[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985,
wonende te [adresgegevens] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 18 mei 2016.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 19 april 2016.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 14 juli 2015 tot en met 15 juli 2015, te Vught en/of 's-Hertogenbosch, althans in Nederland, (telkens) opzettelijk een minderjarige, te weten [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum 2] , heeft onttrokken aan het wettig over voornoemde minderjarige gestelde gezag of aan het opzicht van degene die dat gezag desbevoegd over
voornoemde minderjarige uitoefende (te weten [slachtoffer 4] ), immers is/ heeft verdachte
(in strijd met de afspraken en/of zonder medeweten en/of toestemming van [slachtoffer 4] )
- die [slachtoffer 1] meegenomen uit de woning van [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of
- (vervolgens) die [slachtoffer 1] in een auto gezet en/of
- (vervolgens) met die auto weggereden en/of
- (vervolgens) die [slachtoffer 1] naar elders, te weten naar een woning - gelegen aan [adres 1] - gebracht, (en aldus voornoemde minderjarige buiten het bereik en/of de invloedssfeer van die [slachtoffer 4] gebracht en/of gehouden) zulks terwijl voornoemde minderjarige beneden de twaalf jaren oud was en/of daarbij een list en/of geweld en/of bedreiging met geweld is gebezigd, te weten door
-
- die woning van die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] binnen te dringen/gaan en/of
- (daarbij, althans vervolgens) in de richting van die [slachtoffer 4] en/of [betrokkene 2] (dreigend) de woorden toe te voegen: "ik neem mijn zoon mee en jij ziet hem niet meer" en/of "geef mijn kind, nu!" en/of
- (vervolgens) een dreigende beweging met zijn hand/vuist te maken in de richting van die [slachtoffer 2] ;
2.
hij op of omstreeks 07 september 2015 te Nieuwkuijk, gemeente Heusden, [slachtoffer 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 4] dreigend de
woorden toegevoegd :"je gaat eraan en/of ik trek je kankerkop van je lijf en/of ik maak je kapot", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
4.
hij op of omstreeks 24 februari 2016 te ’s-Hertogenbosch [slachtoffer 4] heeft mishandeld door die [slachtoffer 4] (met gebalde vuist) tegen het hoofd te slaan;
5.
hij op of omstreeks 24 februari 2016 te ’s-Hertogenbosch [slachtoffer 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling,
immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 4] dreigend de woorden toegevoegd :"je gaat eraan!", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
6.
hij op of omstreeks 24 februari 2016 te ’s-Hertogenbosch [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 4] een kopstoot te geven en/of (vervolgens) meerdere malen, althans eenmaal (met gebalde vuist) tegen het hoofd te slaan;
7.
hij op of omstreeks 24 februari 2016 te ’s-Hertogenbosch [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling,
immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 4] dreigend de woorden toegevoegd :"ik maak je kapot ouwe en/of ik maak je af!", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Bewijs
1. een dossier van de regiopolitie Eenheid Oost-Brabant, district 's-Hertogenbosch, met dossiernummer PL2100-2015157809, afgesloten d.d. 16 juli 2015, aantal doorgenummerde bladzijden: 76. Dit dossier bevat een verzameling wettig opgemaakte processen-verbaal die in de onderhavige zaak in het kader van het opsporingsonderzoek zijn opgemaakt alsmede (eventueel) andere bescheiden;
2. een aanvullend proces-verbaal van de regiopolitie Eenheid Oost-Brabant, district 's-Hertogenbosch, met proces-verbaalnummer PL2100-2015157809-42 en de daar bijbehorende bijlagen, opgemaakt door [verbalisant 1] en afgesloten d.d. 20 november 2015;
3. een dossier van de regiopolitie Eenheid Oost-Brabant, district 's-Hertogenbosch, met dossiernummer PL2100-2015201486, afgesloten d.d. 19 september 2015, aantal doorgenummerde bladzijden: 77. Dit dossier bevat een verzameling wettig opgemaakte processen-verbaal die in de onderhavige zaak in het kader van het opsporingsonderzoek zijn opgemaakt alsmede (eventueel) andere bescheiden;
4. een dossier van de regiopolitie Eenheid Oost-Brabant, district 's-Hertogenbosch, met dossiernummer PL2100-2016043787, afgesloten d.d. 3 maart 2016, aantal doorgenummerde bladzijden: 26. Dit dossier bevat een verzameling wettig opgemaakte processen-verbaal die in de onderhavige zaak in het kader van het opsporingsonderzoek zijn opgemaakt alsmede (eventueel) andere bescheiden;
5. een proces-verbaal van verhoor van verdachte in verband met vordering opheffing schorsing voorlopige hechtenis van de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Oost-Brabant d.d. 26 februari 2016.
