ECLI:NL:RBOBR:2016:2636

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
23 mei 2016
Publicatiedatum
24 mei 2016
Zaaknummer
01/880212-14
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplichtigheid aan moord en brandstichting met dodelijke afloop

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 23 mei 2016 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij de moord op een slachtoffer op 22 juni 2014 te Ewijk. De verdachte werd beschuldigd van medeplichtigheid aan de moord en brandstichting. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, samen met medeverdachten, een rol heeft gespeeld in het opzetten van een plan om het slachtoffer te confronteren en uiteindelijk te doden. De verdachte heeft het vuurwapen, dat gebruikt werd bij de moord, in ontvangst genomen van een medeverdachte en naar de plaats van de confrontatie gebracht. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet als medepleger van de moord kon worden aangemerkt, maar wel als medeplichtige aan de moord en aan de brandstichting van de auto waarin het lichaam van het slachtoffer werd aangetroffen. De rechtbank legde een gevangenisstraf van acht jaar op, rekening houdend met de ernst van de feiten en de rol van de verdachte in het geheel. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding toegewezen aan de nabestaanden van het slachtoffer.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/880212-14
Datum uitspraak: 23 mei 2016
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [plaatsnaam 2] op [1981] ,
preventief gedetineerd in de P.I. HvB Grave (Unit A + B).
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 22 december 2014, 9 januari 2015, 3 april 2015, 19 juni 2015, 28 augustus 2015,
23 november 2015, 19 februari 2016, 11 april 2016, 13 april 2016, 18 april 2016, 20 april 2016 en 9 mei 2016.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 25 november 2014.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 3 april 2015 en 20 april 2016 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 22 juni 2014 te Ewijk, gemeente Beuningen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, althans met dat opzet, met een vuurwapen (vanaf korte afstand) een kogel afgevuurd op [slachtoffer] , waarbij die [slachtoffer] door die kogel in het lichaam werd getroffen, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] op of
omstreeks 22 juni 2014 te Ewijk, gemeente Beuningen, in elk geval in Nederland, tezamen
en in vereniging met elkaar, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade, althans
opzettelijk, [slachtoffer] van het leven hebben/heeft beroofd, immers heeft/hebben die [medeverdachte 1]
en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] met dat
opzet en na kalm beraad en rustig overleg, althans met dat opzet, met een vuurwapen (vanaf
korte afstand) een kogel afgevuurd op [slachtoffer] , waarbij die [slachtoffer] door die kogel in
het lichaam werd getroffen, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden,
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, tezamen en in vereniging met (een)
ander(en), althans alleen, in of omstreeks de periode van 13 juni 2014 tot en met 22 juni
2014 te Druten en/of Oisterwijk en/of Ewijk, in elk geval in Nederland, opzettelijk gelegenheid en / of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of behulpzaam is geweest door
- het vuurwapen (waarmee die [slachtoffer] werd beschoten) in ontvangst te nemen van [medeverdachte 2] en/of (vervolgens) te vervoeren en/of ter beschikking te stellen aan die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 3] en/of
- informatie en/of een of meerdere instructies over de werking van het wapen aan die [medeverdachte 2] te vragen en/of aan die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 3] te verstrekken en/of door te geven en/of daartoe (aan [medeverdachte 1] ) een telefoon ter beschikking te stellen en/of
- zich voor en/of tijdens het misdrijf op houden in en/of in de directe nabijheid van de

recreatiewoning te Ewijk ( Groene Heuvels [nummer] ).

2.
hij op of omstreeks 22 juni 2014 in de gemeente Sint-Michielsgestel, althans in het arrondissement Oost Brabant, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht, immers heeft/hebben verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk een brandversnellende vloeistof over het interieur van een (personen)auto (merk Renault Kangoo) gespoten en/of gesprenkeld en/of vervolgens door middel van open vuur deze vloeistof tot ontsteking gebracht, tengevolge waarvan die (personen)auto vlam vatte, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten voor de in die personenauto gelegen goederen te duchten was;
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 22 juni 2014 te Sint-Michielsgestel tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en wederrechtelijk een auto (Renault Kangoo), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt (door deze auto door middel van open vuur in brand te steken);
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
De bewijsmiddelen en de beoordeling daarvan. [1]
De bewijsvoering is gebaseerd op de volgende bewijsmiddelen:
I een dossier van de politie eenheid Oost-Brabant, onderzoek “TGO Callisto”, met proces- verbaalnummer 2014059945, afgesloten d.d. 10 december 2014, aantal doorgenummerde bladzijden: 1856.
II een dossier Forensische Opsporing. Dit proces-verbaal betreft een relaas van alle forensisch technische onderzoeken en de rapporten van de daaruit voortvloeiende onderzoeken door deskundigen van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI).
III de stukken van het kabinet van de rechter-commissaris belast met de behandeling van
strafzaken in deze rechtbank, inhoudende: diverse getuigenverhoren;
IV een proces-verbaal van voorgeleiding [medeverdachte 2] van de politie eenheid Oost-
Brabant, onderzoek “TGO Callisto”, met proces- verbaalnummer 2014059945, afgesloten d.d. 8 januari 2015, aantal doorgenummerde bladzijden: 83.
De rechtbank stelt op grond van de bewijsvoering en het verhandelde ter terechtzitting de navolgende feiten en omstandigheden vast.
De rechtbank zal de verdachten hierna omwille van de leesbaarheid aanduiden bij hun voor- en/of achternaam.
Inleiding.
Op zondag 22 juni 2014 omstreeks 3:42 uur werd op landgoed De Pettelaar te Sint-Michielsgestel voor de toegangspoort tot perceel Pettelaar 1 een brandende bestelauto van het merk en type Renault Kangoo aangetroffen [2] met in de achterbak menselijke resten. Het slachtoffer lag op zijn buik met de voeten omhoog alsof hij vastgebonden had gezeten. [3]
Op 22 juni 2014 werd ter plaatse door de gemeentelijk lijkschouwer een onderzoek aan het lichaam ingesteld en werd de dood vastgesteld. De lijkschouwer stelde vast dat het stoffelijk overschot door intense inwerking van vuur over nagenoeg het gehele lichaam aangetast was. Een gedeelte van het gezicht was redelijk intact. [4]
Het slachtoffer werd aan de hand van een foto van de tatoeage op de rechterarm herkend door zijn zoon en zijn broer. [5] Op vrijdag 27 juni 2014 werd de identiteit van het overleden slachtoffer door middel van vergelijkend DNA-onderzoek bevestigd. Het slachtoffer (hierna te noemen: [slachtoffer] [6] ) was bij leven genaamd: [slachtoffer] , geboren te [geboorteplaats] op [1965] . [7]
Op 19 augustus 2014 heeft arts en patholoog A. Maes een uit- en inwendige schouw op het lichaam van het slachtoffer [slachtoffer] verricht. Daaruit bleek dat onder meer sprake was van een schotverwonding aan de romp. Deze schotverwonding heeft tot bloedverlies en functieverlies van het hart en vervolgens tot de dood geleid. [8]
[medeverdachte 1] (hierna ook te noemen: [medeverdachte 1] ) heeft erkend dat er in de nacht van 21 op 22 juni 2014 in een recreatiewoning op vakantiepark De Groene Heuvels in Ewijk een confrontatie heeft plaatsgevonden tussen hem en het latere slachtoffer [slachtoffer] . [medeverdachte 1] had een vuurwapen bij zich dat is afgegaan. [slachtoffer] is – in de woorden van [medeverdachte 1] - neergegaan en niet meer overeind gekomen. Vervolgens is [slachtoffer] in de kofferbak van zijn bestelauto Renault Kangoo gelegd. [9] De auto is verplaatst naar de Pettelaar in Sint-Michielsgestel en aldaar in brand gestoken. [10]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht - op gronden als vermeld in het op schrift gesteld
requisitoir - wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van de moord op [slachtoffer] zoals onder 1 primair ten laste is gelegd en aan het medeplegen van de brandstichting van de auto waarin het stoffelijk overschot van [slachtoffer] zich bevond, zoals onder 2 primair ten laste is gelegd.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft primair integrale vrijspraak van het tenlastegelegde bepleit.
Ten aanzien van feit 1 is subsidiair aangevoerd dat er hooguit sprake is van medeplichtigheid.
Daartoe is - op de gronden als vermeld in de ter terechtzitting overgelegde pleitnota - in de kern het navolgende aangevoerd:
- uit de bewijsmiddelen blijkt niet dat er sprake is van voorbedachte rade.
- uit de bewijsmiddelen blijkt niet dat er sprake is van medeplegen van doodslag.
- bij de feitelijke daders is sprake geweest van een noodweersituatie bij de doodslag.
- uit de gedragingen van verdachte kan hoogstens medeplichtigheid worden afgeleid.
- uit de bewijsmiddelen volgt niet dat verdachte deel heeft genomen aan het in brand steken van de auto.
Het oordeel van de rechtbank.
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan 1. (medeplegen van) moord op of doodslag van [slachtoffer] c.q. medeplichtigheid tot en/of bij dat delict en 2. (medeplegen van) brandstichting c.q. medeplichtigheid tot en/of bij dat delict subsidiair vernieling van diens bestelauto.
Zij stelt daartoe op grond van de bewijsvoering en het verhandelde ter terechtzitting voorts de navolgende feiten en omstandigheden vast.

1.De relatie tussen verdachte, zijn medeverdachten en het slachtoffer.

[medeverdachte 1] is gehuwd met [medeverdachte 3] (hierna ook te noemen: [medeverdachte 3] ). Laatstgenoemde heeft gedurende enige tijd een affectieve relatie onderhouden met [slachtoffer] . In de woning van [medeverdachte 1] was door [slachtoffer] een hennepkwekerij ingericht, als gevolg waarvan [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] daar niet meer konden wonen. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] hebben om die reden verbleven in eerdergenoemde recreatiewoning op vakantiepark De Groene Heuvels te Ewijk maar omdat ze de huur van de recreatiewoning niet meer konden betalen zijn zij gaan verblijven in de woning van [medeverdachte 5] en diens echtgenote te Druten. [11]
[medeverdachte 1] heeft twee broers, zijnde [medeverdachte 4] (hierna ook te noemen: [medeverdachte 4] ) en verdachte [verdachte] (hierna ook te noemen: [verdachte] ). Deze beide broers hadden medeverdachte [medeverdachte 2] (hierna ook te noemen: [medeverdachte 2] ) leren kennen, die hen had overgehaald tot het op hun naam afsluiten van meerdere contracten tot levering van telefoons en tot afgifte van die telefoons aan hem, [medeverdachte 2] , die hen een daarmee te behalen winst voorspiegelde. [12]
Via [medeverdachte 4] en [verdachte] hebben ook [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] [medeverdachte 2] leren kennen, in dezelfde periode waarin zij vanwege eerdergenoemde financiële problemen introkken bij [medeverdachte 5] en diens echtgenote. [13] Het was de bedoeling van [medeverdachte 2] om ook [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] telefoonabonnementen te laten afsluiten. [14]
[medeverdachte 2] heeft ter terechtzitting verklaard dat het enige doel van zijn contacten met [medeverdachte 4] , [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] was om geld aan hen te verdienen. Hij heeft ze om die reden wijsgemaakt dat hij lid was van de Italiaanse maffia. Hij wilde zich groter voordoen dan hij eigenlijk was. Hij heeft hen een maffiaritueel laten ondergaan en hen daarmee doen geloven dat ook zijzelf lid waren geworden van de maffia. [15]

2.De planvorming.

[medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] willen samenwerken met [medeverdachte 2] in plaats van met [slachtoffer] .
In de contacten tussen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] zijn al snel de financiële problemen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] ter sprake gekomen. [16] [slachtoffer] had hen van alles beloofd maar was die beloften niet nagekomen. De weed bracht niet op wat [medeverdachte 1] had verwacht. Hij wilde stoppen met werken voor [slachtoffer] . Bovendien liet [slachtoffer] [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] niet met rust.
[medeverdachte 2] kwam vervolgens met de oplossing dat [medeverdachte 1] voor hem zou gaan werken. [medeverdachte 2] zou dan zijn schulden overnemen. Er was op dat moment een schuld van 250.000 euro. [medeverdachte 2] zei dat die dan in twee weken zou zijn afgelost.
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] zouden op die manier niet langer de diensten van [slachtoffer] nodig hebben.
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] hadden wel oren naar dit voorstel. Zij zijn met [medeverdachte 2] in zee gegaan, hetgeen bekrachtigd is met eerdergenoemd maffiaritueel. [17]
Confronteren van [slachtoffer] .
Vervolgens is tussen [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] het plan ontstaan om in dit verband [slachtoffer] “te confronteren”. [medeverdachte 2] is – ook naar eigen zeggen – de initiatiefnemer hiertoe geweest. [18] Over de beoogde vorm en inhoud van deze confrontatie hebben de verdachten evenwel verschillend verklaard. De rechtbank komt daar later op terug.
Er hebben in deze periode diverse ontmoetingen en gesprekken plaatsgevonden tussen (een deel van) de verdachten. Over enkele daarvan is verklaard dat deze verband hielden met de uiteindelijke confrontatie van [slachtoffer] . Het betreft dan de periode van 13 tot en met 20 juni 2016.
Ontmoeting bij Karwei te Druten op 13 juni 2014.
Uit de camerabeelden van een industrieterrein nabij Karwei te Druten bleek dat op vrijdag 13 juni 2014 vanaf ongeveer 09:50 uur de auto in gebruik bij [medeverdachte 1] ( [kenteken 1] ), de auto van de vader van [medeverdachte 4] , [medeverdachte 1] en [verdachte] ( [kenteken 2] ), de auto van [medeverdachte 2] ( [kenteken 3] ) en de auto in gebruik bij het latere slachtoffer [slachtoffer] ( [kenteken 4] ) op dat industrieterrein kwamen en daar ook gelijktijdig waren. [19]
Aan de hand van historische verkeersgegevens bleek dat de mobiele telefoons in gebruik bij [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [verdachte] en [slachtoffer] omstreeks die tijd gebruik maakten van telefoonmasten in de nabijheid van dat industrieterrein te Druten. [20] [medeverdachte 1] [21] en [verdachte] [22] verklaren dat zij daar een afspraak met [medeverdachte 2] hadden, en dat ook [slachtoffer] daar op dat moment aanwezig was. [medeverdachte 2] erkent dat hij daar aanwezig was. [23]
Over wat er aldaar besproken is verschillen de verklaringen. De rechtbank heeft daarom niet kunnen vaststellen wat het doel van deze ontmoeting is geweest.
Ontmoetingen te Druten op 18 juni 2014.
Uit de camerabeelden van datzelfde industrieterrein nabij Karwei te Druten bleek ook dat op woensdag 18 juni 2014 vanaf ongeveer 20:34 uur de auto in gebruik bij [medeverdachte 1] ( [kenteken 1] ), de auto van de vader van [medeverdachte 4] , [medeverdachte 1] en [verdachte] ( [kenteken 2] ) en de auto van [medeverdachte 2] ( [kenteken 3] ) wederom gelijktijdig op dat industrieterrein kwamen en daar ook gelijktijdig waren. [24]
Aan de hand van historische verkeersgegevens bleek dat de mobiele telefoons in gebruik bij [medeverdachte 1] , [verdachte] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] omstreeks die tijd gebruik maakten van telefoonmasten in de
nabijheid van dat industrieterrein te Druten. [25] [medeverdachte 1] [26] , [verdachte] [27] en [medeverdachte 4] [28] verklaren dat zij bij deze ontmoeting aanwezig waren, tezamen met [medeverdachte 2] .
Na de ontmoeting bij Karwei van 18 juni 2014 hebben [medeverdachte 1] , [verdachte] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] elkaar diezelfde avond nogmaals ontmoet, nu op een parkeerplaats die gelegen is nabij de woning van [medeverdachte 5] . [29]
Bij een van deze twee bijeenkomsten op 18 juni 2014 heeft [medeverdachte 2] gezegd dat hij [slachtoffer] in Tiel dood zou schieten met één genadeschot. [medeverdachte 2] heeft toen een wapen laten zien. Het betrof een lang wapen dat in de auto van [medeverdachte 2] lag, een Alfa Romeo. De volgende ochtend heeft [medeverdachte 2] naar [medeverdachte 1] gebeld en hem gezegd dat het niet gelukt was. [30]
Gesprek [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] in de woning van [medeverdachte 5] .
Uit de verklaring van [medeverdachte 5] blijkt dat die week in zijn woning een gesprek heeft plaatsgevonden tussen [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] , waarbij [medeverdachte 5] aanwezig was. Tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] is toen besproken dat [medeverdachte 2] aan vuurwapens kon komen en dat ze het dan zelf wel op zouden lossen. [31]
Gesprek vrijdagavond 20 juni 2014.
Op grond van verklaringen van [medeverdachte 4] en [verdachte] stelt de rechtbank vast dat op vrijdagavond 20 juni 2014 in de woning van [medeverdachte 5] de volgende personen bij elkaar zitten en een gesprek voeren: [medeverdachte 4] , [verdachte] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 5] en diens echtgenote. Toen is gesproken over het “omleggen” van [slachtoffer] . [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] voerden de boventoon in dat gesprek. Er is ook besproken dat [medeverdachte 3] op zaterdag contact zou leggen met [slachtoffer] over 250 euro, zogenaamd voor een advocaat. Dat geld moest naar [medeverdachte 2] toe en was bestemd voor een wapen en/of voor kogels. Daarover is die avond via sms gediscussieerd met [medeverdachte 2] . [32] [medeverdachte 5] hoorde dat [medeverdachte 3] naar [slachtoffer] belde dat ze 250 euro nodig had voor een advocaat omdat ze van [medeverdachte 1] wilde scheiden. [slachtoffer] zou het zaterdag komen brengen. [33]
Tussenconclusie rechtbank.
De rechtbank concludeert op basis van het vorenstaande dat er sprake is geweest van een plan om [slachtoffer] op enig moment te confronteren en dat dit plan na gezamenlijk overleg tussen de verdachten is ontsproten. Dat dit plan de mondelinge confrontatie behelsde waarover medeverdachte [medeverdachte 1] bij de rechter-commissaris, medeverdachte [medeverdachte 3] ter terechtzitting, medeverdachte [medeverdachte 2] en verdachte ter terechtzitting hebben verklaard, in die zin dat het de
bedoeling was om [slachtoffer] te confronteren met het niet nakomen van zijn beloftes en zijn handelen jegens [medeverdachte 3] , dan wel om hem, [slachtoffer] , eerst in de waan te brengen dat [medeverdachte 3] van [medeverdachte 1] zou scheiden en met hem, [slachtoffer] , verder zou gaan en om die [slachtoffer] vervolgens op dat punt beet te nemen en te laten voelen hoe het is om zwaar te worden teleurgesteld, acht de rechtbank niet geloofwaardig en evenmin aannemelijk geworden. Een dergelijke opzet valt naar het oordeel van de rechtbank geenszins te rijmen met de bij de besprekingen gebruikte bewoordingen als “omleggen”, “doodschieten” en “het oplossen”, zeker niet als deze
bewoordingen worden bezien binnen de context van het spreken over wapens en kogels en het tonen van een vuurwapen. Veel meer wijst dit op een vooraf gemaakt plan dat ertoe strekte om [slachtoffer] bij een georkestreerde confrontatie neer te schieten. De rechtbank heeft ook de overtuiging gekregen dat dit het doel van het plan is geweest.

3.De uitvoering van het plan.

Zaterdagmiddag 21 juni 2014: financiering van het wapen of de kogels.
Het op vrijdagavond 20 juni 2014 beraamde plan om onder valse voorwendselen geld afhandig te maken van [slachtoffer] heeft [medeverdachte 3] op zaterdagmiddag 21 juni 2014 uitgevoerd. Zij heeft 250 euro van [slachtoffer] gekregen. [34] Zij had hem verteld dat ze het geld nodig had om een advocaat in te schakelen om van [medeverdachte 1] te kunnen scheiden. [35] [medeverdachte 5] is hier getuige van geweest. Hij heeft verklaard dat [medeverdachte 3] huilde en tegen [slachtoffer] zei dat ze met hem verder wilde, dat hij, [medeverdachte 5] , vervolgens met [medeverdachte 3] van Druten naar ’s-Hertogenbosch is gereden en niet tegen [slachtoffer] mocht zeggen dat [medeverdachte 3] naar [medeverdachte 2] ging maar moest zeggen dat ze naar een advocaat ging. In de auto zei [medeverdachte 3] vervolgens tegen [medeverdachte 5] : “ik kan goed toneelspelen hé”. In ’s-Hertogenbosch heeft [medeverdachte 3] het geld aan [medeverdachte 2] gegeven. [36] Ook [medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij 250 euro heeft ontvangen van [medeverdachte 3] [37] , zij het dat hij heeft ontkend dat het geld voor een wapen en/of kogels was bestemd.
