ECLI:NL:RBOBR:2016:2726

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
31 mei 2016
Publicatiedatum
30 mei 2016
Zaaknummer
01/865088-15
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mensenhandel met geweld en door verenigde personen

Op 31 mei 2016 heeft de Rechtbank Oost-Brabant in 's-Hertogenbosch uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mensenhandel, voorafgegaan, vergezeld of gevolgd van geweld. De verdachte, geboren in Roemenië in 1988, was thans gedetineerd in p.i. Grave. De zaak was aanhangig gemaakt op 6 oktober 2015 en de tenlastelegging was op 16 februari 2016 gewijzigd. De rechtbank heeft de verdachte beschuldigd van het werven, vervoeren, overbrengen en gehuisvesten van een slachtoffer met het oogmerk van seksuele uitbuiting, waarbij gebruik werd gemaakt van dwang, geweld en misbruik van een kwetsbare positie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachte, die ook een rol speelde in de prostitutie van het slachtoffer, nauw samenwerkten en dat er sprake was van een afhankelijkheidsrelatie. De rechtbank heeft de verdediging verworpen die stelde dat het slachtoffer vrijwillig had gehandeld. De rechtbank oordeelde dat de verdachte de keuzevrijheid van het slachtoffer had beperkt, waardoor de prostitutie een gedwongen karakter had aangenomen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 16 maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. De uitspraak is gedaan na een zorgvuldige afweging van de feiten en omstandigheden, waarbij de rechtbank rekening heeft gehouden met de kwetsbare positie van het slachtoffer en de ernst van de gepleegde feiten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Team strafrecht
Parketnummer: 01/865088-15
Datum uitspraak: 31 mei 2016
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] [Roemenië] op [geboortedatum] 1988,
wonende te [adresgegevens] ,
thans gedetineerd in p.i. Grave, huis van bewaring, te Grave.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 3 november 2015, 29 december 2015, 16 februari 2016, 29 april 2016 en 17 mei 2016. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 6 oktober 2015. Nadat de tenlastelegging
op de terechtzitting van 16 februari 2016 is gewijzigd, is aan verdachte ten laste gelegd dat hij
op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 oktober 2014 tot en met 10 november 2014 en/of op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 16 december 2014 tot en met 24 april 2015 te Eindhoven en/of te Rotterdam en/of te 's-Hertogenbosch en/of te Valkenswaard en/of te Luyksgestel (Bergeijk) en/of elders in Nederland en/of Roemenië, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen
[slachtoffer 1] (telkens) door dwang, geweld of één of meer andere feitelijkheden, door dreiging met geweld of één of meer andere feitelijkheden, door misleiding, door afpersing, door fraude, dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie en/of door het geven of ontvangen van betalingen of voordelen om de instemming van een persoon te verkrijgen die zeggenschap over die [slachtoffer 1] had, heeft/hebben geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest en/of opgenomen, met het oogmerk van seksuele uitbuiting van die [slachtoffer 1] (sub 1)
en/of
[slachtoffer 1] (telkens) door dwang, geweld of één of meer andere feitelijkheden, door dreiging met geweld of één of meer andere feitelijkheden, door misleiding, door afpersing, door fraude, dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie en/of door het geven of ontvangen van betalingen of voordelen om de instemming van een persoon te verkrijgen die zeggenschap over die [slachtoffer 1] had, heeft/hebben gedwongen dan wel bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten, (te weten het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling), dan wel onder die omstandighe(i)d(en) enige handeling(en) heeft ondernomen waarvan verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die [slachtoffer 1] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van arbeid of diensten, (te weten het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling) (sub 4)
en/of
[slachtoffer 1] (telkens) door dwang, geweld of één of meer andere feitelijkheden, door dreiging met geweld of één of meer andere feitelijkheden, door misleiding, door afpersing, door fraude, dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie en/of door het geven of ontvangen van betalingen of voordelen om de instemming van een persoon te verkrijgen die zeggenschap over die [slachtoffer 1] had, heeft/hebben gedwongen dan wel bewogen verdachte en/of verdachte's mededader(s), te bevoordelen uit de opbrengst van de seksuele handeling(en) van [slachtoffer 1] met of voor een derde,(sub 9)
en/of
(telkens) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de seksuele uitbuiting van die [slachtoffer 1] (sub 6)
immers heeft/hebben/is hij, verdachte en/of zijn mededader(s) in voornoemde periode(s) (telkens):
  • een (liefdes)relatie en/of (vertrouwens)band aangegaan/onderhouden met voornoemde [slachtoffer 1] en/of
  • een ID-bewijs van die [slachtoffer 1] afgepakt en/of achter gehouden en/of die [slachtoffer 1] in het bezit gesteld van een ongeldig en/of vals ID-bewijs en/of
  • één of meerdere (internet)-advertenties gemaakt en/of geplaatst en/of beheerd waarin die [slachtoffer 1] zich aanbood voor prostitutiewerkzaamheden (veelal gedurende 24 uren, zeven dagen in de week) en/of die advertenties opgewaardeerd/omhoog geplaatst teneinde (meer) klanten te bereiken en/of te werven en/of
  • hotels en/of locaties geregeld en/of betaald alwaar die [slachtoffer 1] prostitutiewerkzaamheden kon verrichten en/of die [slachtoffer 1] naar die hotels en/of locaties vervoerd en/of ondergebracht en/of
  • contacten met klanten aangegaan en/of onderhouden en/of afspraken gemaakt met klanten omtrent betalingen en/of te verrichten diensten en/of (vervolgens) die [slachtoffer 1] ingelicht over de gemaakte afspraken met betrekking tot de door haar te verrichten diensten en/of te ontvangen betalingen en/of
  • die klanten in contact gebracht met die [slachtoffer 1] en/of
  • (de werkzaamheden van) die [slachtoffer 1] gecontroleerd, althans haar verdiensten uit door haar verrichte prostitutiewerkzaamheden gecontroleerd en/of
  • die [slachtoffer 1] voorgehouden dat het door die [slachtoffer 1] verdiende geld naar haar moeder en/of naar Roemenië zou worden overgemaakt ten behoeve van het bouwen van een huis en/of ten behoeve van het onderhoud van de familie van die [slachtoffer 1] en/of
  • contact met de moeder van die [slachtoffer 1] onderhouden en/of die moeder voorgehouden dat verdachte en/of zijn mededader(s) die [slachtoffer 1] zouden vermoorden en/of letsel zouden toebrengen als die [slachtoffer 1] niet zou luisteren en/of die moeder bewogen om in contacten met [slachtoffer 1] die [slachtoffer 1] te bewegen om haar prostitutiewerkzaamheden voort te zetten en/of te luisteren naar verdachte en/of zijn mededader(s) en/of
  • die [slachtoffer 1] mishandeld (geslagen en/of geschopt) en/of bedreigd en/of agressieve en/of beledigende taal jegens die [slachtoffer 1] geuit en/of (aldus) gedwongen/bewogen (een groot deel van) haar verdiensten/inkomsten uit de prostitutie aan hem, verdachte en/of zijn mededader(s), af te staan of af te dragen en/of die verdiensten/inkomsten afgepakt en/of
  • die [slachtoffer 1] voorgehouden dat ze terug zou mogen komen naar Roemenië en/of
  • zich steeds in de onmiddellijke nabijheid van die [slachtoffer 1] opgehouden en/of controle op die [slachtoffer 1] gehouden en/of de bewegingsvrijheid van die [slachtoffer 1] beperkt/belemmerd en/of
  • die [slachtoffer 1] (aldus) in Nederland in de prostitutie gebracht, zijnde een land waarvan die [slachtoffer 1] de taal niet machtig was en/of afhankelijk van de bemiddeling en/of communicatieve vaardigheden van verdachte en/of diens mededader(s).