De casus.
Op de verdachte rust de verdenking dat hij zijn minderjarige zoon heeft onttrokken aan het wettig gezag (feit 1) alsmede dat hij zijn ex-partner en haar vader heeft mishandeld en verbaal heeft bedreigd (feit 2, feit 4, feit 5, feit 6 en feit 7).
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouwe heeft bepleit dat verdachte vrijgesproken dient te worden van alle tenlastegelegde feiten.
Partiële vrijspraak onder 1 tenlastegelegde.
De rechtbank acht onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig dat bij het onder 1 tenlastegelegde sprake is geweest van de strafverzwarende omstandigheid van gebruik van een list, van geweld of van bedreiging met geweld. De rechtbank overweegt daarbij dat voor de (drie) feitelijke gedragingen die in dit verband in de tenlastelegging zijn opgenomen telkens maar één bewijsmiddel voorhanden is. Dit acht de rechtbank onvoldoende om tot de overtuiging te komen dat deze feitelijke gedragingen hebben plaatsgevonden. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van deze strafverzwarende omstandigheid.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beantwoording van de vraag of de tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden, heeft de rechtbank acht geslagen op de volgende feiten en omstandigheden, die haar uit het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting zijn gebleken.
[slachtoffer 4] heeft aangifte gedaan bij de politie. Haar verklaring houdt onder meer het volgende in (verkort en zakelijk weergegeven):
Ik heb een relatie gehad met [verdachte] . De laatste tijd loopt de relatie moeilijk. Wij hebben veel ruzie. Samen hebben wij een kind van één jaar oud, genaamd [slachtoffer 1] . Wij hebben allebei het gezag over onze zoon. Op 14 juli 2015 was ik met [slachtoffer 1] in mijn ouderlijk huis op [adres 2] . Ik zag dat [verdachte] met zijn auto voor de woning van mijn ouders verscheen. Ik zag dat hij over de poort de tuin in kwam gesprongen. Hij was geflipt en boos en duwde mij op de keukenvloer. Ik hoorde dat [verdachte] riep “ik neem mijn zoon mee”. Ik zag dat [verdachte] naar boven rende en hoorde veel geschreeuw. Na enkele seconden kwam [verdachte] samen met [slachtoffer 1] naar beneden en verliet met hem de woning. [verdachte] is vervolgens samen met [slachtoffer 1] in de auto vertrokken (bron 1, p. 38, 39, 41, 42).
[slachtoffer 3] heeft als getuige een verklaring afgelegd bij de politie. Haar verklaring houdt onder meer het volgende in (verkort en zakelijk weergegeven):
Op 14 juli 2015 hebben wij [slachtoffer 4] (de rechtbank begrijpt: aangeefster [slachtoffer 4] ) en [slachtoffer 1] uit huis gehaald en zijn we naar ons huis gereden in [adres 2] . Op enig moment stond ik achter in de tuin. Ik zag dat [verdachte] (de rechtbank begrijpt: verdachte [verdachte] ) over de poort klom. Enige tijd later zag ik dat hij met [slachtoffer 1] naar zijn auto liep. Hij zette [slachtoffer 1] in de auto en reed vervolgens weg (bron 1, p. 52-53).
[verbalisant 2] heeft in een proces-verbaal gerelateerd dat [slachtoffer 1] is geboren op [geboortedatum 2] (bron 1, p. 4).
Na observatie van de verdachte werd op 15 juli 2015 in de woning aan [adres 1] de minderjarige [slachtoffer 1] aangetroffen (bron 2).