Zaterdagavond 21 juni 2014: ophalen van het vuurwapen bij [medeverdachte 2] .
[medeverdachte 4] en [verdachte] hebben verklaard dat [medeverdachte 2] op zaterdagavond 21 juni 2014 hen belde met de opdracht dat zij beiden direct naar hem moesten komen. [medeverdachte 4] en [verdachte] reden daarop vanuit [plaatsnaam 2] naar [plaatsnaam 1] , waar [medeverdachte 2] woonde. Aldaar aangekomen kregen zij van hem een vuurwapen met twee kogels en een geluiddemper. [medeverdachte 2] legde uit hoe het wapen werkte en legde het vuurwapen in de auto van [verdachte] en [medeverdachte 4] . [medeverdachte 2] zei hen dat ze naar Ewijk moesten. [medeverdachte 4] en [verdachte] zijn vervolgens met de Peugeot naar Ewijk gereden en naar het huisje van [medeverdachte 1] gelopen die daar al aanwezig was. [38] [39]
Deze verklaringen worden ondersteund door de navolgende bewijsmiddelen:
1. Historische verkeersgegevens waaruit blijkt dat de mobiele telefoons in gebruik bij [medeverdachte 4] en [verdachte] die avond om 21.55 uur gebruik maken van telefoonmasten in Tiel. Vervolgens verplaatst het telefoontoestel in gebruik bij [medeverdachte 4] zich van Tiel naar Oisterwijk . De telefoontoestellen in gebruik bij [medeverdachte 4] en [verdachte] maken vervolgens vanaf 22.32 uur gebruik van masten in Oisterwijk en Haaren. [40] Daarna blijken die toestellen zich vanaf 22.55 uur weer te verplaatsen van Oisterwijk naar de Ficarystraat in Beuningen, in de directe nabijheid van vakantiepark de Groene Heuvels te Ewijk. Vanaf ongeveer 23.38 uur blijven deze toestellen gebruik maken van deze telefoonmast.
2) ARS-gegevens waaruit blijkt dat de auto van de vader van [medeverdachte 4] , [medeverdachte 1] en [verdachte] (met kenteken [kenteken 2] ) zich gelijktijdig met de telefoontoestellen in gebruik bij [medeverdachte 4] en [verdachte] verplaatst over de rijksweg N65 in de richting van Den Bosch en later weer in de richting van Nijmegen. [41]
3) Historische verkeersgegevens waaruit blijkt dat twee telefoontoestellen in gebruik bij [medeverdachte 2] tussen 22.00 en 23.00 uur gebruik maken van de mast op de Scheibaan in Oisterwijk . [42]
4) De verklaring van [medeverdachte 2] dat [medeverdachte 4] en [verdachte] in de avond van 21 juni 2014 bij hem zijn geweest in Oisterwijk [43] , zij het dat hij ontkent dat dit iets te maken zou hebben met de levering van een vuurwapen.
5) De uitlating van [medeverdachte 3] tegenover de undercover-agenten inhoudende dat [medeverdachte 2] het vuurwapen heeft geleverd. [44]
Zaterdagavond 21 juni 2014: overhandiging van het vuurwapen aan [medeverdachte 1] .
In Ewijk is het wapen door [verdachte] overhandigd aan [medeverdachte 1] . [45] [medeverdachte 2] had bij de overhandiging van het wapen in Oisterwijk aan [medeverdachte 4] en [verdachte] hen te kennen gegeven dat één van hen óf [medeverdachte 1] het zou moeten doen. [46] In de woorden van [verdachte] : “Toen zei [medeverdachte 2] dat één van ons drie moest schieten.” [47] In Ewijk ontstond een discussie wie van de broers Van der Ham het zou doen. Uiteindelijk zei [medeverdachte 1] - aldus [medeverdachte 4] - dat hij het wel zou doen omdat het nu opgelost moest gaan worden. [medeverdachte 1] vertelde vervolgens dat [medeverdachte 3] met [slachtoffer] onderweg was naar het huisje. Toen [medeverdachte 4] dit hoorde wilde hij direct weg maar de achterzijde was gebarricadeerd en [medeverdachte 1] stond met het vuurwapen bij de voordeur. Toen [medeverdachte 1] hoorde dat [medeverdachte 4] weg wilde gaan zei hij dat [medeverdachte 4] moest blijven en dat hij [medeverdachte 4] anders ook af zou knallen. [48]
[medeverdachte 1] bevestigt dat hij het wapen heeft aangenomen en vervolgens [medeverdachte 2] heeft gebeld om te vragen hoe het vuurwapen werkte. [49] Ook [medeverdachte 4] verklaart dat er naar [medeverdachte 2] is gebeld voor uitleg over de werking van het vuurwapen. Dat is door [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] gedaan met de telefoon van [medeverdachte 4] . Naar eigen zeggen heeft [medeverdachte 4] op dat moment nog gezegd dat ze er mee moesten kappen, maar [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zeiden dat ze het af moesten maken. [50]
[verdachte] legt uit dat [medeverdachte 1] vervolgens in het halletje met de droger en de wasmachine is gaan staan. [verdachte] heeft nog tegen [medeverdachte 1] gezegd: “hier ziet hij je gelijk staan”. [medeverdachte 4] is naar de badkamer gegaan en [verdachte] naar buiten. [51] [verdachte] is naar het meer, het strand (rechtbank: op het vakantiepark) gegaan. [52]
Zaterdagavond 21 juni 2014: het lokken van [slachtoffer] naar Ewijk.
[medeverdachte 3] heeft verklaard dat zij die avond met [slachtoffer] is meegereden naar Ewijk. Zij is als lokaas gebruikt voor [slachtoffer] , omdat zij en [slachtoffer] “iets met elkaar gehad hadden”. [53] Zij moest van [medeverdachte 2] met [slachtoffer] naar Ewijk. [54] Aan de undercover-agenten legt zij uit dat zij in dat verband van [medeverdachte 2] tegen [slachtoffer] moest zeggen dat zij en [medeverdachte 1] uit elkaar waren. [55]
[verdachte] heeft van dat lokken van [slachtoffer] meegekregen dat [medeverdachte 3] in de loop van de avond opgehaald zou worden door [slachtoffer] en hem zou meenemen naar Ewijk. [56]
Op zondag 22 juni 2014 te 00:02 uur straalt het telefoontoestel van [slachtoffer] de mast aan op de Industrieweg in Druten. Er vindt op dat moment een telefoongesprek plaats met het telefoonnummer dat in gebruik is bij [medeverdachte 3] . Vervolgens blijkt dat het telefoontoestel om 00:28 uur inroamt in Beuningen in de directe nabijheid van vakantiepark De Groene Heuvels. [57]
De toedracht van het doden van [slachtoffer] .
[medeverdachte 4] hoort vervolgens [medeverdachte 3] en [slachtoffer] binnenkomen in de recreatiewoning. Hij hoorde [slachtoffer] nog iets zeggen en toen hoorde hij een klap. Vervolgens is [medeverdachte 4] naar buiten gerend. Hij heeft zich in de bosjes op de grond laten vallen. [58]
Intermezzo: betrouwbaarheid verklaringen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] .
De rechtbank stelt vast dat – daargelaten de door [medeverdachte 4] gehoorde klap – de jegens [slachtoffer] verrichte geweldshandelingen enkel bij [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] uit eigen waarneming bekend zijn. Zij hebben op dit punt in het vooronderzoek verklaringen afgelegd. De rechtbank zal nu eerst onderzoeken of en in hoeverre de door hen als verdachte afgelegde verklaringen betrouwbaar zijn.
[medeverdachte 3] verklaart steeds dat zij als eerste de recreatiewoning is binnengegaan met [slachtoffer] achter haar aan. Zij verklaart echter verschillend over het vervolg. Alleen in haar verhoor bij de rechter-commissaris verklaart ze dat ze éérst geruzie hoorde en daarna een schot (verklaring [medeverdachte 3] afgelegd bij de rechter-commissaris op 30 september 2015). Uit haar – in een eerder stadium – afgelegde verklaring bij de politie volgt dat zij, toen zij binnenkwam, direct een schot hoorde en dat [medeverdachte 1] had geschoten. [59] Ten overstaan van de undercover-agenten verklaart ze in dezelfde zin. “En toen hij naar binnen stapte (…) toen heb [medeverdachte 1] geschoten”. [60] Ze voegt er aan toe dat zij is doorgelopen, een hoop herrie hoorde, is teruggelopen en zag dat [slachtoffer] [medeverdachte 1] vast had. [61] Op de vraag van een van de undercover-agenten of ze alles heeft verteld, verklaart ze vervolgens: “(…) ik heb hem waarschijnlijk zijn hersens ingeslagen (…) met de trapleuning op zijn kop, het onderste gedeelte (…)”. [62]
[medeverdachte 1] verklaart (verklaring [medeverdachte 1] afgelegd bij de rechter-commissaris op 27 mei 2015) dat hij het licht in de woning heeft uitgedaan en dat toen [medeverdachte 3] met [slachtoffer] de woning is binnengekomen. [medeverdachte 3] is doorgelopen. Hij deed het licht aan en [slachtoffer] en hij zien elkaar. [medeverdachte 1] zegt tegen hem dat ze serieus moeten praten. Dat wilde [slachtoffer] niet en hij valt [medeverdachte 1] aan. Er is een worsteling ontstaan waarin het wapen is afgegaan. Dat schot was mis, de kogel zat in de muur boven de deur. Toen is het wapen weer afgegaan. [medeverdachte 1] hoorde vervolgens een klap. [medeverdachte 3] heeft [slachtoffer] een aantal malen geslagen. Toen ging [slachtoffer] neer en hij kwam niet meer overeind. De rechtbank zal deze verklaring van [medeverdachte 1] hierna aanduiden als
de lezing van [medeverdachte 1].
De rechtbank constateert dat [medeverdachte 1] zich tijdens de politieverhoren op alle vragen die hem gesteld werden over de toedracht van het overlijden van [slachtoffer] en een daartoe van te voren gemaakt plan op zijn zwijgrecht heeft beroepen. Ook toen hem belastend onderzoeksmateriaal werd voorgehouden, beriep hij zich op zijn zwijgrecht. Eerst op 27 mei 2015, derhalve 7 maanden na zijn aanhouding en 11 maanden na het overlijden van [slachtoffer] , verklaart hij voor het eerst inhoudelijk over de gebeurtenis in het vakantiehuis en de aanloop daar naar toe. Dat doet hij bij gelegenheid van een verhoor bij de rechter-commissaris dat op zijn eigen verzoek plaatsvindt. Op dat moment had hij inmiddels de gelegenheid gehad om het dossier te bestuderen, met zijn advocaat te overleggen en droeg hij kennis van hetgeen het strafdossier in voor hem belastende zin inhield, zodat hij zich op een verklaring op detailpunten kon prepareren. Eerst daarna heeft [medeverdachte 1] verklaard ten aanzien van de tegen hem uitgebrachte verdenking, welke lezing kort gezegd neerkomt op hetgeen hiervoor is weergegeven als de lezing van [medeverdachte 1] .