De formele voorvragen.

De geldigheid van de dagvaarding.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is en dat de dagvaarding voldoet aan alle wettelijke eisen.
De bevoegdheid van de rechtbank.
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie.

Eerlijke behandeling van de strafzaak[equality of arms].
De verdediging heeft aangevoerd dat zij nimmer in de gelegenheid is geweest het [slachtoffer 1] , haar moeder en [getuige 1] als getuigen te horen. Tegen de achtergrond van “equality of arms c.q. fair play”, bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens [EVRM], acht de verdediging het van groot belang dat de verdediging deze personen kan ondervragen over de tapgesprekken waarbij zij betrokken zijn geweest, nu de officier van justitie deze tapgesprekken als dragend bewijsmiddel heeft gepresenteerd.
Vooreerst merkt de rechtbank op dat voor de vraag of sprake is van schending van artikel 6 van het EVRM het navolgende van belang is.
Bij de beoordeling of er sprake is van schending van artikel 6 van het EVRM gaat het om de beoordeling van de procedure in zijn geheel. Of sprake is van een dergelijke schending hangt dus af van de vraag in hoeverre de verdediging de onderzoeksresultaten heeft kunnen toetsen en heeft kunnen betwisten. Dit is het in artikel 6 van het EVRM besloten liggende beginsel van “equality of arms”.
Voor een eerlijk verloop van het proces is voorts in hoofdzaak vereist dat de verdediging adequaat aan de procedure voor de rechter kan deelnemen. De gevallen, waarin het Europese Hof voor de Rechten van de Mens [EHRM] en in het verlengde daarvan de Hoge Raad hebben uitgemaakt dat de vruchten van een in het opsporingsonderzoek afgelegde verklaring van het bewijs dient te worden uitgesloten omdat de verdediging niet in de gelegenheid is geweest haar ondervragingsrecht uit te oefenen, betreffen zaken waarin een bewezenverklaring alleen of in beslissende mate (‘solely or to a decisive degree’) berust op die verklaring. Indien de voor verdachte belastende verklaring steun vindt in de inhoud van andere bewijsmiddelen die betrekking hebben op de door verdachte betwiste onderdelen van die vordering, is gebruik van die verklaring niet ongeoorloofd.
Toepassing van de hiervoor genoemde uitgangspunten op deze zaak brengt de rechtbank tot de navolgende overwegingen.
ad a: Uit het procesdossier en uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat alle tapgesprekken waarbij [slachtoffer 1] , haar moeder en [getuige 1] betrokken waren, als zogenaamde “verbatimverslagen” in het procesdossier zijn opgenomen. Die tapgesprekken zijn door beëdigde tolken in het Nederlands vertaald. Daarnaast heeft verdachte alle tapgesprekken in de Roemeense moedertaal beluisterd. De verdediging is dus ruimschoots in de gelegenheid geweest in een voor haar begrijpelijke taal van de inhoud van deze tapgesprekken kennis te nemen. Desondanks heeft de verdediging geen enkel concreet gesprek genoemd waarvan de inhoud onjuist zou zijn of waarvan de intonatie zodanig zou zijn geweest dat aan de strekking of de bedoeling van de bewoordingen van dat specifieke gesprek zou kunnen worden getwijfeld. Tenslotte is de verdediging, tijdens de inhoudelijke behandeling van deze strafzaak op de zitting van 29 april 2016, in de gelegenheid geweest de sfeer en context waarin de diverse gesprekken hebben plaatsgevonden toe te lichten en te reageren op de inhoud van de gesprekken. Naar het oordeel van de rechtbank bestaat er dan ook geen enkel misverstand over de inhoud van de tapgesprekken en de context waarin de bewoordingen die in die tapgesprekken worden gebruikt, moeten worden uitgelegd.
ad b: Het bewijs tegen verdachte berust niet in overwegende mate op de verklaring van [slachtoffer 1] , omdat de door de verdediging betwiste onderdelen van die verklaring in voldoende mate steun vinden in andere, hierna nader weer te geven, bewijsmiddelen. Voor zover de verdediging een beroep heeft willen doen op de zogenaamde “Vidgenjurisprudentie”, nu zij niet in de gelegenheid is geweest [slachtoffer 1] nader te ondervragen over de door haar afgelegde, voor verdachte belastende verklaringen, verwerpt de rechtbank dit verweer.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat het niet [kunnen] horen van [slachtoffer 1] , haar moeder en [getuige 1] niet betekent dat daardoor rechtens te respecteren nadeel aan de verdediging is berokkend en evenmin dat daardoor niet van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 van het EVRM kan worden gesproken. De rechtbank verwerpt het hiertegen door de verdediging gerichte verweer.

