te zetten van de mede-eigenaar, geen reden is voor het Waterschap om een vergelijkbaar verzoek van eiser te honoreren.
De rechtbank volgt verweerder in diens standpunt dat ondanks een bepaalde mate van samenwerking tussen gemeenten en waterschappen, beide overheidsorganen autonoom zijn in het heffen en invorderen van belastingen. Het Waterschap mag op grond van artikel 142 Waterschapswet in het geval van meerdere belastingplichtigen de aanslag ten name van één van hen stellen. Het waterschap heeft overeenkomstig artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) beleidsregels vastgesteld en deze op 6 november 2014 aan eiser toegezonden. Op grond van artikel 1 van deze beleidsregels is eiser als belastingplichtige aangemerkt. De rechtbank stelt vast dat verweerder overeenkomstig het voor eiser kenbare beleid heeft gehandeld. Dat het op grond van het beleid van de gemeente wel mogelijk was om de aanslagen niet langer aan eiser toe te zenden, doet daaraan niet af. De beroepsgrond faalt.
Verder heeft eiser aangevoerd dat een onverkorte toepassing van de beleidsregels onevenredig is met de met deze beleidsregels te dienen doelen en dat er sprake is van strijd met het bepaalde in artikel 4:84 van de Awb. De consequenties (namelijk dat de aanslag watersysteemheffing ongebouwd en/of gebouwd wordt opgelegd aan eiser, die woonachtig is in Groningen, terwijl de aanslag ingezetenen en de aanslag OZB wordt opgelegd aan de mede-eigenaar en huidige bewoner [persoon 1] ) verdragen zich niet met de door verweerder met de beleidsregels beoogde doelmatige uitvoering en effectieve invordering, aldus eiser.
Verweerder heeft, onder verwijzing naar de parlementaire geschiedenis bij 4:84 Awb, het standpunt ingenomen dat de situatie van eiser aangemerkt moet worden als een normale situatie waarvoor de beleidsregels zijn opgesteld en waarop deze moeten worden toegepast. Van bijzondere omstandigheden op grond waarvan zou moeten worden afgeweken van het beleid is geen sprake. Omdat de woning op 1 januari 2015 twee eigenaren (eiser en [persoon 1] ) krachtens gelijke delen had, waardoor er ook ten aanzien van eiser (nog) een band bestond met het (waterschaps)gebied van het Waterschap, is de aanslag overeenkomstig het beleid aan eiser opgelegd. De rechtbank onderschrijft dit standpunt van verweerder. De situatie waarbij een mede-eigenaar reeds verhuisd is, komt geregeld voor en is niet uniek of omgeven door bijzondere omstandigheden. Ook het bedrag van de aanslag is niet van een omvang dat sprake is van een bijzondere omstandigheid. Het enkele feit dat eiser –mogelijk- de aan hem opgelegde belastingen niet kan verhalen op [persoon 1] , is een omstandigheid die voor zijn eigen risico dient te blijven. De beroepsgrond kan niet slagen. Dit betekent dat verweerder terecht de aanslag watersysteemheffing ongebouwd en/of gebouwd 2015 aan eiser heeft opgelegd.
Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L. Soeteman, rechter, in aanwezigheid van M. Brok, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 31 mei 2016.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.