ECLI:NL:RBOBR:2016:2688

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
26 mei 2016
Publicatiedatum
26 mei 2016
Zaaknummer
16_1222
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke zaak betreffende horecabedrijf na geweldsincident

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Oost-Brabant op 26 mei 2016 uitspraak gedaan op een verzoek om voorlopige voorziening van verzoeker, eigenaar van café 't Vlashuuske in Oss. Verweerder, de burgemeester van Oss, had op 10 maart 2016 een last onder bestuursdwang opgelegd, waarbij het horecabedrijf voor twee weken gesloten zou worden na een geweldsincident op 14 september 2015. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat hij vreesde voor reputatieschade en financiële gevolgen van de sluiting.

De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen spoedeisend belang was, aangezien verzoeker geen financiële noodsituatie had aangetoond. De vrees voor reputatieschade werd als een financieel belang beschouwd, wat niet voldoende was om de voorlopige voorziening toe te wijzen. De voorzieningenrechter heeft wel twijfels geuit over de rechtmatigheid van het bestreden besluit, maar deze twijfels waren niet zodanig dat het besluit in de bodemprocedure niet in stand zou kunnen blijven. Daarom werd het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen.

De uitspraak benadrukt dat de hoofdregel is dat bezwaar de werking van een besluit niet opschort, en dat er een bijzondere reden moet zijn voor het treffen van een voorlopige voorziening. In dit geval was de enige reden die verzoeker aanvoerde financieel van aard, wat niet voldeed aan de eisen voor spoedeisendheid. De voorzieningenrechter heeft ook opgemerkt dat de rechtmatigheid van het besluit in de bodemprocedure zal worden getoetst, en dat de normale procedure niet door een spoedprocedure hoeft te worden doorkruist.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 16/1222
uitspraak van de voorzieningenrechter van 26 mei 2016 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[persoon A] , handelende onder de naam 't Vlashuukske, te Oss, verzoeker

(gemachtigde: mr. G.J. Holtkamp),
en

de burgemeester van Oss, verweerder

(gemachtigde: mr. S.P. Ligthart).