Het gelijkheidsbeginsel.
De verdediging heeft voorts aangevoerd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging van verdachte moet worden verklaard, omdat de officier van justitie wel tot vervolging van verdachte is overgegaan en niet van [getuige 2] , een andere persoon die in deze zaak als verdachte zou kunnen worden aangemerkt.
De rechtbank stelt voorop dat het, krachtens het in artikel 167, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering neergelegde opportuniteitsbeginsel, aan de officier van justitie is om te beslissen of in een zaak tot vervolging wordt overgegaan dan wel of van vervolging wordt afgezien op gronden aan het algemeen belang ontleend. Indien zou blijken dat de officier van justitie bij zijn vervolgingsbeslissing zou handelen in strijd met de wet, een verdrag, of enig beginsel van een goede procesorde, zou dit de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie kunnen raken. De omstandigheid dat een mogelijke medeverdachte niet wordt vervolgd, brengt nog niet mee dat de officier van justitie daarmee het recht op vervolging van verdachte heeft verspeeld.
Ter terechtzitting van 29 april 2016 heeft de officier van justitie toegelicht waarom [getuige 2] niet is vervolgd. De officier van justitie schat de rol die [getuige 2] bij het ten laste gelegde heeft gespeeld duidelijk anders en veel minder wezenlijk in dan het handelen van verdachte. Uit de toelichting van de officier van justitie blijkt dat hij een welbewuste afweging heeft gemaakt bij zijn beslissing om verdachte wel en [getuige 2] niet te vervolgen. Het enkele feit dat verdachte wel is vervolgd en [getuige 2] niet brengt nog niet zonder meer mee dat de officier van justitie heeft gehandeld in strijd met de beginselen van een goede procesorde, waaronder het verbod van willekeur en het gelijkheidsbeginsel. Andere feiten of omstandigheden, die zouden leiden tot het oordeel dat het gelijkheidsbeginsel in deze zaak is geschonden of dat de officier van justitie heeft gehandeld in strijd met het verbod op willekeur, zijn niet aannemelijk geworden. De rechtbank verwerpt ook dit onderdeel van het verweer.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn voor het overige geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan in de vervolging van verdachte worden ontvangen.
Schorsing der vervolging.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.

De bewijsmiddelen en de beoordeling daarvan.