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij boos was op aangeefster en toen besloot om zijn zoon mee te nemen. Op 14 juli 2015 is hij naar de [adres 2] gereden. De schoonmoeder van verdachte probeerde de poort nog dicht te doen, maar hij kreeg de poort net op tijd open. In de woning heeft hij aangeefster bij de keel gepakt en op de grond geduwd om haar van zich af te weren. Vervolgens is hij naar boven gelopen omdat hij dacht dat zijn zoon daar zou zijn. Op de bovenverdieping in de woning heeft hij zijn zoon [slachtoffer 1] meegenomen. Hij heeft met zijn zoon de woning verlaten en is weggereden. Hij hoorde daarbij een hoop getier, maar heeft daar niet op gereageerd. Verdachte is vervolgens naar een vriend gegaan die woonachtig is op de [adres 1] en heeft daar overnacht. Hij is niet naar zijn eigen huis gereden, omdat hij dacht dat de politie al op zoek naar hem was (bron 1, p. 68a-69).
De verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting gesteld dat hij niet over de poort van [adres 2] is geklommen, maar dat de poort open was. Voorts heeft hij aangevoerd dat hij mede het gezag uitoefent over [slachtoffer 1] en dat het net zo goed zijn recht is om tijd door te brengen met zijn zoon als dat aangeefster dat heeft. Aangeefster had [slachtoffer 1] eerder reeds drie maal, de laatste maal direct voorafgaand aan het meenemen van [slachtoffer 1] door verdachte, meegenomen zonder toestemming van verdachte. De verdediging concludeert dat er daarom geen sprake kan zijn van het onttrekken van een minderjarige aan het wettig gezag of toezicht zoals onder 1 tenlastegelegd.
De rechtbank acht de ontkennende verklaring van verdachte voor zover inhoudende dat hij niet over de poort is geklommen, niet geloofwaardig. Verdachtes ontkennende verklaring wordt immers weersproken door de verklaringen van aangeefster en getuige [getuige 1] , waarvan de rechtbank geen aanleiding ziet om aan de betrouwbaarheid te twijfelen. De rechtbank overweegt verder dat zelfs als geen sprake zou zijn geweest van het over de poort klimmen, wettig en overtuigend bewijs aanwezig is om tot bewezenverklaring van het onder 1 tenlastegelegde te komen, als na te melden. Ook als wordt uitgegaan van de lezing van verdachte over hoe een en ander is verlopen, had het naar het oordeel van de rechtbank immers aan verdachte reeds duidelijk moeten zijn dat aangeefster geen toestemming gaf om [slachtoffer 1] mee te nemen. Dat aangeefster niet woordelijk heeft geprotesteerd tegen het meenemen van [slachtoffer 1] maakt niet dat verdachte ervan heeft mogen uitgaan dat zij toestemming gaf om zijn zoon mee te nemen. Dat aangeefster [slachtoffer 1] op eerdere momenten ook zonder toestemming van verdachte had meegenomen maakt daarbij niet uit. Als dat al het geval is geweest, had verdachte om aan die situatie een einde te maken de politie in moeten schakelen.
Verdachte heeft [slachtoffer 1] vervolgens – naar eigen zeggen: uit vrees voor opsporing door de politie (zie bron 1, p. 69) – niet naar zijn eigen woning gebracht, maar hem ondergebracht op het adres [adres 1] en daar met hem de nacht doorgebracht. Deze handelwijze van verdachte past naar het oordeel van de rechtbank niet goed bij iemand die meent volledig in zijn recht te staan. De ter terechtzitting door verdachte gegeven alternatieve verklaring voor de reden waarom hij niet naar zijn eigen woning is gegaan, welke erop neerkomt dat hij bij die woning een negatief gevoel had en er spullen weg waren, overtuigt de rechtbank in het licht van zijn eerdere verklaring bij de politie, niet. Verdachte heeft aangeefster voorts ook niet van deze verblijfplaats van [slachtoffer 1] op de hoogte gesteld, terwijl het dossier en het verhandelde ter terechtzitting geen aanknopingspunten bieden om aan te nemen dat aangeefster op andere wijze op de hoogte was van de verblijfplaats van [slachtoffer 1] . Door aldus te handelen heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank zijn zoon buiten de invloedssfeer van aangeefster gehouden.