[medeverdachte 3] heeft pas in lijn met de lezing van [medeverdachte 1] verklaard op 30 september 2015, op een moment dat zij de lezing van [medeverdachte 1] kon kennen. Haar verklaring is in strijd met haar eerder ten overstaan van de politie afgelegde verklaringen, zoals blijkt uit de hiervoor weergegeven fragmenten daaruit.
Dit alles komt de geloofwaardigheid van die (latere) verklaringen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] reeds niet ten goede.
Wat betreft de geloofwaardigheid van de ten overstaan van de rechter-commissaris afgelegde verklaring van [medeverdachte 1] verdient bovendien nog het volgende opmerking. [medeverdachte 1] is ter terechtzitting bevraagd naar zijn redenen voor het na zo’n lange tijd komen met een verklaring bij de rechter-commissaris. Die redenen heeft hij ter terechtzitting niet willen geven. Hij heeft volstaan met de verwijzing naar zijn bij de rechter-commissaris afgelegde verklaring en de blote mededeling bij die verklaring te persisteren. Bij de rechter-commissaris is [medeverdachte 1] evenwel ook bevraagd naar zijn redenen om na maanden van zwijgen toch met een verklaring te komen. De rechtbank verwijst daarvoor naar zijn verklaring bij de rechter-commissaris op 18 augustus 2015. Als reden heeft [medeverdachte 1] toen onder meer opgegeven dat hij is gaan verklaren omdat er mensen onschuldig vast zitten, dat zijn vrouw [medeverdachte 3] geen dader is maar slachtoffer en dat zijn dochter wegens de aanhouding van haar ouders in therapie moest. Die uitleg treft de rechtbank niet als plausibel, in aanmerking genomen dat het toch moeilijk voorstelbaar is dat iemand eerst na zeven maanden voorlopige hechtenis met een hem en zijn medeverdachten ontlastende lezing komt, terwijl:
1) hij zich naar eigen zeggen gerechtvaardigd mocht verdedigen tegen een aanval van het latere slachtoffer en hem dus, naar eigen zeggen, niets te verwijten valt
2) hij daardoor dus bijna zeven maanden ten onrechte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en zijn kinderen en overige familie heeft moeten missen met alle gevolgen van dien en terwijl zijn dochter op dat moment psychisch de gevolgen van de aanhouding van haar ouders moest zien te verwerken en
3) hij daardoor zijn echtgenote en twee broers eveneens gedurende een zeer lange tijd kennelijk bewust en – op grond van zijn lezing van het gebeuren – bovenal ten onrechte in voorlopige hechtenis heeft laten zitten door niet eerder met zijn lezing van de feiten op de proppen te komen.
Dat [medeverdachte 1] – indien zijn lezing op de waarheid berust – dit alles kennelijk voor lief heeft genomen door een hem straffeloos makende lezing van de feiten bewust niet te vertellen, kan de rechtbank simpelweg niet geloven. [medeverdachte 1] heeft door zijn procesopstelling ter terechtzitting de rechtbank geen enkel handvat gegeven om zijn lezing bij de rechter-commissaris op betrouwbaarheid en geloofwaardigheid te toetsen. Niet alleen doordat hij op eigen verzoek wel bij de rechter-commissaris maar niet ten overstaan van de rechtbank met een verklaring wilde komen, maar ook omdat hij ter terechtzitting vragen omtrent zijn redenen voor zijn procesopstelling bewust onbeantwoord heeft gelaten.
Voor de beoordeling van de geloofwaardigheid van de lezing van [medeverdachte 1] is verder nog het volgende van belang.
Ten overstaan van de undercover-agenten heeft [medeverdachte 1] over een worsteling niet gerept. Hij doet daar de volgende uitlatingen:
“(…) In het huisje is ie overleden (…). Verbalisant 1: Wie heeft de trekker overgehaald? [medeverdachte 1] : ik.” [63]
“(…) Ik heb hem hier geschoten (…).” [64]
Hij voegt eraan toe:
(…) “ik had er een plastic zak om heen gedaan (…) om z’n keel gedraaid (…) Toen heeft zij ( [medeverdachte 3] rb) hem z’n harsens ingeslagen” (…) [65]
Deze uitlatingen van [medeverdachte 1] passen in hetgeen [medeverdachte 3] tegen de undercover-agenten heeft gezegd. Weliswaar zegt zij dat [slachtoffer] [medeverdachte 1] “aanviel” of “vastpakte” maar zij situeert deze aanval ná het schieten door [medeverdachte 1] .
Voorts is het volgende, op 7 augustus 2014 opgenomen, OVC-gesprek tussen [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] van belang:
“ [medeverdachte 3] : (…) Bij de inval, en anders is er iemand in Ewijk geweest. We hebben donders veel geluk gehad want er lag een kogel of een huls
[medeverdachte 1] : Ja dat weet ik
[medeverdachte 3] : achter de deur
[medeverdachte 1] : Nee, dat was een kogel, maar die is al weg.
[verdachte] : Schieten kon je dus ook niet
[medeverdachte 3] : Ssst
[medeverdachte 1] : De andere zat er gelijk
[verdachte] : Maar waar heb je hem eigenlijk geraakt
[medeverdachte 1] : Dat weet ik niet
[verdachte] : Hij was niet gelijk dood
[medeverdachte 1] : Ik denk in zijn long of zo
[verdachte] : Nee, want hij pruttelde nog zo raar” [66]
De rechtbank constateert dat uit dit OVC-gesprek niets van een worsteling blijkt. Integendeel, uit de woorden van [medeverdachte 1] “de andere zat er gelijk”, uitgesproken nadat [verdachte] hem had verweten dat hij niet kon schieten, moet worden afgeleid dat [medeverdachte 1] gericht op [slachtoffer] heeft geschoten.
In tegenstelling tot de verklaringen die [medeverdachte 1] heeft afgelegd bij de rechter-commissaris zijn de uitlatingen tegenover de undercover-agenten en in de woning van zijn ouders (het OVC-gesprek) gedaan op momenten dat hij zich niet in een verhoorsituatie bevond en zich door politie en justitie onbespied waande. De rechtbank hecht om die reden veel meer waarde aan diens uitlatingen tegenover de undercover-agenten en in de OVC dan aan zijn lezing bij de rechter-commissaris.
De verdediging in de zaak tegen [medeverdachte 1] heeft in dit verband nog aangevoerd dat de uitlatingen die [medeverdachte 1] tegenover de undercover-agenten heeft gedaan over het schieten op [slachtoffer] niet op waarheid berusten, maar uit grootspraak zijn ingegeven. Als [medeverdachte 1] zou hebben gezegd dat hij per ongeluk tijdens een worsteling had geschoten, zou hij zich niet kunnen opwerken in de maffia-organisatie, aldus de verdediging. De verdediging in de zaak tegen [medeverdachte 3] heeft daarop voortbordurend nog aangevoerd dat [medeverdachte 3] in het gesprek met de under-coveragenten niet uit eigen wetenschap heeft verklaard maar slechts [medeverdachte 1] heeft nagepraat die haar na de dood van [slachtoffer] had ingelicht over het door hem beraamde plan.
Aan de stelling van de verdediging dat hier sprake is van grootspraak, kan de rechtbank evenwel geen geloof hechten. Opvallend in het gesprek met de undercover-agenten is dat [medeverdachte 3] al snel na binnenkomst van de agenten in de woning spontaan vertelt dat zij en [medeverdachte 1] “een moord op hun geweten hebben” en dat [medeverdachte 1] zegt dat hij de trekker heeft overgehaald. Het verloop van het gesprek geeft allerminst de indruk dat [medeverdachte 1] of [medeverdachte 3] indruk willen maken op de undercover-agenten. Daarbij past immers niet dat zij te pas en te onpas zeggen dat zij alles in opdracht van [medeverdachte 2] hebben gedaan, in aanmerking genomen dat de undercover-agenten dan al hebben duidelijk gemaakt dat [medeverdachte 2] “stront voor hen is”. Veeleer bestaat bij de rechtbank de indruk dat [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] een kans zagen om (financieel) geholpen te worden door de zich als maffialeden voordoende undercover-agenten en om die reden maar al te graag volledig wilden meewerken.
Voor de beoordeling van de betrouwbaarheid van de door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] gedane uitlatingen over het schieten op [slachtoffer] ten overstaan van de undercover-agenten is voorts van belang dat de inhoud hiervan wordt ondersteund door overige bewijsmiddelen. De rechtbank wijst in dit verband op het politieverhoor van [medeverdachte 3] zelf, waarin zij verklaart dat zij een schot hoorde en dat [medeverdachte 1] had geschoten (p. 1678). [medeverdachte 4] (p. 1795) en [verdachte] hebben verklaard dat [medeverdachte 1] hen zelf vertelde dat hij had geschoten. Ook de uitlatingen van [medeverdachte 1] in het OVC-gesprek van 7 augustus 2014 wijzen niet op het per ongeluk afgegaan zijn van het wapen. Op de opmerking van [verdachte] : “Schieten kon je dus ook niet” reageert [medeverdachte 1] immers als volgt: “De andere zat er gelijk.”
Er is verder geen enkele aanwijzing dat [medeverdachte 3] datgene wat zij tegen de
undercover-agenten zegt niet uit eigen wetenschap zou kennen. Integendeel, zij vertelt spontaan en levendig over details van het plan en details over het overlijden van [slachtoffer] .
Kortom, de rechtbank acht hetgeen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] verteld hebben tegen de undercover-agenten over het schieten op [slachtoffer] betrouwbaar.
De rechtbank komt tot de volgende slotsom over de lezing van [medeverdachte 1] zoals hij die ten overstaan van de rechter-commissaris heeft verwoord. Zij acht die lezing volstrekt ongeloofwaardig. Omdat zij strijdig is met andere bewijsmiddelen en bij gebreke van een geloofverdienende uitleg voor zijn keuze van procesopstelling, moet het ervoor worden gehouden dat [medeverdachte 1] bewust heeft gewacht tot het gereed komen van het eindproces-verbaal, zodat hem bekend was hetgeen dit in zijn nadeel inhield, om vervolgens zijn verklaring daarop af te kunnen stemmen, één en ander klaarblijkelijk om te proberen de daadwerkelijke toedracht en zijn rol daarin te verhullen, zijn verantwoordelijkheid te ontlopen en tegelijkertijd zijn medeverdachten, met uitzondering van [medeverdachte 2] , te ontlasten.