Omwille van de leesbaarheid van het vonnis wordt voor de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking daarvan in de bijlage die van dit vonnis deel uitmaakt. De inhoud van die bijlage dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
Bronnen
1. Het eind proces-verbaal van de politie eenheid Oost Brabant, afdeling Vreemdelingen Identificatie en Mensenhandel, dossiernummer 21VRE14004-Granaat, afgesloten op 5 november 2015, aantal doorgenummerde bladzijden: 490.
2. Een proces-verbaal aanvulling dossier Granaat, d.d 27 november 2015, met bijlagen.
3. Een proces-verbaal van bevindingen, d.d. 11 februari 2016, met bijlagen.
4. Een proces-verbaal bevindingen, d.d. 12 februari 2016, met bijlagen.
5. Een proces-verbaal bevindingen vertaling tapgesprekken, d.d. 20 april 2016, met bijlage.
6. Een proces-verbaal bevindingen vertaling tapgesprek 21-12-2014, d.d. 28 april 2016, met bijlage.
7. De stukken van de rechter-commissaris, inhoudende processen-verbaal van verhoor van verdachte en van [medeverdachte 1] , d.d. 6 november 2015.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. Verdachte heeft [slachtoffer 1] gehuisvest en vervoerd voor het verrichten van prostitutie. Hij heeft misbruik gemaakt van zijn overwicht op [slachtoffer 1] , haar misleid en - mede gezien haar persoonlijke omstandigheden - misbruik gemaakt van haar kwetsbare positie. Ook is er sprake geweest van (dreigen met) geweld. Door deze dwangmiddelen aan te wenden, had [slachtoffer 1] redelijkerwijs geen andere keuze dan prostitutiewerkzaamheden te verrichten. Het oogmerk van uitbuiting blijkt onder meer uit het afdragen van verdiensten uit prostitutie van [slachtoffer 1] aan verdachte. Ook het ten laste gelegde medeplegen met [medeverdachte 1] kan wettig en overtuigend worden bewezen, gezien hun werkverdeling en de vele telefonische contacten tussen verdachte en [medeverdachte 1] .
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. [slachtoffer 1] heeft zich vrijwillig geprostitueerd. Dat heeft zij zelf ook verklaard. Er is onvoldoende bewijs voor de ten laste gelegde handelingen, dwangmiddelen en het oogmerk van uitbuiting. Voor zover er sprake was van (dreigen met) geweld, vond dit plaats binnen de liefdesrelatie tussen verdachte en [slachtoffer 1] . Niemand, ook niet de politie, heeft letsel bij [slachtoffer 1] geconstateerd. Uit niets blijkt dat [slachtoffer 1] een deel van haar verdiensten uit prostitutie heeft moeten afstaan aan verdachte. De verdediging betwist de uitleg die de officier van justitie geeft aan de getapte telefoongesprekken en betwijfelt de correcte vertaling daarvan. De belastende verklaring van getuige [getuige 2] is niet betrouwbaar en moet daarom van het bewijs worden uitgesloten. Bovendien heeft verdachte een groot deel van de ten laste gelegde periode (vanaf eind januari 2015) in Roemenië verbleven. Ook het bewijs voor het ten laste gelegde medeplegen ontbreekt.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat voor een veroordeling op basis van artikel 273f, eerste lid, onder 1, 4 of 9 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) noodzakelijk is dat de verdachte een van de in de wet genoemde dwangmiddelen hanteert. De instemming van betrokkene met het gegeven dat zij wordt uitgebuit en/of gedwongen in de prostitutie werkt, behoeft aan een bewezenverklaring niet in de weg te staan. Een beperking van de keuzevrijheid van het slachtoffer is voldoende om het gedwongen karakter van de prostitutie aan te nemen.
Op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen stelt de rechtbank de volgende
feiten en omstandigheden vast.
Verdachte heeft [slachtoffer 1] in het najaar van 2014 ontmoet in Rotterdam, naar eigen zeggen via de sekssite Kinky.nl. Ze krijgen een verhouding met elkaar. In december 2014 komt er een eind aan deze verhouding en zet verdachte zijn liefdesrelatie voort met [medeverdachte 1] , met wie hij in september 2014 in Roemenië is getrouwd.
In de telefoongesprekken in december 2014 van [slachtoffer 1] met haar moeder en andere familieleden in Roemenië geeft [slachtoffer 1] aan dat ze “in de maling is genomen” door verdachte en dat hij haar heeft bedrogen. Hij heeft haar gezegd dat hij met haar wilde trouwen, dat hij van haar hield en een toekomst met haar wilde. Daarna heeft hij haar opzij gezet voor zijn vrouw. “Ik ben dom geweest om gevoelens voor hem te hebben. Ondertussen heeft hij een volle portefeuille”, aldus [slachtoffer 1] .
In de sinds medio december 2014 opgenomen telefoongesprekken van [slachtoffer 1] geeft zij aan dat zij door verdachte wordt bedreigd en geslagen. Verdachte geeft ook zelf, onder meer in een gesprek met de moeder van [slachtoffer 1] , aan dat hij haar zal slaan als [slachtoffer 1] zich niet rustig houdt. [medeverdachte 1] was van het (dreigen met geweld) van verdachte jegens [slachtoffer 1] op de hoogte, getuige bijvoorbeeld een telefoongesprek van [medeverdachte 1] met een andere prostituee, [getuige 1] .
[slachtoffer 1] , geboren op 14 november 1995, is afkomstig uit Roemenië, waar haar moeder nog woont. Ze heeft naar eigen zeggen enkele jaren onderwijs gehad, kan niet lezen en schrijven en kan geen getallen lezen. Ze spreekt alleen Roemeens. Verdachte en [medeverdachte 1] beschouwden haar als analfabeet.
Verdachte was op de hoogte van de armoedige omstandigheden waarin de familie van [slachtoffer 1] in Roemenië verkeerde. Zo zegt de moeder van [slachtoffer 1] tegen verdachte in een telefoongesprek dat [slachtoffer 1] “daar [heen] ging vanwege onze armoede, om aan een huis te komen, want we hebben geen plek om te wonen”. En verdachte zegt in een telefoongesprek met [medeverdachte 1] dat hij niet bang is dat [slachtoffer 1] niet terugkeert als ze naar Roemenië gaat: “Ze komt wel terug vanwege de honger”.
In de eerste ten laste gelegde periode, van 1 oktober 2014 tot en met 10 november 2014, is verdachte meermalen met [slachtoffer 1] naar een hotel gereden waar [slachtoffer 1] zich op een hotelkamer prostitueerde. Hij heeft zelf de kamers gereserveerd, ingecheckt en betaald. Uit verklaringen van hotelpersoneel blijkt dat verdachte zelf daarbij het woord voerde en [slachtoffer 1] zich afzijdig hield of niet aanwezig was bij het boeken van de kamers. Tijdens zijn aanhouding op 10 november 2014 had verdachte de sleutel van de hotelkamer en het reserveringsformulier bij zich. Tijdens een van de verhoren in november 2014 heeft verdachte verklaard dat [slachtoffer 1] deel uitmaakt van een prostitutienetwerk, waarbij “de grote baas een armoedzaaier uit Roemenië zoekt en het meisje koppelt aan een man”. Als de meisjes niet accepteren om bij hem te blijven, dan worden zij bang gemaakt dat er iets met hun familie gaat gebeuren. De grote baas heeft hem ook benaderd, aldus verdachte. [slachtoffer 1] had in deze periode geen vaste woon- of verblijfplaats, maar verbleef in hotels.
In de tweede ten laste gelegde periode, van 16 december 2014 tot en met 24 april 2015, komt ook de medeverdachte, [medeverdachte 1] , in beeld. Op 16 december 2014 wordt verdachte vrijgelaten. Hij reist met [medeverdachte 1] vanuit Eindhoven naar Maastricht, waar hij in een hotel [slachtoffer 1] ontmoet. Samen met [slachtoffer 1] heeft [medeverdachte 1] vervolgens verbleven in een hotel in Eindhoven, in een woning in Valkenswaard, in een bungalow op een camping in Luyksgestel en in een woning in Eindhoven. Op deze locaties hebben [slachtoffer 1] en [medeverdachte 1] gewerkt als prostituee (deels ook samen met [getuige 1] ).