[slachtoffer 1] is pas in de loop van de volgende dag door de politie aangetroffen.
De rechtbank acht het onder 1 tenlastegelegde daarmee bewezen als na te melden.
[slachtoffer 4] heeft aangifte gedaan bij de politie. Haar verklaring houdt onder meer het volgende in (verkort en zakelijk weergegeven):
Op 7 september 2015 nam ik plaats op de stoel in de wachtkamer van mijn huisarts op [adres 3] . Ik zat nog maar amper op mijn stoel of ik zie [verdachte] (de rechtbank begrijpt: verdachte) boos op mij aflopen. Hij schreeuwde naar mij, terwijl hij voorover gebogen stond met zijn gezicht vlak bij die van mij, “je gaat er aan, ik trek je kankerkop van je lijf”. Ik was bang (bron 3, p. 21-22).
[getuige 2] heeft als getuige een verklaring afgelegd bij de politie. Haar verklaring houdt onder meer het volgende in (verkort en zakelijk weergegeven):
Op 7 september 2015 kwam ik bij de dokterspraktijk aan de [adres 3] . Iets later zag ik dat er een vrouw binnen kwam lopen. Ik zag een manspersoon binnen komen lopen welke de vrouw begon te bedreigen. De man schreeuwde van alles richting deze vrouw, zoals “ik sla je kankerkop eraf, ik maak je kapot, je gaat er aan” of woorden van gelijke strekking. Hierna zei die man tegen mij en de andere personen in de wachtkamer “jullie hebben het gehoord, ik maak haar kapot, ze gaat er aan” (bron 3, p. 33).
De verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij op 7 september 2015 in de huisartsenpraktijk was en aldaar aangeefster heeft aangesproken, waarbij hij zijn stem heeft verheven omdat hij boos was. Verdachte ontkent aangeefster te hebben bedreigd. (bron 3, p. 37-38). Ter terechtzitting van 18 mei 2016 heeft de verdachte geen verklaring willen afleggen ten aanzien van dit verwijt en heeft kortheidshalve verwezen naar zijn verklaring die hij heeft afgelegd bij de politie.
De rechtbank hecht geen waarde aan de ontkennende verklaring van verdachte, nu deze wordt weersproken door aangeefster en door [getuige 2] . Verdachtes enkele ontkenning geeft de rechtbank geen grond om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de in essentie overeenstemmende verklaringen van aangeefster en deze getuige. Daarbij merkt de rechtbank op dat – voor zover de rechtbank bekend – de getuige geen familierechtelijke betrekkingen, dan wel anderszins banden heeft met aangeefster. De rechtbank komt aldus tot het oordeel dat het onder 2 tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen is als na te melden.
ten aanzien van feit 4 tot en met 7:
[slachtoffer 4] heeft aangifte gedaan bij de politie. Haar verklaring houdt onder meer het volgende in (verkort en zakelijk weergegeven):
Op 24 februari 2016 liep ik naar de ingang van het paleis van justitie in 's-Hertogenbosch. Ik was met mijn vader en twee mensen van slachtofferhulp. Ik zag dat mijn ex, [verdachte] , naast de ingang van de rechtbank stond. Ik zag dat [verdachte] naar mijn vader liep en mijn vader een kopstoot gaf op zijn gezicht. Door deze kopstoot heeft mijn vader nu rechtsboven zijn oog een bult. Vervolgens hoorde ik dat [verdachte] tegen mijn vader zei “je gaat er aan”. Vervolgens zag ik dat [verdachte] naar mij liep. Ik zag vervolgens dat zijn rechtervuist met hoge snelheid op mijn gezicht af kwam. Ik voelde vervolgens veel pijn aan de linkerkant van mijn oogkas. Ik heb nu veel hoofdpijn en een bult op mijn gezicht. Vervolgens hoorde ik dat [verdachte] tegen mij zei “je gaat er aan” (bron 4, p. 4-5).
