ECLI:NL:RBOBR:2016:2675

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
26 mei 2016
Publicatiedatum
25 mei 2016
Zaaknummer
01/880589-15
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot afpersing en voorhanden hebben van een replica-wapen in het arrondissement Oost-Brabant

Op 26 mei 2016 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van een poging tot afpersing en het voorhanden hebben van een replica-wapen. De verdachte, geboren in 1992 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, was op 17 oktober 2015 betrokken bij een poging tot overval op een cafetaria in Bakel. Hij had zich gedeeltelijk gezichtsbedekkend gekleed en een voorwerp in de vorm van een vuurwapen bij zich. Tijdens de overval heeft hij de aanwezige slachtoffers bedreigd en gedwongen tot het afgeven van geld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde feiten, met uitzondering van een deel van de aanklacht dat niet bewezen kon worden. De rechtbank heeft de verdachte een gevangenisstraf van 18 maanden opgelegd, waarvan 9 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder toezicht van de reclassering en ambulante behandeling. De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn jonge leeftijd en psychologische problemen, en heeft de straf als passend en geboden beschouwd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/880589-15
Datum uitspraak: 26 mei 2016
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1992] ,
zonder vaste woon- en/of verblijfplaats hier ten lande,
thans gedetineerd te: PI Vught, Vosseveld 2 HvB Regulier.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 12 mei 2016.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 14 april 2016.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 17 oktober 2015 te Bakel, gemeente Gemert-Bakel, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
A. met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen
geld, geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijf 1] en/of [slachtoffer 1]
, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,
en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan, te doen vergezellen
en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde
[slachtoffer 1] en/of (een) andere in voornoemde [bedrijf 1] aanwezige perso(o)n(en), te
plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken
en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te
maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
en/of
B.
met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] te dwingen tot de afgifte van een hoeveelheid geld, geheel en/of ten dele toebehorende aan [bedrijf 1] en/of [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,
met dat oogmerk
- met (gedeeltelijk) gezichtsbedekkende kleding en een (op een) vuurwapen
(gelijkend voorwerp) in zijn hand genoemde [bedrijf 1] is binnengegaan en/of
- dat (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) aan voornoemde [slachtoffer 1] heeft getoond
en/of
- daarbij (op dwingende toon) iets heeft geroepen tegen voornoemde [slachtoffer 1] ,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art. 312 lid 1 jo art. 45 en/of art. 317 jo art. 45 Wetboek van Strafrecht)
2.
hij op of omstreeks 17 oktober 2015 te Bakel, althans in het arrondissement Oost-Brabant, een wapen van categorie I onder 7°, te weten een nabootsing van een pistool, zijnde een voorwerp dat voor wat betreft zijn vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonde met een vuurwapen (namelijk een pistool merk Beretta, model 8000 Cougar), voorhanden heeft gehad;
(art. 13 lid 1 Wet wapens en munitie)
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs

Bron
Een dossier van de politie eenheid Oost-Brabant, districtsrecherche Helmond, met registratienummer 2015236428 / 201523162, gesloten 11 februari 2016, aantal doorgenummerde bladzijden:123. Dit dossier bevat een verzameling wettig opgemaakte processen-verbaal die in de onderhavige zaak zijn opgemaakt alsmede (eventueel) andere bescheiden.
De hierna voor het bewijs gebezigde stukken zijn uit dit dossier afkomstig, tenzij anders vermeld.
De casus
Verdachte wordt verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot overval op een [bedrijf 1] en het voorhanden hebben van een replica-wapen.
Het standpunt van de officier van justitie.
Bewezenverklaring van feit 1 onderdeel A én B en feit 2.
Het standpunt van de verdediging.
Referte ten aanzien van de bewezenverklaring.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank acht op grond van:
(feit 1)
  • de verklaring van aangever [slachtoffer 1] (p. 39-42)
  • de bekennende verklaring van de verdachte (p. 32-37)
(feit 2)
  • de bevindingen van het aantreffen van het wapen (p. 84a-90)
  • het wapen proces-verbaal (p. 99-105)
  • de bekennende verklaring van de verdachte (p. 32-37)
wettig en overtuigend bewezen dat verdachte een poging afpersing heeft gepleegd en een verboden replica-wapen voorhanden heeft gehad zoals hierna uitgeschreven in de bewezenverklaring.
Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank niet tevens onderdeel A van feit 1 bewezen, omdat niet is gebleken van enig voornemen tot wegnemen. Uit voornoemde bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte op ongeveer 1 meter van de deur stond toen hij om geld riep en daarna is weggevlucht terwijl hij door aangever met een bezem achterna werd gezeten. Hij heeft geen moment aanstalten gemaakt dichter bij de kassa te komen.
Gelet op het bepaalde in artikel 359, derde lid van het Wetboek van Strafvordering zijn de hiervoor genoemde bewijsmiddelen niet uitgewerkt.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven genoemde bewijsmiddelen -in onderling verband en samenhang bezien- komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
1.
op 17 oktober 2015 te Bakel, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer 1] te dwingen tot de afgifte van een hoeveelheid geld, toebehorende aan [bedrijf 1] en/of [slachtoffer 1] , ,
met dat oogmerk
- met gedeeltelijk gezichtsbedekkende kleding en een op een vuurwapen
gelijkend voorwerp in zijn hand genoemde [bedrijf 1] is binnengegaan en
- dat op een vuurwapen gelijkend voorwerp aan voornoemde [slachtoffer 1] heeft getoond
en
- daarbij op dwingende toon iets heeft geroepen tegen voornoemde [slachtoffer 1] ,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art. 317 jo art. 45 Wetboek van Strafrecht)
2.
op 17 oktober 2015 te Bakel, een wapen van categorie I onder 7°, te weten een nabootsing van een pistool, zijnde een voorwerp dat voor wat betreft zijn vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonde met een vuurwapen (namelijk een pistool merk Beretta, model 8000 Cougar), voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
(art. 13 lid 1 Wet wapens en munitie)
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
Een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaren, waarvan 1 jaar voorwaardelijk met aftrek met een proeftijd van 2 jaren, met de bijzondere voorwaarden:
  • een meldplicht bij de reclassering
  • het zich ambulant doen behandelen binnen de GGzE (Woenselse Poort of een soortgelijke instelling)
  • een opname in een instelling voor begeleid wonen (Atlantgroep)
  • een locatiegebod bij de Atlantgroep, te controleren middels RFID
Ten aanzien van het beslag vordert de officier van justitie:
  • onttrekking aan het verkeer van boksbeugel en airsoftwapen;
  • teruggave aan verdachte van zijn trui, en
  • teruggave aan stichting [stichting] van het handvat van de fiets.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft naar voren gebracht dat een lange(re) detentieperiode onwenselijk is. Verdachte dient zo spoedig mogelijk onder begeleiding terug te keren in de maatschappij. Om die reden verzoekt de raadsman om een groter voorwaardelijk strafdeel.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank is in dit geval van oordeel dat een deels onvoorwaardelijke vrijheidsstraf noodzakelijk is, omdat de aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden. Het gaat om zeer ernstige feiten die, zowel voor de direct betrokkenen, als voor de samenleving, gevoelens van angst en onveiligheid met zich brengen. Verdachte heeft zijn eigen belang vooropgesteld zonder rekening te houden met de gevolgen van zijn gedrag voor anderen.
Kijkend naar de persoon van verdachte, houdt de rechtbank rekening met de omstandigheden en achtergronden van verdachte zoals omschreven in het psychologisch rapport van 31 maart 2016 en het reclasseringsadvies van het LdH Brabant-Zeeland van 12 april 2016. De psycholoog adviseert verdachte enigszins verminderd toerekeningsvatbaar te achten gezien zijn persoonlijkheidsstoornis. De rechtbank volgt dat advies en acht de verdachte enigszins verminderd toerekeningsvatbaar.
Ten slotte houdt de rechtbank in het voordeel van verdachte rekening met de (relatief) jonge leeftijd en het beperkte strafblad van verdachte.
De rechtbank acht een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met bijzondere voorwaarden passend en geboden.
De rechtbank volgt ten aanzien van de op te leggen bijzondere voorwaarden het advies van de reclassering in de rapportage van het LdH Brabant-Zeeland van 12 april 2016, met uitzondering van de urinecontroles. Met de officier van justitie acht de rechtbank deze controles momenteel niet noodzakelijk en te vergaand.
Deze op te leggen straf is lichter dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt .

Beslag.De rechtbank is van oordeel dat de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerpen vatbaar zijn voor onttrekking aan het verkeer, omdat - zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting – dit voorwerpen zijn:

- met betrekking tot welke de feiten zijn begaan;
- en de van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerpen aan verdachte en stichting [stichting] , nu naar het oordeel van de rechtbank het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van de inbeslaggenomen goederen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 14a, 14b, 14c, 14d, 27, 45, 36b, 36c, 57, 317
Wet wapens en munitie art. 13, 55.

DE UITSPRAAK

Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. feit 1: Poging tot afpersing. T.a.v. feit 2: Handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie. Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf(fen) en/of maatregel(en).
BESLISSING:
T.a.v. feit 1, feit 2: Gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27
Wetboek van Strafrecht waarvan 9 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit en
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt en
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd gedraagt naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door de reclassering;
- zich binnen drie dagen na zijn invrijheidstelling zal melden bij de reclassering van het Leger des Heils, Dr. Cuijperslaan 80 te Eindhoven op telefoonnummer 088-0901140. Hierna moet veroordeelde zich blijven melden zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
- zich zal laten behandelen voor zijn persoonlijkheidsproblematiek bij de GGzE De Woenselse Poort (Forensische) psychiatrie of soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven.
- zal verblijven bij de Atlantgroep - Begeleid wonen of een soortgelijke instelling, zulks ter beoordeling van de reclassering en zich zal houden aan het (dag-)programma dat deze voorziening in overleg met de reclassering heeft opgesteld, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
- zich op nader te bepalen tijden (in overleg met de Atlantgroep) zal bevinden op zijn woonadres van Atlant, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht. De controle op de naleving van deze bijzondere voorwaarde zal ondersteund worden door middel van RFID,
waarbij de Reclassering Nederland, Regio's-Hertogenbosch, Eekbrouwersweg 6, 5233 VG te ’s-Hertogenbosch opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
t.a.v. het beslag:
Onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen goederen, te weten: een nabootsing van een pistool, merk Beretta, model 8000 Cougar en een boksbeugel. Teruggave inbeslaggenomen goederen, te weten: een gele trui, aan veroordeelde. Teruggave inbeslaggenomen goederen, te weten: een handvat van een fiets, aan stichting [stichting] .
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E.W. van den Heuvel, voorzitter,
mr. S.J.W. Hermans en mr. S.B.C. Nicolaes, leden,
in tegenwoordigheid van G.A.M. de Laat, griffier,
en is uitgesproken op 26 mei 2016.