[medeverdachte 1] heeft het volgende verklaard over de regie die zij voerde over de werkzaamheden van [slachtoffer 1] . Als er klanten belden, nam zij, [medeverdachte 1] , de telefoon op en maakte prijsafspraken met klanten. [slachtoffer 1] nam het geld van de klanten in ontvangst en gaf dat aan [medeverdachte 1] . Die bewaarde dat voor haar en zorgde dat het geld werd gestort naar familie van [medeverdachte 1] , die het dan overdroeg naar de moeder van [slachtoffer 1] , aldus [medeverdachte 1] .
Telefoongesprekken bevestigen dat [medeverdachte 1] de klantencontacten en prijsafspraken voor [slachtoffer 1] regelde en bijvoorbeeld ook haar beltegoed kocht en een seksadvertentie bij Kinky.nl “omhoog” belde.
Volgens [slachtoffer 1] had zij geen enkele vrije dag. Hoe ver de controle reikte die [medeverdachte 1] op [slachtoffer 1] uitoefende, wordt geïllustreerd in het telefoongesprek dat [medeverdachte 1] op 15 april 2015 voerde met [getuige 1] . [medeverdachte 1] : “Zij wil geld verdienen om naar huis te gaan. En denk je dat ik haar laat gaan? Dat ik dat toesta? Ik kan niet anders doen dan al het geld dat ze verdient af te pakken. Elke keer. Ze heeft geld daarvandaan genomen. Vanaf nu zal ik opschrijven hoeveel de klant betaalt. Ik moet haar naar Duitsland overplaatsen.”
Verdachte wist dat [medeverdachte 1] en [slachtoffer 1] op dezelfde locatie verbleven en daar werkten als prostituee. Begin januari 2015 schreef hij zich in op het adres van het hotel waar beide vrouwen werkten. Hij is daar ook meermalen gesignaleerd door een hotelmanager en heeft zelf verklaard dat hij daar een kamer huurde en dat [medeverdachte 1] als enige een sleutel had.
Verdachte en [medeverdachte 1] voerden in januari 2015 telefoongesprekken waarin ze overlegden over [slachtoffer 1] en haar werk als prostituee. Daarin komt ook ter sprake dat verdachte [slachtoffer 1] heeft beloofd een huis voor haar te kopen in Roemenië. In een telefoongesprek met de moeder van [slachtoffer 1] zegt hij ook dat hij een huis voor haar gaat kopen. Over dat telefoongesprek met de moeder van [slachtoffer 1] zegt hij later tegen [medeverdachte 1] : “Ik heb gezegd, willen jullie een huis? Dan moet ze rustig blijven en doorwerken”.
Ook toen verdachte in januari 2015 uit Nederland vertrok, bleef hij betrokken bij de prostitutie van [slachtoffer 1] . In de gesprekken tussen [medeverdachte 1] en [slachtoffer 1] in april 2015 komt verdachte geregeld ter sprake, met name vanwege de voor [slachtoffer 1] dreigende terugkomst van verdachte naar Nederland. Tekenend voorbeeld daarvan is het al eerder genoemde gesprek tussen [medeverdachte 1] en [getuige 1] . Daarin zegt [medeverdachte 1] tegen [getuige 1] dat [slachtoffer 1] nog wat zal beleven als verdachte terugkomt, “Hij zal haar kapot slaan”. Waarop [getuige 1] antwoordt: “Ze is wel bang. Ze wil wegrennen op de dag dat hij zal komen, zodat hij haar niet slaat.”. Op 22 april 2015 voert verdachte zelf nog een gesprek met [slachtoffer 1] , waarin hij tegen haar zegt: “Je belt de taxi, hij komt je ophalen, neuken en wegbrengen. Denk je niet dat je binnenkort met mijn vuisten te maken krijgt?”.
Uit het MOT-register blijkt dat [medeverdachte 1] geldstortingen verrichtte naar haar familie en naar verdachte. Aanvankelijk is dit, in oktober 2014, nog door [slachtoffer 1] zelf gedaan. Mogelijk heeft zij dit niet meer zelf kunnen doen toen haar identiteits(ID-)kaart was verlopen.
Tijdens de prostitutiecontrole op 21 oktober 2014 beschikte [slachtoffer 1] nog wel over een geldige ID-kaart. Uit de telefoongesprekken blijkt dat in december 2014 deze ID-kaart inmiddels was verlopen. Verdachte en [medeverdachte 1] waren daarvan op de hoogte. Tegenover de moeder van [slachtoffer 1] verklaart verdachte op 21 december 2014 dat [slachtoffer 1] tijdens de feestdagen niet naar huis kan komen, omdat ze geen geldige ID-kaart heeft. Volgens [medeverdachte 1] kon [slachtoffer 1] niet zelf de aanvraag van een ID-kaart regelen, omdat ze zichzelf niet kon redden. In april 2015 overlegt ze telefonisch met [slachtoffer 1] dat verdachte en een neef van [medeverdachte 1] vanuit Roemenië naar Nederland zullen komen om voor haar een laissez passer aan te vragen. [slachtoffer 1] moet dan wel eerst geld overmaken voor de te maken reiskosten.
[slachtoffer 1] verklaart herhaaldelijk in telefoongesprekken dat zij de verdiensten uit prostitutie (deels) moest afstaan aan verdachte of [medeverdachte 1] .
Meermalen spreekt zij over een half/half verdeelsleutel. Ze hoopt dat de politie het geld dat verdachte van haar “heeft afgepakt” in beslag neemt. “Ik heb zijn zakken gevuld”. “Hij heeft een volle portefeuille”. “Ik heb veel geld voor ze verdiend”. “Hij/zij zal heel veel spijt hebben als ik wegga, ik ben de enige die geld verdient”. Hij heeft [medeverdachte 1] gestuurd om “het geld van mijn hand weg te halen”. In een telefoongesprek zegt de moeder van [slachtoffer 1] tegen haar: “ [verdachte] [= verdachte] zegt, ik moet haar wel laten werken, anders overleef ik het niet”. In eerder genoemd gesprek tussen [medeverdachte 1] en [getuige 1] spreekt [medeverdachte 1] over het elke keer afpakken van al het geld dat [slachtoffer 1] verdient en over het bijhouden van de betalingen van klanten van [slachtoffer 1] .
De rechtbank concludeert uit de bewijsmiddelen dat [slachtoffer 1] in een kwetsbare en afhankelijke positie verkeerde. Ze was jong, haar familie in Roemenië verkeerde in armoedige omstandigheden, ze sprak alleen Roemeens en was (vrijwel) analfabeet. In Nederland beschikte ze niet over eigen huisvesting en vanaf december 2014 ook niet over een ID-kaart. Om in Nederland te kunnen functioneren en te kunnen werken in de prostitutie was ze afhankelijk van de hulp van verdachte en van [medeverdachte 1] . Laatstgenoemde had feitelijk volledig de regie en controle over haar prostitutiewerk. Bovendien werd [slachtoffer 1] emotioneel afhankelijk van verdachte door de gevoelens die zij voor hem koesterde. Ook beloofde verdachte haar en haar moeder een huis voor haar familie te kopen in Roemenië als ze doorging met haar werk als prostituee. Verdachte en [medeverdachte 1] waren zich bewust van die kwetsbare, afhankelijke positie van [slachtoffer 1] en hebben daar misbruik van gemaakt.
Voorts blijkt uit de bewijsmiddelen dat verdachte [slachtoffer 1] heeft geslagen en bedreigd met geweld. Ook als dat (dreigen met) geweld, zoals de verdediging heeft gesteld, plaatsvond binnen het kader van de liefdesrelatie tussen [slachtoffer 1] en verdachte, heeft dat geweld een versterkend effect gehad op de dwang die op [slachtoffer 1] is uitgeoefend. Dat er van een liefdesrelatie van de zijde van verdachte sprake was, acht de rechtbank overigens zeer twijfelachtig, gezien het feit dat hij van meet af aan betrokken was bij het organiseren van de prostitutie van [slachtoffer 1] en gezien het dreigen met en gebruiken van geweld jegens [slachtoffer 1] . Zelf heeft hij verklaard dat er geen sprake was van een relatie, maar van een “uitglijer”. De rechtbank acht het dan ook aannemelijk dat hij [slachtoffer 1] heeft misleid door het haar te doen voorkomen dat er sprake was van een liefdesrelatie.
Al met al heeft verdachte de keuzevrijheid van [slachtoffer 1] dermate beperkt dat de prostitutie van [slachtoffer 1] een gedwongen karakter heeft aangenomen.
De vraag of en zo ja er sprake is van uitbuiting in de zin van artikel 273f Sr is sterk verweven met de omstandigheden van het geval. Daarbij komt onder andere betekenis toe aan de aard en duur van de werkzaamheden, de beperkingen die zij voor de betrokkene meebrengen en het economisch voordeel dat daarmee door de tewerksteller wordt behaald. Bij de weging van deze en andere relevante factoren dienen de in de Nederlandse samenleving geldende maatstaven als referentiekader te worden gehanteerd.