[slachtoffer 2] heeft eveneens aangifte gedaan bij de politie. Zijn verklaring houdt onder meer het volgende in (verkort en zakelijk weergegeven):
Op 24 februari 2016 was ik met mijn dochter, [slachtoffer 4] (de rechtbank begrijpt: aangeefster [slachtoffer 4] ), op het binnenterrein van de rechtbank in 's-Hertogenbosch. Samen met een medewerker van slachtofferhulp liepen wij richting de rechtbank. Ik zag dat [verdachte] (de rechtbank begrijpt: verdachte [verdachte] ) naast de ingang van het gerechtsgebouw staan. Ik zag [verdachte] plots op mij afrennen. Ik hoorde hem vervolgens tegen mij schreeuwen “ik maak je kapot, ouwe”. Ik zag en voelde dat [verdachte] mij daarop een kopstoot tegen mijn voorhoofd gaf. Ik voelde direct pijn in mijn hoofd. Ik voelde dat [verdachte] mij een aantal klappen gaf. Ik voelde pijn op mijn rechter bovenarm en ik voelde pijn op mijn rechter wang. Ik zag vervolgens dat [verdachte] in de richting van [slachtoffer 4] liep en tegen haar zei “en jou maak ik kapot”. Ik zag dat [verdachte] meerdere keren tegen het hoofd van [slachtoffer 4] sloeg. Ik hoorde hem ook schreeuwen “ik maak jullie allebei kapot” (bron 4, p. 7-8).
[getuige 3] heeft als getuige een verklaring afgelegd bij de politie. Zijn verklaring houdt onder meer het volgende in (verkort en zakelijk weergegeven):
Op 24 februari 2016 ben ik met mevrouw [slachtoffer 4] (de rechtbank begrijpt: aangeefster [slachtoffer 4] ) en haar vader (de rechtbank begrijpt: aangever [slachtoffer 2] ) het voorplein van de rechtbank in 's-Hertogenbosch opgelopen. Ik hoorde mevrouw [slachtoffer 4] zeggen dat ze haar ex-vriend zag staan. Ik zag bij de ingang drie mensen staan, waaronder persoon 1. Dit betrof een man. Wij zijn doorgelopen naar de hoofdingang van de rechtbank. Ongeveer 10 meter voor de ingang zag ik dat persoon 1 in de richting liep van meneer [slachtoffer 4] . Vervolgens zag ik dat persoon 1 met zijn voorhoofd tegen het voorhoofd van meneer [slachtoffer 4] ging staan en zonder dat er een woord was gesproken, meneer [slachtoffer 4] een kopstoot gaf. Ik zag dat dit met kracht gebeurde. Vervolgens zag ik dat persoon 1 direct twee of drie vuistslagen in het gezicht van meneer [slachtoffer 4] gaf. Ik zag dat hij meneer [slachtoffer 4] ongeveer boven het oog raakte. Ik zag dat dit met kracht en gebalde vuist gebeurde. Ik hoorde hem vervolgens tegen meneer [slachtoffer 4] roepen “maak je af, maak je kapot”. Vervolgens zag ik dat persoon 1 direct doorliep naar mevrouw [slachtoffer 4] en ook haar klappen in het gelaat gaf. Ik zag dat deze klap ook met een gebalde vuist en met kracht werd gegeven. Ik zag dat deze klap tegen haar jukbeen aan kwam. Ik zag een bult boven het oog van meneer [slachtoffer 4] . Deze zat er voordat we het plein van de rechtbank op kwam lopen nog niet (bron 4, p. 10-11).
Bovendien volgt uit het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 4] dat twee verbalisanten op camerabeelden hebben waargenomen dat door verdachte slaande bewegingen werden gemaakt naar de benadeelde (bron 4, p. 5).
De verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij op 24 februari 2016 op het voorterrein bij de hoofdingang van de rechtbank in 's-Hertogenbosch aangeefster en haar vader aan zag komen lopen en dat hij naar hem toe is gaan lopen (bron 4, p. 24 alsmede bron 5). De verdachte stelt zich op het standpunt dat hij van aangever een kopstoot kreeg. Hij ontkent de aangevers te hebben bedreigd en mishandeld. Ter terechtzitting heeft de verdachte geen verklaring willen afleggen ten aanzien van hetgeen hem wordt tenlastegelegd en heeft kortheidshalve verwezen naar zijn verklaring die hij heeft afgelegd bij de politie en de rechter-commissaris.