Procesverloop

Bij besluit van 10 maart 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder een last onder bestuursdwang opgelegd, inhoudende dat het horecabedrijf 't Vlashuuske aan de Geurdenhof 42 te Oss wordt gesloten voor de duur van twee weken, van maandag 18 april 2016 tot zondag 1 mei 2016. Daarbij heeft verweerder tevens aan verzoeker een aantal lasten onder dwangsom opgelegd wegens het niet naleven van de regels uit de exploitatievergunning, de APV en de Drank- en Horecawet.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Bij besluit van 14 april 2016 heeft verweerder de tijdelijke sluiting opgeschort en besloten de sluiting te laten ingaan één week na de datum van de uitspraak van de voorzieningenrechter en het besluit voor het overige ongewijzigd gelaten.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 mei 2016. Namens verzoeker is verschenen [persoon A] , bijgestaan door verzoekers gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verzoeker is eigenaar en uitbater van café ’t Vlashuuske. Op 14 september 2015 heeft in het café een geweldsincident plaatsgevonden, waarbij een bezoeker een aantal andere mensen met kapotgeslagen glas snij- en steekwonden heeft toegebracht.
Op 7 januari 2016 heeft de politie Oost-Brabant een bestuurlijke rapportage naar verweerder gezonden waarin melding is gemaakt van het geweldsincident. Op 4 februari 2016 heeft verweerder een voornemen sluiting voor de duur van twee weken aan verzoeker gezonden. Op 10 maart 2016 is het bestreden besluit genomen. In dat besluit heeft verweerder overwogen dat verzoeker de bewuste avond tien glazen bier had gedronken en dat hij tijdens het geweldsincident een passieve houding heeft vertoond. Volgens verweerder heeft verzoeker verwijtbaar gehandeld en heeft hij zich niet gedragen zoals van een goed exploitant van een horecagelegenheid mag worden verwacht. Hij heeft, in strijd met de voorwaarden uit de exploitatievergunning, er geen zorg voor gedragen dat de exploitatie van het café het woon- en leefklimaat in de directe omgeving en de openbare orde niet nadelig beïnvloedt. Hij had geen alcohol mogen verstrekken aan de persoon die al dronken het café binnenkwam en later het geweldsincident veroorzaakte; hij had deze persoon niet eens de toegang tot het café mogen verlenen. Van hem had op zijn minst mogen worden verwacht dat hij zich actief en betrokken opstelt richting de gasten en de politie; in plaats daarvan is verzoeker na het incident bier blijven drinken aan de bar, in plaats zich te ontfermen over de gewonde gasten of de politie op te vangen. Verzoeker had de deur van het café moeten sluiten nadat de veroorzaker naar buiten was gewerkt, zodat mensen niet naar binnen en naar buiten konden lopen en het incident zich niet buiten zou hebben voortgezet.
2. De voorzieningenrechter oordeelt als volgt. Uitgangspunt van de wet is dat het maken van bezwaar de werking van een besluit niet opschort (artikel 6:16 van de Algemene wet bestuursrecht, de Awb). Met andere woorden: het besluit blijft van kracht ook als er bezwaar tegen is gemaakt. Die hoofdregel kan worden doorbroken door het treffen van een voorlopige voorziening. Wel moet er een bijzondere reden zijn om te rechtvaardigen dat die bijzondere procedure hangende de bezwaarprocedure wordt gevolgd. Die reden moet zijn gelegen in spoedeisendheid. Wanneer, zoals hier, louter een financieel belang aan de orde is, is van spoedeisendheid die rechtvaardigt dat de voorlopige voorzieningprocedure wordt gevolgd, in de regel geen sprake. In beginsel kan namelijk na afloop van de bodemzaak het bedrag waarover het geschil gaat, alsnog worden (terug)betaald, zo nodig met vergoeding van de wettelijke rente. Dat ligt anders wanneer aannemelijk is gemaakt dat een financiële noodsituatie dreigt, maar dat is door verzoeker niet gesteld. Verzoeker heeft wel gesteld dat hij reputatieschade voor zijn café vreest bij sluiting, maar ook dat is naar het oordeel van de voorzieningenrechter in de kern een financieel belang. Verzoeker heeft verder nog aangevoerd dat het bestreden besluit voor hem erg onrechtvaardig voelt, maar dat levert evenmin een spoedeisend belang op dat het volgen van deze bijzondere procedure rechtvaardigt. De (on)rechtmatigheid van het bestreden besluit zal immers in het te nemen besluit op bezwaar worden getoetst en het feit dat verzoeker zich niet prettig voelt bij het voortbestaan van (de werking van) het bestreden besluit, maakt niet dat die normale procedure door het voeren van een spoedprocedure dient te worden doorkruist. Verzoeker heeft dus geen spoedeisend belang. Dat betekent dat het verzoek in beginsel moet worden afgewezen.
3. De voorzieningenrechter heeft niettemin beoordeeld of aanleiding bestaat om ondanks het ontbreken van spoedeisend belang het bestreden besluit te schorsen. Die aanleiding bestaat alleen als, ook zonder diepgravend onderzoek, heel duidelijk is dat het bestreden besluit zodanig onrechtmatig is dat zeer ernstig moet worden betwijfeld of het in de bodemprocedure wel in stand zal blijven. Daartoe wordt als volgt overwogen.
4. De voorzieningenrechter heeft twijfels bij de rechtmatigheid van het bestreden besluit. Zo wekt het bevreemding dat verweerder enerzijds zeer sterk de nadruk legt op het persoonlijk handelen van verzoeker vóór, tijdens en na het incident, terwijl verweerder er anderzijds op wijst dat ingevolge vaste jurisprudentie persoonlijke verwijtbaarheid geen rol speelt bij sluitingszaken als hier aan de orde (verweerder verwijst daartoe in het verweerschrift naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State over een sluiting op grond van artikel 174 van de Gemeentewet van 22 december 2010, ECLI:RVS:NL:2010:BO8319). Ter zitting heeft verweerders gemachtigde betoogd dat het handelen van verzoeker in de motivering van het bestreden besluit is betrokken om ‘te ondervangen’ dat tussen het incident en het bestreden besluit een periode van zes maanden is gelegen. Ook dat wekt bevreemding. Het feit voorts dat een zo lange periode tussen het incident en het bestreden besluit is gelegen, doet ook twijfelen aan de rechtmatigheid van het besluit. Verweerder heeft hierover aangevoerd dat hij pas erg laat in bezit van de bestuurlijke rapportage is gesteld en direct daarna tot actie over is gegaan, maar dan nog moet verweerder bezien of een maatregel als hier aan de orde op dat moment nog aangewezen is. Tegelijkertijd is niet in geschil en ook de voorzieningenrechter is – onder meer na het ter zitting bekijken van de camerabeelden die van het geweldsincident zijn gemaakt – van oordeel dat het incident dat zich heeft voorgedaan, zeer ernstig is geweest.
5. De twijfels die de voorzieningenrechter over de rechtmatigheid van het bestreden besluit heeft, maken echter niet dat is voldaan aan de maatstaf die in rechtsoverweging 3 is vermeld. Het is dus niet zo dat ook zonder diepgravend onderzoek heel duidelijk is dat de sluiting in het te nemen besluit op bezwaar geen stand zal houden. Om die reden zal de voorzieningenrechter het verzoek afwijzen wegens het ontbreken van spoedeisend belang.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Lie, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van B.V.H. Harperink, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 mei 2016.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.