[slachtoffer 1] heeft een deel van haar verdiensten moeten afstaan aan verdachte en/of [medeverdachte 1]
. Ze had naar eigen zeggen geen vrije dagen. Toen de ID-kaart van [slachtoffer 1] was verlopen en zij dus niet meer zelf betalingen aan haar moeder kon verrichten of legaal naar Roemenië kon reizen, hebben verdachte en [medeverdachte 1] haar niet geholpen deze zo snel mogelijk weer aan te vragen. Ook weegt de rechtbank mee dat [slachtoffer 1] niet kon beschikken over zelfstandige woonruimte.
Gegeven deze omstandigheden acht de rechtbank het oogmerk van uitbuiting wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van het ten laste gelegde medeplegen overweegt de rechtbank het volgende.
Volgens vaste jurisprudentie dient de bijdrage van verdachte intellectueel en materieel van voldoende gewicht te zijn om te kunnen spreken van medeplegen.
Ten aanzien van de eerste ten laste gelegde periode – van 1 oktober 2014 tot en met 10 november 2014 – is er onvoldoende bewijs voor het medeplegen. [medeverdachte 1] is dan nog niet in beeld en voor zover derden een rol hebben gespeeld (bijvoorbeeld bij het vervoeren van [slachtoffer 1] , gezien het feit dat verdachte geen rijbewijs had) is niet gebleken dat die derden een voldoende gewichtige bijdrage aan de mensenhandel hebben geleverd om van medeplegen te kunnen spreken.
Anders ligt dit voor de tweede ten laste gelegde periode, van 16 december 2014 tot en met 24 april 2015. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit met name de telefoongesprekken tussen verdachte en [medeverdachte 1] dat zij nauw en bewust samenwerkten. Ze overlegden over het functioneren van [slachtoffer 1] en over de contacten met de moeder van [slachtoffer 1] . Illustratief is in dit verband de opmerking van [medeverdachte 1] tegen verdachte in het telefoongesprek van 6 januari 2015, waarin zij zegt: “Ik wil haar vertrouwen winnen, zodat jij weet wat je moet doen…maar je moet jezelf niet verraden”.
Verdachte was ook betrokken bij de huisvesting van [medeverdachte 1] en [slachtoffer 1] in het Lightotel in Eindhoven. Hij verbleef weliswaar in 2015 geruime tijd in Roemenië, maar dat stond geregeld overleg met [medeverdachte 1] , zijn echtgenote, niet in de weg. In april 2015 belt hij [slachtoffer 1] nog om haar te instrueren over haar werk als prostituee en te dreigen met geweld. Hij droeg ook bij aan de op [slachtoffer 1] uitgeoefende dwang door de dreiging van geweld die uitging van zijn mogelijke terugkeer naar Nederland.
Voor de ten laste gelegde handelingen is naar het oordeel van de rechtbank op onderdelen onvoldoende wettig bewijs. Dat geldt voor het afpakken/ achterhouden van een ID-bewijs, het in bezit stellen van een vals ID-bewijs en het voorhouden aan [slachtoffer 1] dat ze terug mocht komen naar Roemenië. Op deze onderdelen zal de rechtbank verdachte vrijspreken.
De verdediging heeft de betrouwbaarheid van de getuigenverklaring van [getuige 2] betwist en bepleit dat zijn verklaring van het bewijs dient te worden uitgesloten. De rechtbank gebruikt zijn verklaring uitsluitend voor zover deze ziet op het feit dat [slachtoffer 1] en [medeverdachte 1] enige weken in de woning van [getuige 2] in Valkenswaard hebben verbleven. Dat verblijf wordt door verdachte en [medeverdachte 1] niet betwist, zodat de rechtbank geen aanleiding ziet de verklaring van [getuige 2] op dit onderdeel van het bewijs uit te sluiten. Voor het overige is de verklaring van [getuige 2] niet voor het bewijs gebruikt, zodat de rechtbank het betrouwbaarheidsverweer verder onbesproken laat.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven genoemde bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
in of omstreeks de periode van 1 oktober 2014 tot en met 10 november 2014 alleen en in de periode van 16 december 2014 tot en met 24 april 2015 tezamen en in vereniging met een ander, te Eindhoven en te Valkenswaard en te Luyksgestel (Bergeijk) en/of elders in Nederland,
[slachtoffer 1] (telkens) door dwang, geweld of één of meer andere feitelijkheden, door dreiging met geweld of één of meer andere feitelijkheden, door misleiding, door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie, heeft/hebben geworven, vervoerd, overgebracht en gehuisvest, met het oogmerk van seksuele uitbuiting van die [slachtoffer 1]
en
[slachtoffer 1] (telkens) door dwang, geweld of één of meer andere feitelijkheden, door dreiging met geweld of één of meer andere feitelijkheden, door misleiding, door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en door misbruik van een kwetsbare positie, heeft/hebben gedwongen dan wel bewogen zich beschikbaar te stellen tot het
verrichten van arbeid of diensten, (te weten het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling),
en
[slachtoffer 1] (telkens) door dwang, geweld of één of meer andere feitelijkheden, door dreiging met geweld of één of meer andere feitelijkheden, door misleiding, door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en door misbruik van een kwetsbare positie heeft/hebben gedwongen dan wel bewogen verdachte en/of verdachte's
mededader, te bevoordelen uit de opbrengst van de seksuele handeling(en) van [slachtoffer 1] met of voor een derde,
en/of
(telkens) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de seksuele uitbuiting van die [slachtoffer 1] (sub 6)
immers heeft/hebben/is hij, verdachte en/of zijn mededader(s) in voornoemde periode(s) (telkens):
  • een (liefdes)relatie en/of (vertrouwens)band aangegaan/onderhouden met voornoemde [slachtoffer 1] en
  • (internet)-advertenties geplaatst, waarin die [slachtoffer 1] zich aanbood voor prostitutiewerkzaamheden (veelal gedurende 24 uren, zeven dagen in de week) en die advertenties opgewaardeerd/omhoog geplaatst teneinde (meer) klanten te bereiken en te werven en
  • hotels en/of locaties geregeld en/of betaald alwaar die [slachtoffer 1] prostitutiewerkzaamheden kon verrichten en die [slachtoffer 1] naar die hotels en/of locaties vervoerd en ondergebracht en
  • contacten met klanten aangegaan en/of onderhouden en/of afspraken gemaakt met klanten omtrent betalingen en/of te verrichten diensten en/of (vervolgens) die [slachtoffer 1] ingelicht over de gemaakte afspraken met betrekking tot de door haar te verrichten diensten en/of te ontvangen betalingen en
  • die klanten in contact gebracht met die [slachtoffer 1] en
  • (de werkzaamheden van) die [slachtoffer 1] gecontroleerd, althans haar verdiensten uit door haar verrichte prostitutiewerkzaamheden gecontroleerd en
  • die [slachtoffer 1] voorgehouden dat het door die [slachtoffer 1] verdiende geld naar haar moeder zou worden overgemaakt ten behoeve van het bouwen van een huis en/of ten behoeve van het onderhoud van de familie van die [slachtoffer 1] en
  • contact met de moeder van die [slachtoffer 1] onderhouden en die moeder voorgehouden dat verdachte en/of zijn mededader die [slachtoffer 1] letsel zouden toebrengen als die [slachtoffer 1] niet zou luisteren en
  • die [slachtoffer 1] mishandeld (geslagen) en bedreigd en agressieve en/of beledigende taal jegens die [slachtoffer 1] geuit en (aldus) gedwongen/bewogen (een groot deel van) haar verdiensten/inkomsten uit de prostitutie aan hem, verdachte en/of zijn mededader(s), af te staan of af te dragen en die verdiensten/inkomsten afgepakt en
  • zich steeds in de onmiddellijke nabijheid van die [slachtoffer 1] opgehouden en controle op die [slachtoffer 1] gehouden en de bewegingsvrijheid van die [slachtoffer 1] beperkt/belemmerd en