Ook hier hecht de rechtbank geen waarde aan de ontkennende verklaring van verdachte, nu deze wordt weersproken door de hiervoor uitgewerkte bewijsmiddelen, omdat er ook hier sprake is van een objectief en betrouwbaar te achten getuige die de verklaringen van beide aangevers ondersteunt. Bovendien is hier sprake van camerabeelden waarop is te zien dat verdachte slaande bewegingen maakt naar een ander persoon.
De rechtbank komt aldus tot het oordeel dat ook het onder 4, 5, 6 en 7 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen is als na te melden.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, bezien in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
1.
in de periode van 14 juli 2015 tot en met 15 juli 2015 in Nederland opzettelijk een minderjarige, te weten [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum 2] , heeft onttrokken aan het wettig over voornoemde minderjarige gestelde gezag, immers is/heeft verdachte
zonder toestemming van [slachtoffer 4]
- die [slachtoffer 1] meegenomen uit de woning van [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en
- die [slachtoffer 1] in een auto gezet en
- met die auto weggereden en
- die [slachtoffer 1] naar elders, te weten naar een woning gelegen aan [adres 1] , gebracht, en aldus voornoemde minderjarige buiten het bereik en/of de invloedssfeer van die [slachtoffer 4] gebracht en gehouden, zulks terwijl voornoemde minderjarige beneden de twaalf jaren oud was.
2.
op 7 september 2015 te Nieuwkuijk, gemeente Heusden, [slachtoffer 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 4] dreigend de woorden toegevoegd :”je gaat eraan” en/of “ik trek je kankerkop van je lijf” en/of “ik maak je kapot", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
4.
op 24 februari 2016 te ’s-Hertogenbosch [slachtoffer 4] heeft mishandeld door die [slachtoffer 4] met gebalde vuist tegen het hoofd te slaan;
5.
op 24 februari 2016 te ’s-Hertogenbosch [slachtoffer 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 4] dreigend de woorden toegevoegd :"je gaat eraan!", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
6.
op 24 februari 2016 te ’s-Hertogenbosch [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 4] een kopstoot te geven en vervolgens met gebalde vuist tegen het hoofd te slaan;
7.
op 24 februari 2016 te ’s-Hertogenbosch [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 4] dreigend de woorden toegevoegd : “ik maak je kapot ouwe” en/of “ik maak je af!”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en maatregel.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gerekwireerd om verdachte te veroordelen tot:
- een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 30 dagen met aftrek van het reeds ondergane voorarrest;
- een taakstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis;
- een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden met een proeftijd van drie jaren en daaraan verbonden de volgende bijzondere voorwaarden;
o reclasseringstoezicht gedurende de proeftijd;
o contactverbod met [slachtoffer 4] en [slachtoffer 2] gedurende de proeftijd;
o locatieverbod op de [weg 1] en de [straat 1] in [plaatsnaam] .
De officier van justitie heeft tevens gevorderd te bevelen dat de hiervoor genoemde bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouwe heeft bepleit dat bij een strafoplegging volstaan dient te worden met oplegging van een gevangenisstraf die gelijk is aan de duur van het reeds ondergane voorarrest.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende ten nadele van verdachte in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan onttrekking van zijn minderjarige zoon aan het wettig gezag. De rechtbank rekent het de verdachte zwaar aan dat hij zich totaal niet heeft bekommerd om de situatie waarin hij zijn ex-partner, de moeder van zijn zoon, heeft gebracht en gelaten. Door aldus te handelen heeft de verdachte de belangen van zijn ex-partner, maar ook die van zijn zoon geschonden. De verdachte heeft op geen enkel moment overwogen, laat staan een poging gedaan, om de ex-partner – voor zover mogelijk – gerust te stellen over het lot van hun kind. Hij heeft haar welbewust in volstrekte onzekerheid gelaten en toonde zelfs ter zitting geen enkel begrip voor het leed en de wanhoop die zij heeft ervaren. Het feit dat hun zoon jonger was dan 12 jaar levert bovendien een strafverzwarende omstandigheid op.