Voor [medeverdachte 3] geldt dat zij er kennelijk voor heeft gekozen om in het verhaal van [medeverdachte 1] mee te gaan, klaarblijkelijk teneinde die ook haar ontlastende lezing te ondersteunen.
Betrouwbaarheid verklaringen [medeverdachte 4] en [verdachte] .
De rechtbank overweegt ten aanzien van de betrouwbaarheid van de verklaringen van [medeverdachte 4] en [verdachte] het volgende.
[medeverdachte 4] werd op 29 september 2014 aangehouden en in verzekering gesteld en op diezelfde dag verhoord. In dit verhoor beroept hij zich op zijn zwijgrecht als het vragen betreft die de verdenking betreffen; op andere vragen geeft hij uitvoerig antwoord. Deze proceshouding handhaaft hij als een dag later het tweede verhoor plaatsvindt totdat aan hem wordt meegedeeld dat er vijf medeverdachten zijn aangehouden en wie dat zijn. [medeverdachte 4] zegt dan dat hij niet gaat vertellen wie het gedaan heeft maar dat hij, [medeverdachte 4] , niet bij de brandstichting is geweest en dat hij er in Ewijk niet bij is geweest toen het gebeurde maar wel in de buurt was. Daarna belast hij schoorvoetend zijn broer [medeverdachte 1] en zijn schoonzus [medeverdachte 3] , maar rept niet over het gebruik van een vuurwapen. Hij zegt verder niet te willen verklaren uit angst voor [medeverdachte 2] en de maffia. Dit houdt hij vol, totdat de rechercheurs hem ervan weten te overtuigen dat [medeverdachte 2] de maffiafamilie verzonnen heeft en dat het bezoek dat twee “maffialeden” brachten aan het verblijfadres van de [achternaam] een daarop voortbordurende undercoveractie van de politie was geweest.
Vanaf dat moment verklaart [medeverdachte 4] uitvoerig, consistent en in lijn met andere onderzoeksbevindingen, zoals mastgegevens van zijn telefoon en voertuigbewegingen. Hij belast daarbij ook zichzelf door te verklaren over het ophalen van het vuurwapen bij [medeverdachte 2] en het afleveren ervan aan [medeverdachte 1] . Dat hij deze voor [medeverdachte 2] belastende omstandigheid eerder verzweeg, acht de rechtbank in het licht van de uit het verhoor gebleken toen nog bestaande angst voor de maffia, aannemelijk. Angst die overigens ook wordt bevestigd door medeverdachten [betrokkene] en [verdachte] .
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank geen twijfel over de betrouwbaarheid van de verklaringen van [medeverdachte 4] . Zij acht deze geloofwaardig en betrouwbaar.
De rechtbank constateert dat [verdachte] in zijn verhoren ten overstaan van de politie onmiskenbaar zijn eigen rol heeft geminimaliseerd. In het begin van de verhoren verklaart hij desgevraagd over allerlei onderwerpen, zo ook over het vakantiehuisje in Ewijk. Echter, hij zwijgt over wat zich daar in de avond van 21 juni heeft afgespeeld en wendt zelfs een alibi voor. Daarna wordt hij geconfronteerd met onderzoeksbevindingen zoals voertuigbewegingen en telefonische contacten. Hij zegt dan aanvankelijk dat hij zich een en ander niet meer kan herinneren. Pas na aanhoudende confrontatie met onderzoeksbevindingen verklaart hij belastend over anderen, maar verzwijgt daarbij nog altijd zijn eigen aandeel of minimaliseert dit. Handelingen waarvan hij in een later verhoor of ter terechtzitting erkent deze te hebben verricht – zoals het aannemen van het vuurwapen van [medeverdachte 2] en het besturen van de auto van [slachtoffer] met daarin diens stoffelijk overschot – schuift hij in de politieverhoren nog af op zijn broer [medeverdachte 4] .
Belangrijk is echter dat zijn belastende verklaringen over [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] van meet af aan in de kern gelijkluidend zijn en bevestigd worden door onder andere de verklaringen van [medeverdachte 4] en de opgenomen vertrouwelijke communicatie (OVC) tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] met de undercover-agenten. De rechtbank komt daarom tot de conclusie dat [verdachte] zijn eigen rol lange tijd heeft geminimaliseerd ten koste van [medeverdachte 4] , maar niet ten koste van de andere medeverdachten. Het voortdurend aanpassen van zijn verklaringen raakt dan ook niet de betrouwbaarheid van zijn belastende verklaringen over [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] .
De rechtbank heeft voorts in de volgende omstandigheid nog een belangrijke ondersteuning gevonden voor haar oordeel dat de verklaringen van [medeverdachte 4] en [verdachte] betrouwbaar zijn. [medeverdachte 4] heeft op 30 september 2014 gedetailleerd verklaard over de levering van het wapen door [medeverdachte 2] . Het verblijf in voorlopige hechtenis van [verdachte] vond toen reeds plaats onder alle beperkingen. [verdachte] heeft pas op 7 oktober 2014 volledig belastend verklaard over zijn eigen rol aangaande het ophalen van het vuurwapen bij [medeverdachte 2] en het brengen van het vuurwapen naar [medeverdachte 1] . In die verklaringen noemt hij details die hij in zijn eerdere verklaringen over de gang van zaken bij de levering van het vuurwapen niet heeft genoemd. Deze details betreffen het tonen van het wapen door [medeverdachte 2] in diens auto, de plaats waar [medeverdachte 2] , hij en [medeverdachte 4] in de auto hadden gezeten, het uitleggen van de werking van het wapen, dat het wapen verpakt werd in een doek en vervolgens in een paar laarzen, dat [medeverdachte 2] handschoenen aan had en dat [medeverdachte 2] zei dat een van hen drieën
(rechtbank: een van de drie broers [achternaam] )moest schieten. Al deze details komen overeen met de verklaring die [medeverdachte 4] op 30 september 2014 had afgelegd, welke verklaring [verdachte] niet kon kennen gelet op de beperkingen die hem waren opgelegd.
Het is bovenstaande afweging die de rechtbank ertoe brengt om de verklaring van de verdachte ter terechtzitting, voor zover die ertoe strekt om – anders dan eerder door hem verklaard – hemzelf en/of één of meer van zijn medeverdachten te ontlasten, terzijde te schuiven.
Tussenconclusie rechtbank.
De rechtbank acht op grond van de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden in combinatie met het vorenoverwogene bewezen dat voorafgaand aan de confrontatie een plan is opgesteld daarin bestaande dat [slachtoffer] onder valse voorwendselen door [medeverdachte 3] naar het vakantiehuisje te Ewijk zou worden gelokt, dat hij aldaar door [medeverdachte 1] zou worden opgewacht samen met [verdachte] en [medeverdachte 4] , die [medeverdachte 1] in het bezit van een vuurwapen zou stellen dat door [medeverdachte 2] zou worden geleverd en dat het de bedoeling was dat [slachtoffer] aldaar door [medeverdachte 1] zou worden neergeschoten. De rechtbank komt tot de conclusie dat [medeverdachte 1] ter uitvoering van dat plan doelgericht en met het opzet om [slachtoffer] om het leven te brengen op hem het vuurwapen heeft afgevuurd. Gelet op de inhoud van het hiervoor weergegeven OVC-gesprek van 7 augustus 2014 is het redelijk om te veronderstellen dat het eerste schot het doel mistte maar dat het tweede schot [slachtoffer] wel dodelijk trof. Dat het gegaan zou zijn zoals [medeverdachte 1] bij gelegenheid van zijn verhoor bij de rechter-commissaris heeft verklaard waarbij [medeverdachte 3] zich in de kern bezien heeft aangesloten, acht de rechtbank niet geloofwaardig en overigens ook niet aannemelijk geworden.
Het wegvoeren van het stoffelijk overschot en het in brand steken van de auto.