die [slachtoffer 1] (aldus) in Nederland in de prostitutie gebracht, zijnde een land waarvan die [slachtoffer 1] de taal niet machtig was en/of afhankelijk van de bemiddeling en/of communicatieve vaardigheden van verdachte en/of diens mededader.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit. Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie acht medeplegen van mensenhandel wettig en overtuigend bewezen. Hij vordert dat verdachte daarvoor zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 36 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
De officier van justitie maakt voorts kenbaar voornemens te zijn een vordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aanhangig te maken.
Het standpunt van de verdediging.
Primair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat verdachte van het ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. Voor het geval de rechtbank tot een veroordeling van verdachte mocht komen, heeft de verdediging subsidiair aangevoerd dat kan worden volstaan met oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de tijd die verdachte tot de dag van de uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht.
Het oordeel van de rechtbank.

Algemeen
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.

Strafverzwarende omstandigheden
Verdachte en zijn mededader hebben zich schuldig gemaakt aan mensenhandel. Zij hebben misbruik gemaakt van de kwetsbare en afhankelijke positie van een jonge vrouw door haar tot prostitutie te bewegen en gedurende deze periode voordeel te trekken uit de inkomsten van haar werkzaamheden. Daarbij is het slachtoffer door verdachte bedreigd en heeft verdachte het slachtoffer mishandeld. Verdachte en zijn mededader hebben uit puur winstbejag gehandeld en zij hebben geen rekening gehouden met de gevolgen van hun handelen voor de psychische toestand en lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het dreigen met en gebruiken van geweld jegens het slachtoffer rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
De officier van justitie heeft als strafverzwarende omstandigheid nog gewezen op de inhoud van de seksadvertenties van [slachtoffer 1] op Kinky.nl. Daarin staat onder meer vermeld dat [slachtoffer 1] 7 dagen per week 24 uur beschikbaar was en dat ook seks zonder condoom mogelijk is. De rechtbank acht het enkele feit dat dit in de advertentie staat vermeld onvoldoende om te kunnen vaststellen dat dit ook daadwerkelijk de gang van zaken was.