Daarnaast heeft verdachte zijn ex-partner en haar vader mishandeld en verbaal bedreigd. Verdachte heeft daarmee een grote inbreuk gemaakt op de gevoelens van veiligheid en de lichamelijke integriteit van de slachtoffers. De rechtbank rekent het de verdachte bovendien zwaar aan dat die mishandelingen en bedreigingen zich hebben voorgedaan op het voor algemeen publiek toegankelijke terrein bij een openbaar gebouw en dat de daar aanwezigen ongewild getuige zijn geweest van het handelen van de verdachte.
Kijkend naar de persoon van verdachte, houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat verdachte eerder ter zake van zowel mishandeling (in 2012) als bedreiging (in 2004) onherroepelijk is veroordeeld. Kennelijk hebben deze veroordelingen verdachte er niet van kunnen weerhouden om opnieuw soortgelijke strafbare feiten te plegen.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur als na te melden. De rechtbank zal een gedeelte van de gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Aan deze voorwaardelijke straf zullen na te noemen bijzondere voorwaarden worden gekoppeld.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn er geen gronden aanwezig om te bevelen dat de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn, aangezien het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte is geschorst en daaraan bijzondere voorwaarden zijn gekoppeld. Die bijzondere voorwaarden hebben een vergelijkbare strekking als de thans door de rechtbank op te leggen bijzondere voorwaarden en blijven van kracht, indien de verdachte een rechtsmiddel zou instellen tegen dit vonnis, zodat een dergelijk bevel als verzocht door de officier van justitie naar het oordeel van de rechtbank niet noodzakelijk is.
De rechtbank ziet ook af van het opleggen van een taakstraf, aangezien zij vindt dat verdachte reeds voldoende gestraft is door de op te leggen gevangenisstraf met daarbij de bijzondere voorwaarden.
De rechtbank zal aldus een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
De rechtbank zal de geschorste voorlopige hechtenis opheffen.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4] .
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij integraal toegewezen dient te worden.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouwe heeft primair bepleit dat de vordering van de benadeelde partij – gelet op het verweer strekkende tot vrijspraak – afgewezen dient te worden. In subsidiaire zin heeft de raadsvrouwe bepleit dat de vordering te belastend is voor het strafgeding in verband met de eigen rol van de benadeelde partij in het geheel en om die reden dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard te worden in de vordering.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering voor zover betrekking hebbend op materiële schadevergoeding (bestaande uit taxikosten, hotelkosten, verblijfkosten “blijf van mijn lijf-huis”, kosten voor de slaaptabletten en eigen risico), aangezien thans niet voldoende is komen vast te staan dat deze schade rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit is toegebracht. Deze schade is kennelijk gekoppeld aan het onder 1 bewezenverklaarde feit. Beoordeling van de gegrondheid van dit gedeelte van de vordering behoeft nader onderzoek. Behandeling van dit gedeelte van de vordering levert daarmee een onevenredige belasting van het strafgeding op.
De rechtbank acht een vergoeding ter zake van immateriële schade op zijn plaats. De eventuele eigen schuld van de benadeelde partij maakt niet dat de rechtbank deze vordering in zijn geheel niet kan beoordelen. Voldoende is komen vast te staan dat de benadeelde partij schade heeft geleden tot een bedrag van € 500,-. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het meer of anders aan immateriële schadevergoeding verzochte niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, nu beoordeling van de gegrondheid van dit gedeelte van de vordering nader onderzoek vergt. Behandeling van dit gedeelte van de vordering levert daarmee een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Het totale toegewezen bedrag zal vermeerderd worden met de wettelijke rente vanaf 14 juli 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente 14 juli 2015 tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 24c, 27, 36f, 57, 63, 279, 285 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
DE UITSPRAAK
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
ten aanzien van feit 1:
opzettelijk een minderjarige onttrekken aan het wettig over hem gesteld gezag, terwijl de minderjarige beneden de twaalf jaren oud is