[verdachte] en [medeverdachte 4] zijn weer terug naar de recreatiewoning gelopen. Vervolgens heeft [medeverdachte 1] naar [medeverdachte 2] gebeld. [medeverdachte 2] zei [slachtoffer] in zijn auto te leggen, en naar Oisterwijk te gaan. [67]
[medeverdachte 1] , [verdachte] en [medeverdachte 4] hebben het lichaam van [slachtoffer] in diens Kangoo gelegd. [68]
Zoals met [medeverdachte 2] besproken zijn zij naar Oisterwijk gereden; [verdachte] bestuurde de Kangoo, [medeverdachte 4] de Peugeot van zijn vader en [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] reden in de auto van [medeverdachte 1] . [69]
[medeverdachte 2] wist nog wel een goede plek in ’s-Hertogenbosch om het lichaam van [slachtoffer] kwijt te kunnen. [medeverdachte 2] heeft gebeld met [betrokkene] (rechtbank: [betrokkene] , (ex-)vriendin van [medeverdachte 4] , woont in [plaatsnaam 3] ). [medeverdachte 2] is bij [medeverdachte 4] in de auto gestapt en men is vanuit Oisterwijk naar de woning van [betrokkene] in [plaatsnaam 3] gereden. [70]
[betrokkene] verklaart dat zij die nacht gebeld werd door [medeverdachte 2] die langs wilde komen, en dat ongeveer 20 minuten later [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] , [verdachte] en [medeverdachte 4] binnen stonden. Ze hadden ruzie gehad met [slachtoffer] . [medeverdachte 1] had bloed op zijn shirt, hij heeft zich omgekleed en ook [verdachte] heeft een ander t-shirt aangetrokken. [medeverdachte 2] vroeg om spiritus. Ze had dat niet maar heeft aanmaakgel voor de barbecue meegegeven. [71] [medeverdachte 1] bevestigt dat [medeverdachte 2] om spiritus vroeg, en dat [betrokkene] [medeverdachte 2] toen een fles gaf. [72] [medeverdachte 2] verklaart dat hij de fles in handen heeft gehad. [73] Er werd gesproken over het in de fik steken. [74]
[medeverdachte 1] , [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] zijn vervolgens 10 minuten weggeweest. [medeverdachte 3] is gebleven, die is ongeveer 10 minuten later weer opgehaald. [75]
[medeverdachte 4] verklaart hierover dat “toen dus die auto nog weg moest”. [medeverdachte 4] wilde naar huis maar [medeverdachte 2] zei dat [medeverdachte 4] helemaal niet naar huis zou gaan maar dat ze hem eerst gingen dumpen en dat hij (rechtbank: [medeverdachte 2] ) ook nog naar huis moest. Vervolgens zijn zij achter het tankstation langsgereden naar de vijver, maar daar was het veel te druk met mensen. [medeverdachte 2] heeft de kentekenplaten van de Kangoo afgehaald. Verderop zagen zij een weggetje naar beneden. [medeverdachte 2] zei tegen [medeverdachte 1] en [verdachte] jullie zetten daar de auto neer en steken hem aan. [medeverdachte 4] gaf met zijn knipperlicht richting aan zodat [medeverdachte 1] en [verdachte] begrepen dat ze daar naar beneden moesten rijden en de klus moesten afmaken. [medeverdachte 1] is met zijn auto naar beneden gereden gevolgd door [verdachte] met de Kangoo en zij hebben het afgemaakt. [medeverdachte 4] is met [medeverdachte 2] naar Oisterwijk gereden. [medeverdachte 2] heeft het wapen meegenomen. [76]
[medeverdachte 1] en [verdachte] ontkennen beiden de auto in brand te hebben gestoken. [medeverdachte 1] verklaart echter ten overstaan van de undercover-agenten: “Ik heb hem zelf in de fik gestoken (…) Heb een brandversneller gebruikt (…) Barbecuevloeistof (…) Bij [betrokkene] vandaan (…). [77]
Onderzoek door forensisch technisch onderzoekers van politie Eenheid Oost-Brabant aan het voertuig Renault Kangoo naar de oorzaak van de brand in het voertuig levert het vermoeden op dat de brand het gevolg is geweest van het met opzet inbrengen en/of achterlaten van open vuur in de Renault Kangoo, waarbij vermoedelijk gebruik werd gemaakt van een vluchtige brandversnellende (vloei)stof, kennelijk met het oogmerk om de ontsteking te vergemakkelijken dan wel het verloop van de brand te bespoedigen/te beïnvloeden. Een elektrische en/of mechanische oorzaak van de brand werd door hen niet aangetroffen. [78]
Er werden door hen in het voertuig diverse brandresten aangetroffen en veiliggesteld, onder meer onder nummer:
SIN AAHA8041NL, betreft tapijt onder kleding, afkomstig van de linkerachterzijde van het voertuig; [79]
SIN AAHA8067NL, afkomstig van de linkerachterzijde van het voertuig; [80]
SIN AAGR8321NL, afkomstig van de rechterachterzijde van het voertuig; [81]
SIN AAGR8320NL, afkomstig van de rechtervoorzijde van het voertuig. [82]
Monsters van voornoemde brandresten zijn onderzocht door het Nederlands Forensisch Instituut. De conclusie luidt – kort samengevat – dat de monsters onder SIN AAHA8041NL, SIN AAHA8067NL, SIN AAGR8321NL en SIN AAGR8320NL (een geringe hoeveelheid) vluchtige stoffen bevatten van een aardoliedestillaat, waarvan de combinatie in het geval van SIN AAHA8041NLwijst op een product van subklasse kerosine, en in de overige gevallen wijst op een product van subklasse gasolie. Voorbeelden van producten uit de subklasse kerosine zijn petroleum, kachelbrandstof, lampolie, aanmaakvloeistof, fakkelolie, kwastenontharder, jet fuel, stickerverwijderaar.
Voorbeelden van producten uit de subklasse gasolie zijn huisbrandolie en dieselolie. [83]
Slotconclusie rechtbank.
Al hetgeen hiervoor is overwogen en aan feiten en omstandigheden is vastgesteld leidt tot de slotsom dat wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte strafrechtelijk relevante betrokkenheid heeft gehad bij het levensdelict.
De vraag waarvoor de rechtbank zich thans gesteld ziet is of deze betrokkenheid gekwalificeerd dient te worden als medeplegen of medeplichtigheid. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
Om verdachte via het medeplegen medeverantwoordelijk te kunnen houden voor de moord is vereist dat vastgesteld moet kunnen worden dat hij daaraan een voldoende significante en wezenlijke materiële en/of intellectuele bijdrage heeft geleverd, dat wil zeggen dat hij met zijn mededaders nauw en bewust heeft samengewerkt.
Vooropgesteld moet worden dat het strafdossier noch het verhandelde ter terechtzitting bewijs heeft bijgebracht voor de vaststelling dat de verdachte enige uitvoeringshandeling heeft verricht bij het doden van [slachtoffer] . Enkel kan worden vastgesteld dat verdachte het vuurwapen (waarmee [slachtoffer] is doodgeschoten) samen met [medeverdachte 4] in ontvangst heeft genomen van [medeverdachte 2] en dat hij dit wapen samen met [medeverdachte 4] naar [medeverdachte 1] in Ewijk heeft gebracht. Deze gedragingen strekten naar hun aard bezien tot het bevorderen of gemakkelijk maken van de door medeverdachten gepleegde levensberoving van [slachtoffer] en zijn als zodanig onvoldoende om de kwalificatie van medeplegen te wettigen.
De rechtbank heeft in de intensiteit van de samenwerking tussen [verdachte] en de medeverdachten, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte daarin, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip, onvoldoende redenen gevonden om toch tot een bewezenverklaring van medeplegen te komen. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen:
- dat onvoldoende vast is komen te staan dat de verdachte een rol van betekenis heeft vervuld bij de totstandkoming van het plan. Weliswaar kan worden vastgesteld dat hij bij ontmoetingen waar dat plan is beraamd aanwezig is geweest, maar dat hij aan de vorm en inhoud van dat plan een relevante bijdrage heeft geleverd heeft de rechtbank niet kunnen vaststellen;
- dat verdachtes bijdrage in de voorfase en uitvoering uit niet meer heeft bestaan dan het samen met [medeverdachte 4] ophalen, vervoeren en ter beschikking stellen aan [medeverdachte 1] van het vuurwapen met munitie;
- dat verdachte geen actieve rol heeft vervuld bij de uitvoering van de levensberoving;
- dat de rol die verdachte bij de nasleep heeft vervuld door mee te helpen met het in de Kangoo leggen van het lichaam van [slachtoffer] , in deze auto naar ’s-Hertogenbosch te rijden alwaar vervolgens het plan werd gemaakt tot het in brand steken van de Kangoo, niet van grote betekenis is geweest.
Het feit dat verdachte van tevoren wist van het plan en van de wijze waarop dit plan zou worden uitgevoerd en desondanks toch zijn bijdrage heeft geleverd, is redengevend voor het oordeel dat de verdachte met opzet heeft gehandeld, maar anders dan de officier van justitie niet zonder meer bepalend voor het oordeel dat sprake is van medeplegen.
De rechtbank acht dan ook niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich als medepleger schuldig heeft gemaakt aan de moord op het slachtoffer [slachtoffer] , zodat de verdachte van het 1 primair ten laste gelegde behoort te worden vrijgesproken. Wel komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van de tenlastegelegde medeplichtigheid aan de moord.
De verdediging heeft met betrekking tot het bewijs nog het verweer gevoerd dat de verdachte van het onder 1 tenlastegelegde behoort te worden vrijgesproken, omdat de feitelijke uitvoerder van het levensdelict, [medeverdachte 1] , een gerechtvaardigd beroep op noodweer toekomt.
Dat betoog faalt, omdat op grond van de door de rechtbank vastgestelde feiten en omstandigheden en hetgeen zij in dat kader heeft overwogen het bestaan van een noodweersituatie niet aannemelijk is geworden.
Hetgeen hiervoor is overwogen over medeplegen en medeplichtigheid is ook van belang voor het verwijt dat de verdachte zich als medepleger c.q. medeplichtige aan de tenlastegelegde brandstichting heeft schuldig gemaakt. In dit verband moet de rechtbank vaststellen dat de gedragingen van de verdachte voor het welslagen van de brandstichting van wezenlijke betekenis zijn geweest en dat hij aan dat delict aldus een materiële bijdrage van voldoende gewicht heeft geleverd om van medeplegen te kunnen spreken. Dat niet vastgesteld kan worden dat de verdachte feitelijk de Kangoo met daarin het stoffelijk overschot van het slachtoffer in brand heeft gestoken, staat daaraan niet in de weg.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat

1 subsidiair

[medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] op 22 juni 2014 te Ewijk, gemeente Beuningen, tezamen en in vereniging met elkaar, opzettelijk en met voorbedachten rade, [slachtoffer] van het leven hebben beroofd, immers hebben die [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg met een vuurwapen een kogel afgevuurd op [slachtoffer] , waarbij die [slachtoffer] door die kogel in het lichaam werd getroffen, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden,
bij het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander op 21 en/of 22 juni 2014 te Oisterwijk en Ewijk, opzettelijk behulpzaam is geweest door
- het vuurwapen (waarmee die [slachtoffer] werd beschoten) in ontvangst te nemen van [medeverdachte 2] en vervolgens te vervoeren en ter beschikking te stellen aan die [medeverdachte 1] .
2.
op 22 juni 2014 in de gemeente Sint-Michielsgestel, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk brand heeft gesticht, immers hebben verdachte en zijn mededaders toen aldaar opzettelijk een brandversnellende vloeistof over een (personen)auto (merk Renault Kangoo) gespoten en/of gesprenkeld en vervolgens door middel van open vuur deze vloeistof tot ontsteking gebracht, ten gevolge waarvan die (personen)auto vlam vatte, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten voor de in die (personen)auto gelegen goederen te duchten was.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid.
Namens de verdachte is op in de pleitnota nader uitgewerkte gronden het verweer gevoerd dat hij terzake van zijn betrokkenheid bij het levensdelict en de brandstichting moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Daartoe is aangevoerd dat de verdachte een beroep op psychische overmacht toekomt, aangezien hij onder grote druk van [medeverdachte 2] stond en hem uit vrees voor zijn eigen leven geen andere keuze restte dan [medeverdachte 2] te gehoorzamen en het vuurwapen naar het vakantiehuisje en [medeverdachte 1] in Ewijk te brengen. De persoon van de verdachte aan de ene kant en de sterke, overheersende persoonlijkheid van [medeverdachte 2] aan de andere kant in combinatie met de door [medeverdachte 2] direct en concreet geuite bedreiging tegen het leven van de verdachte, maakte dat de wilsvrijheid van de verdachte bij zijn handelen zodanig was beperkt, dat hij voor zijn handelingen straffeloos moet blijven.