De strafmodaliteit
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij uitspraken binnen de rechtspraak van vergelijkbare strafzaken. Ook heeft de rechtbank acht geslagen op de richtlijn van het openbaar ministerie over de strafvordering inzake mensenhandel.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf die langdurige vrijheidsbeneming met zich meebrengt.

Conclusie
Alle feiten en omstandigheden tegen elkaar afwegend, is de rechtbank van oordeel dat
oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zestien maanden passend en geboden is.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 27, 47, 57 en 273f van het Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:

Mensenhandel, voorafgegaan, vergezeld of gevolgd van geweld

en
Mensenhandel, gepleegd door twee of meer verenigde personen, terwijl het feit wordt voorafgegaan, vergezeld of gevolgd van geweld.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf.
 Een
gevangenisstrafvoor de duur
van zestien maanden.
Beveelt dat de tijd die veroordeelde in deze zaak voor de tenuitvoerlegging van de hiervoor opgelegde gevangenisstraf in Roemenië of in Nederland in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht bij de uitvoering van deze gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. P.J.H. Van Dellen, voorzitter,
mr. A.M. Bossink en mr. C.J. Sangers-de Jong, leden,
in tegenwoordigheid van H.A. van Neerven, griffier,
en is uitgesproken op 31 mei 2016.