De rechtbank overweegt als volgt.
Voor een geslaagd beroep op psychische overmacht moet sprake zijn van een van buiten komende drang waaraan de verdachte, mede in aanmerking genomen hetgeen over de persoon van de verdachte is gebleken, redelijkerwijze geen weerstand kon en ook niet behoefde te bieden. Bovendien moet, in geval een zodanige drang aannemelijk is, het handelen van de verdachte voldoen aan eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Daarbij zijn van belang de maatstaven die gelden voor wat redelijkerwijs in het maatschappelijke verkeer van de mensen kan worden gevergd.
Uit de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen en het onderzoek ter terechtzitting is naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk geworden dat er ten tijde van het bewezen verklaarde handelen door de verdachte sprake was van druk vanuit [medeverdachte 2] op de verdachte en dat de verdachte in meer of mindere mate bevreesd was voor [medeverdachte 2] en de door hem gestelde maffiafamilie. Zulks moge blijken uit specifieke uitlatingen van de verdachte ten tijde van zijn verhoren door de politie die, hoewel de ernst ervan hier en daar niet invoelbaar is, in de kern authentiek op de rechtbank overkomen. Dat de verdachte daardoor ten tijde van zijn handelingen geestelijk/emotioneel in een zodanige toestand verkeerde dat hij redelijkerwijze geen weerstand kon en ook niet behoefde te bieden aan de opdracht van [medeverdachte 2] om het wapen naar Ewijk te brengen en dat hij niet anders kon of behoefde te handelen dan dat hij heeft gedaan, is evenwel onvoldoende aannemelijk geworden. De rechtbank neemt daarbij in de eerste plaats in aanmerking dat zulks in de verschillende verklaringen van de verdachte bij de politie in onvoldoende mate uit de verf komt. Zo verklaart de verdachte wisselend over het moment waarop van de zijde van [medeverdachte 2] in bedreigende, chanterende zin druk werd gelegd op de verdachte. Het ene moment koppelt de verdachte die druk aan zijn handelingen met betrekking tot het levensdelict, maar op andere momenten verklaart de verdachte dat [medeverdachte 2] pas begon te dreigen en te chanteren nadat [slachtoffer] om het leven was gebracht. Ook verklaart hij wisselend over de reden van zijn handelingen. Het ene moment verklaart de verdachte te hebben gedaan wat hij heeft gedaan omdat [medeverdachte 2] had beloofd dat alles goed zou komen en dat hij alle problemen van de verdachte zou oplossen, maar op een ander moment verklaart hij weer dat hij heeft gehandeld onder druk en angst voor [medeverdachte 2] . Kortom, uit de verklaringen van de verdachte zelf vloeit onvoldoende voort dat hij niet anders kon handelen dan hij heeft gedaan wegens druk en angst voor [medeverdachte 2] .
De rechtbank hecht voorts waarde aan het feit - en neemt dat dan ook mede in aanmerking – dat de verdachte, naar eigen zeggen bij de politie (p. 1468), kennelijk wel in staat was om [medeverdachte 2] weerstand te bieden als het er echt om ging. Immers, naar zijn eigen zeggen weigerde hij te doen wat hem werd opgedragen toen [medeverdachte 2] bij het overhandigen van het vuurwapen aan hem en [medeverdachte 4] tegen hen zei dat één van de gebroeders [achternaam] moest schieten, daarbij doelende op het neerschieten van [slachtoffer] . Dat elke wilsvrijheid bij de verdachte wegens de door [medeverdachte 2] uitgeoefende druk heeft ontbroken, is daardoor niet voldoende vast komen te staan.
Bovendien had de verdachte voldoende gelegenheid en mogelijkheden om andere wegen te bewandelen dan het vuurwapen naar het vakantiehuisje in Ewijk te brengen, wetende wat
daar te gebeuren stond. Er was bijvoorbeeld ampele gelegenheid om het vuurwapen te lozen of om pech met de auto te veinzen. De verdachte had er ook voor kunnen kiezen om het wapen zonder munitie aan [medeverdachte 1] af te geven of om de politie in de tussenliggende tijd te alarmeren. De verdachte heeft echter elk redelijk alternatief gelaten voor wat het was en vastgehouden aan zijn besluit om het vuurwapen in Ewijk aan [medeverdachte 1] af te geven. Het standpunt dat redelijke keuzealternatieven niet voorhanden waren dan wel dat van de verdachte niet kon worden gevergd dat hij voor een alternatief koos in plaats van [medeverdachte 1] in het bezit van het vuurwapen te stellen, wordt door de rechtbank niet gedeeld, ook niet als hetgeen omtrent de persoonlijkheid van de verdachte is gebleken daarbij in aanmerking wordt genomen. Gelet op de op handen zijnde inbreuk op het absolute recht op leven van het slachtoffer [slachtoffer] mocht van de verdachte in redelijkheid worden gevergd dat hij mogelijkheden had gezocht de gezondheid en het leven van het slachtoffer te sparen.
De rechtbank is al met al het oordeel toegedaan dat de door de verdediging aangevoerde omstandigheden onvoldoende moeten worden geacht voor het slagen van het beroep op overmacht.
Het verweer faalt.
Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit of de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Motivering van de beslissing.
De eis van de officier van justitie.
Een gevangenisstraf voor de duur van 14 jaar met aftrek van voorarrest.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft zich niet uitgelaten over een eventueel op te leggen straf.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder deze feiten zijn begaan.
Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De [medeverdachte 1] heeft samen met medeverdachten [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] in de nacht van 21 op 22 juni 2014 conform een vooropgezet plan [slachtoffer] van het leven beroofd. [slachtoffer] werd naar een vakantiewoning op een camping in Ewijk gelokt en is daar van dichtbij neergeschoten en overleed, precies zoals door hen werd beoogd, vrijwel direct aan de gevolgen daarvan.
De medeverdachte [medeverdachte 1] loste het fatale schot. Daarna zijn er door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] nog andere geweldshandelingen verricht, die gruwelijk zijn te noemen. Ieder van de overige verdachten droeg welbewust op andere wijze bij aan de uitvoering van het plan.
Ook verdachte heeft een rol van betekenis gespeeld. Hij heeft voorafgaand aan de moord een faciliterende rol vervuld. Hij heeft het vuurwapen (waarmee het slachtoffer werd doodgeschoten) samen met [medeverdachte 4] in ontvangst genomen van [medeverdachte 2] en het naar [medeverdachte 1] in Ewijk gebracht. Zonder zijn bijdrage was het moordplan hoogstwaarschijnlijk niet tot een voltooiing gekomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan medeplichtigheid aan (medeplegen van) moord.
Afschuwelijk wrang vindt de rechtbank de omstandigheid dat het vuurwapen en/of de kogels achteraf bezien blijken te zijn betaald met geld dat op slinkse wijze van het slachtoffer werd afgetroggeld.
Moord wordt beschouwd als één van de ernstigste misdrijven uit het Wetboek van Strafrecht. Het doden van een ander is immers onomkeerbaar en dieper ingrijpen in iemands leven door dat leven te beëindigen is niet mogelijk. Het brengt ook onpeilbaar leed toe aan de nabestaanden van een slachtoffer, zoals blijkt uit de zich in het dossier bevindende slachtofferverklaringen van de broers en zussen van het slachtoffer en twee van zijn zonen. Bovendien schokt het de maatschappij en brengt het gevoelens van angst en onveiligheid teweeg.
Een moordenaar valt het zware verwijt te maken dat hij gelegenheid had om zich te bezinnen, maar zijn afschuwelijke plan tóch uitvoerde. Voor de medeplichtige daaraan die ook wetenschap had van het plan geldt dat hetzelfde zware verwijt kan worden gemaakt.
Verdachte heeft zich bovendien schuldig gemaakt aan het medeplegen van brandstichting. De auto met daarin het lichaam van het slachtoffer werd met brandbare vloeistof in brand gestoken. Aldus zijn verdachte en zijn mededaders op een bijzonder respectloze wijze omgegaan met het lichaam van het slachtoffer. Zijn nabestaanden zijn dagenlang in onzekerheid gelaten over het lot van hun familielid en hebben een ernstig verminkt lichaam ter aarde moeten bestellen.
Voor levensdelicten als deze zijn landelijk geen oriëntatiepunten vastgesteld. De rechtbank heeft gekeken naar uitspraken zoals die door de diverse rechterlijke colleges in Nederland in soortgelijke zaken zijn gedaan. Daarbij is gebleken dat het bewezenverklaarde feit zich moeilijk laten vergelijken met andere soortgelijke feiten, omdat elke moord een aantal specifieke elementen in zich draagt.
Het voltooide delict moord behoort tot de zwaarste categorie strafbare feiten die de wet kent. De wetgever heeft voor moord als strafmaximum levenslange gevangenisstraf of tijdelijke van ten hoogte dertig jaren vastgesteld. Ingeval van medeplichtigheid, dient op grond van artikel 49 Sr het strafmaximum met een derde te worden verminderd. Geldt het een misdrijf waarop levenslange gevangenisstraf is gesteld, dan wordt een gevangenisstraf opgelegd van ten hoogste twintig jaren. Kortom, voor medeplichtigheid aan moord kan maximaal een gevangenisstraf van twintig jaar worden opgelegd.
De rechtbank is van oordeel dat de eis van de officier van justitie als uitgangspunt niet passend is, omdat de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt dan de officier van justitie.
Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals die uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren zijn gekomen.
De rechtbank is - alles afwegende - van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van acht jaren recht doet aan de ernst van het feit.
De vordering van de benadeelde partij.
[nabestaande] heeft zich als erfgenaam gevoegd als benadeelde partij in het strafproces.
De benadeelde partij heeft een voegingsformulier ingediend met een vordering van in totaal € 9.925,15 voor als erfgenaam rechtstreeks geleden materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente, ten gevolge van het aan verdachte tenlastegelegde en bewezenverklaarde strafbare feit.
Op de terechtzitting van 18 april 2016 is vast komen staan dat een gevorderd bedrag van
€ 162,50 (onderdeel van de totale schadepost ‘basiskosten Het Uitvaarthuis’ van € 362,50) abusievelijk is opgevoerd, aangezien dit bedrag is vergoed door de uitvaartverzekering.
Het standpunt van de officier van justitie.
De vordering toewijzen tot een bedrag € 9.762,65, te vermeerderen met wettelijke rente, en daarbij de schadevergoedingsmaatregel ingevolge artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen. Het restant van de vordering, een bedrag van € 162,50 (onderdeel van de gevorderde schadepost ‘basiskosten Het Uitvaarthuis’ van € 362,50) dient te worden afgewezen omdat deze schade is vergoed door de uitvaartverzekering.
Het standpunt van de verdediging.
Referte. De vordering is niet betwist.
Beoordeling.
De rechtbank stelt vast dat aan de erfgenaam [nabestaande] rechtstreeks schade is toegebracht
door het onder 1 bewezen verklaarde feit. Het gevorderde bedrag van de geleden schade is
-vaststellend naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid- naar het oordeel van de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van in totaal € 9.762,65, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal het restant van de vordering, een bedrag van € 162,50 (onderdeel van de gevorderde schadepost ‘basiskosten Het Uitvaarthuis’) afwijzen, omdat uit het onderzoek ter terechtzitting vast is komen staan dat deze schade is vergoed door de uitvaartverzekering.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
De rechtbank heeft vastgesteld dat verdachte dit strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd. Nu verdachte en zijn mededaders samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelde hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag ook de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
De toegepaste wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen 24c, 27, 36f, 48, 57, 157 en 289 van Wetboek van Strafrecht.
DE UITSPRAAK
De rechtbank.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 primair ten laste is gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair en 2 primair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
feit 1 subsidiair: medeplegen van
medeplichtigheid tot medeplegen van moord.feit 2 primair:
medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf.
Gevangenisstraf voor de duur van 8 jaar, met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.
Legt op de volgende maatregel.
Legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [nabestaande] van een bedrag van € 9.762,65 als materiële schadevergoeding, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 83 dagen hechtenis.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door (één van) zijn mededader(s)/medeplichtige(n) is betaald.
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 juni 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [nabestaande] toe tot een bedrag van € 9.762,50 materiële schadevergoeding en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag aan de benadeelde partij.
Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 juni 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door (één van) zijn mededader(s)/medeplichtige(n) is betaald.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Wijst de vordering voor het overige af.
Indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E.C.P.M. Valckx, voorzitter,
mr. E.M.J. Raeijmaekers en mr. C.P.J. Scheele, leden,
in tegenwoordigheid van M.P.M. van Goethem, griffier,
en is uitgesproken op 23 mei 2016.

Voetnoten

1.In de voetnoten wordt verwezen – tenzij anders vermeld – naar de voor deze zaak relevante processtukken vermeld onder
2.I - proces-verbaal van bevindingen, p. 628
3.I - proces-verbaal van verhoor van [persoon] , p. 638 en 639
4.I - ambtelijk verslag p.75
5.I - proces-verbaal van bevindingen, p. 718
6.In de hiervoor genoemde bewijsmiddelen I t/m IV zijn verklaringen opgenomen van diverse verdachten en getuigen
7.II - NFI rapport DNA-vergelijkend onderzoek, p. 264-266
8.I - Pathologisch onderzoek NFI d.d. 19 augustus 2014, p. 688-703
9.III - Verklaring van [medeverdachte 1] afgelegd bij de rechter-commissaris op 27 mei 2015, p. 4 en 5
10.III - Handgeschreven verklaring van [medeverdachte 1] , als bijlage gevoegd bij diens verklaring afgelegd bij de rechter-
11.I - Verklaring [medeverdachte 3] p. 1675-1676
12.I - Verklaring [medeverdachte 4] , p. 1747-1748 en p. 1771
13.I - Verklaring [medeverdachte 3] p. 1676 in samenhang met III -Verklaring van [medeverdachte 3] afgelegd bij de
14.IV - Verklaring [medeverdachte 2] p. 72
15.III - Verklaring [medeverdachte 2] afgelegd bij de rechter-commissaris op 13 oktober 2015 p. 1 en 2 in samenhang met
16.III - Verklaring [medeverdachte 3] afgelegd bij de rechter-commissaris op 30 september 2015 p. 1
17.III - Verklaringen van [medeverdachte 1] afgelegd bij de rechter-commissaris op 27 mei 2015 p. 2 en 3 en 18 augustus 2015 p. 1
18.III - Verklaring [medeverdachte 2] afgelegd bij de rechter-commissaris op 13 oktober 2015 p. 1, VII –Verklaring [medeverdachte 1]
19.I - Proces-verbaal van analyse p. 153-156
20.I - Proces-verbaal van analyse p. 153-156
21.III - Verklaring [medeverdachte 1] afgelegd bij de rechter-commissaris op 27 mei 2015 p. 1 en 2
22.I - Verklaring [verdachte] p. 1463
23.III - Verklaring [medeverdachte 2] afgelegd bij de rechter-commissaris op 13 oktober 2015, p. 1
24.I - Proces-verbaal van analyse p. 159-165
25.I - Proces-verbaal van analyse p. 159-165
26.III - Verklaring [medeverdachte 1] afgelegd bij de rechter-commissaris op 27 mei 2015, p. 4
27.I - Verklaring [verdachte] p. 1464
28.I - Verklaring [medeverdachte 4] p. 1771
29.I - Verklaring [verdachte] p. 1464 en verklaring van [medeverdachte 4] p. 1771
30.I - Verklaring [medeverdachte 4] p. 1771/1772 in samenhang met p. 1791
31.I - Verklaring [medeverdachte 5] p. 1532
32.I - Verklaring [verdachte] p. 1466 en verklaring [medeverdachte 4] p. 1791
33.I - Verklaring [medeverdachte 5] p. 1532
34.III - Verklaring [medeverdachte 3] afgelegd bij de rechter-commissaris op 30 september 2015, p. 2
35.I - Verklaring [medeverdachte 3] p. 1680 en verklaring [medeverdachte 3] afgelegd bij de rechter-commissaris op
36.I - Verklaring van [medeverdachte 5] p. 1533/1534
37.III - Verklaring [medeverdachte 2] afgelegd bij de rechter-commissaris op 13 oktober 2015, p. 2
38.I - Verklaring van [medeverdachte 4] p. 1773
39.I - Verklaring [verdachte] p. 1467
40.I - Proces-verbaal van analyse p. 212
41.I - Proces-verbaal van analyse p. 217
42.I - Proces-verbaal van analyse p.213
43.Verklaring [medeverdachte 2] afgelegd ter terechtzitting van 11 april 2016
44.I - Proces-verbaal uitwerking OVC [plaatsnaam 2] (begane grond) van 25-09-2014, sessie id 25369 en 25370, tijdstip 12:30:57 en
45.I - Verklaring [verdachte] p. 1468
46.I - Verklaring van [medeverdachte 4] p. 1773
47.I - Verklaring [verdachte] p. 1467
48.I - Verklaring [medeverdachte 4] p. 1773
49.III - Verklaring [medeverdachte 1] afgelegd bij de rechter-commissaris op 18 augustus 2015, p. 2
50.I - Verklaring [medeverdachte 4] p. 1794
51.I - Verklaring [verdachte] p. 1469
52.I - Verklaring [verdachte] p. 1450
53.I - Verklaring [medeverdachte 3] p. 1678 en 1681
54.III - Verklaring [medeverdachte 3] afgelegd bij de rechter-commissaris op 30 september 2015, p. 2
55.I - Proces-verbaal uitwerking OVC [plaatsnaam 2] (begane grond) 25-9-14 sessie id 25371 en 25383, tijdstip 12.41.59 en 13.42.00,
56.I - Verklaring [verdachte] p. 1466
57.I - Proces-verbaal van analyse p. 220
58.I - Verklaring [medeverdachte 4] p. 1773/1774
59.I - Verklaring [medeverdachte 3] p. 1678
60.I - Proces-verbaal uitwerking OVC [plaatsnaam 2] (begane grond) van 25-09-2014, sessie id 25371 en 25383, tijdstip 12:41:59 en
61.I - Proces-verbaal uitwerking OVC [plaatsnaam 2] (begane grond) van 25-09-2014, sessie id 25371 en 25383, tijdstip 12:41:59 en
62.I - Proces-verbaal uitwerking OVC [plaatsnaam 2] (begane grond) van 25-09-2014, sessie id 25371 en 25383, tijdstip 12:41:59 en
63.I - Proces-verbaal uitwerking OVC [plaatsnaam 2] (begane grond) van 25-09-2014, sessie id 25371 en 25383, tijdstip 12:41:59 en
64.I - Proces-verbaal uitwerking OVC [plaatsnaam 2] (begane grond) van 25-09-2014, sessie id 25371 en 25383, tijdstip 12:41:59 en
65.I - Proces-verbaal uitwerking OVC [plaatsnaam 2] (begane grond) van 25-09-2014, sessie id 25371 en 25383, tijdstip 12:41:59 en
66.I - Proces-verbaal uitwerking OVC [plaatsnaam 2] (begane grond) van 25-09-2014, sessie id 25371 en 25383, tijdstip 12:41:59 en
67.III - Verklaring [medeverdachte 1] afgelegd bij de rechter-commissaris op 27 mei 2015, p. 5
68.I - Verklaring van [verdachte] p. 1438/1439
69.III - Verklaring [medeverdachte 1] afgelegd bij de rechter-commissaris op 27 mei 2015, p. 5 in samenhang met verklaring van
70.I - Verklaring van [medeverdachte 4] p. 1774/1775
71.I - Verklaring van [betrokkene] p. 1823 t/m 1827, 1829, 1832
72.III - Verklaring [medeverdachte 1] afgelegd bij de rechter-commissaris op 27 mei 2015, p. 5
73.III - Verklaring [medeverdachte 2] afgelegd bij de rechter-commissaris op 13 oktober 2015, p. 3
74.IV - Verklaring [medeverdachte 2] van 8 januari 2015, omstreeks 19:29 uur, p. 4 van deze verklaring, als ongenummerde
75.I - Verklaring van [betrokkene] p. 1833
76.I - Verklaring van [medeverdachte 4] p. 1775
77.I - Proces-verbaal uitwerking OVC [plaatsnaam 2] (begane grond) van 25-09-2014, sessie id 25371 en 25383, tijdstip 12:41:59 en
78.II - Proces-verbaal Vervolgonderzoek Renault Kangoo, p. 111
79.II - Proces-verbaal Vervolgonderzoek Renault Kangoo, p. 141, 159 en 161
80.II - Proces-verbaal Vervolgonderzoek Renault Kangoo, p. 141, 159 en 162
81.II - Proces-verbaal Vervolgonderzoek Renault Kangoo, p. 141, 159 en 163
82.II - Proces-verbaal Vervolgonderzoek Renault Kangoo, p. 131, 159 en 164
83.II - Verkorte rapportage over vervolgonderzoek naar ontbrandbare vloeistoffen, naar aanleiding van een autobrand in Sint