ECLI:NL:RBOBR:2016:2634

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
23 mei 2016
Publicatiedatum
24 mei 2016
Zaaknummer
01/880214-14
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van moord en brandstichting met dodelijke afloop

In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 23 mei 2016 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van medeplegen van moord en brandstichting. De verdachte werd veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van negentien jaar. De zaak betreft een moord die plaatsvond op 22 juni 2014 te Ewijk, gemeente Beuningen, waarbij het slachtoffer, [slachtoffer], werd neergeschoten door de medeverdachte [medeverdachte 1]. De verdachte had het slachtoffer onder valse voorwendselen naar een recreatiewoning gelokt, waar de fatale confrontatie plaatsvond. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij het opzetten van het moordplan en de uitvoering daarvan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en haar medeverdachten voorafgaand aan de confrontatie een plan hadden opgesteld om het slachtoffer te doden. De verdachte heeft het slachtoffer geld afgetroggeld, dat bedoeld was voor een vuurwapen, en heeft hem naar de locatie van de moord gelokt. De rechtbank heeft de verklaringen van de medeverdachten als betrouwbaar beoordeeld en heeft geconcludeerd dat de verdachte een actieve rol heeft gespeeld in de uitvoering van het moordplan. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de andere tenlastegelegde feiten, waaronder brandstichting en vernieling, wegens onvoldoende bewijs.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/880214-14
Datum uitspraak: 23 mei 2016
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1983] ,
preventief gedetineerd in de PI Zuid Oost - HvB Ter Peel.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 9 januari 2015, 3 april 2015, 19 juni 2015, 28 augustus 2015, 23 november 2015,
19 februari 2016, 11 april 2016, 13 april 2016, 18 april 2016, 20 april 2016 en 9 mei 2016.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 3 december 2016.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 3 april 2015 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
1.
zij op of omstreeks 22 juni 2014 te Ewijk, gemeente Beuningen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) haar mededader(s) met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, althans met dat opzet, met een vuurwapen (vanaf korte afstand) een kogel afgevuurd op [slachtoffer] , waarbij die [slachtoffer] door die kogel in het lichaam werd getroffen, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
2.
zij op of omstreeks 22 juni 2014 in de gemeente Sint-Michielsgestel, althans in het arrondissement Oost Brabant, tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht, immers heeft/hebben verdachte en/of een
of meer van haar mededader(s) toen aldaar opzettelijk een brandversnellende vloeistof
over het interieur van een (personen)auto (merk Renault Kangoo) gespoten en/of gesprenkeld en/of vervolgens door middel van open vuur deze vloeistof tot ontsteking gebracht, tengevolge waarvan die (personen)auto vlam vatte, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten voor de in die personenauto gelegen goederen te duchten was;
Subsidiair
zij op of omstreeks 22 juni 2014 te Sint-Michielsgestel tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en wederrechtelijk een auto (Renault Kangoo), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s), heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt (door deze auto door middel van open vuur in brand
te steken);
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Vrijspraak 2 primair en 2 subsidiair.
De rechtbank is het met de officier van justitie en de verdediging eens dat er op basis van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting onvoldoende bewijsmiddelen zijn op grond waarvan de conclusie getrokken kan worden dat verdachte betrokken is bij het in brand steken van de auto van het slachtoffer [slachtoffer] zoals onder 2 ten laste is gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen en de beoordeling daarvan. [1]
De bewijsvoering is gebaseerd op de volgende bewijsmiddelen:
I een dossier van de politie eenheid Oost-Brabant, onderzoek “TGO Callisto”, met proces- verbaalnummer 2014059945, afgesloten d.d. 10 december 2014, aantal doorgenummerde bladzijden: 1856.
II een dossier Forensische Opsporing. Dit proces-verbaal betreft een relaas van alle forensisch technische onderzoeken en de rapporten van de daaruit voortvloeiende onderzoeken door deskundigen van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI).
III de stukken van het kabinet van de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, inhoudende: diverse getuigenverhoren;
IV een proces-verbaal van voorgeleiding [medeverdachte 5] van de politie eenheid Oost-
Brabant, onderzoek “TGO Callisto”, met proces- verbaalnummer 2014059945, afgesloten d.d. 8 januari 2015, aantal doorgenummerde bladzijden: 83.
De rechtbank stelt op grond van de bewijsvoering en het verhandelde ter terechtzitting de navolgende feiten en omstandigheden vast.
De rechtbank zal de verdachten hierna omwille van de leesbaarheid aanduiden bij hun voor- en/of achternaam.
Inleiding.
Op zondag 22 juni 2014 omstreeks 3:42 uur werd op landgoed De Pettelaar te Sint-Michielsgestel voor de toegangspoort tot perceel Pettelaar 1 een brandende bestelauto van het merk en type Renault Kangoo aangetroffen [2] met in de achterbak menselijke resten. Het slachtoffer lag op zijn buik met de voeten omhoog alsof hij vastgebonden had gezeten. [3]
Op 22 juni 2014 werd ter plaatse door de gemeentelijk lijkschouwer een onderzoek aan het lichaam ingesteld en werd de dood vastgesteld. De lijkschouwer stelde vast dat het stoffelijk overschot door intense inwerking van vuur over nagenoeg het gehele lichaam aangetast was. Een gedeelte van het gezicht was redelijk intact. [4]
Het slachtoffer werd aan de hand van een foto van de tatoeage op de rechterarm herkend door zijn zoon en zijn broer. [5] Op vrijdag 27 juni 2014 werd de identiteit van het overleden slachtoffer door middel van vergelijkend DNA-onderzoek bevestigd. Het slachtoffer (hierna te noemen: [slachtoffer] [6] ) was bij leven genaamd: [slachtoffer] , geboren te [geboorteplaats] op [1965] . [7]
Op 19 augustus 2014 heeft arts en patholoog A. Maes een uit- en inwendige schouw op het lichaam van het [slachtoffer] verricht. Daaruit bleek dat onder meer sprake was van een schotverwonding aan de romp. Deze schotverwonding heeft tot bloedverlies en functieverlies van het hart en vervolgens tot de dood geleid. [8]
[medeverdachte 1] (hierna ook te noemen: [medeverdachte 1] ) heeft erkend dat er in de nacht van 21 op 22 juni 2014 in een recreatiewoning op vakantiepark De Groene Heuvels in Ewijk een confrontatie heeft plaatsgevonden tussen hem en het latere [slachtoffer] . [medeverdachte 1] had een vuurwapen bij zich dat is afgegaan. [slachtoffer] is – in de woorden van [medeverdachte 1] - neergegaan en niet meer overeind gekomen. Vervolgens is [slachtoffer] in de kofferbak van zijn bestelauto Renault Kangoo gelegd. [9] De auto is verplaatst naar de Pettelaar in Sint-Michielsgestel en aldaar in brand gestoken. [10]
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht - op gronden als vermeld in het op schrift gesteld
requisitoir - wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van de moord op [slachtoffer] zoals onder 1 ten laste is gelegd.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft - op gronden als vermeld in de ter terechtzitting overlegde pleitnota - in de kern aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde moord op [slachtoffer] , aangezien onvoldoende is komen vast te staan dat er bij verdachte sprake was van voorbedachte rade. Voor wat betreft de doodslag refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank.
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan (het medeplegen van) de moord op of doodslag van [slachtoffer] .
Zij stelt daartoe op grond van de bewijsvoering en het verhandelde ter terechtzitting voorts de navolgende feiten en omstandigheden vast.

1.De relatie tussen verdachte, haar medeverdachten en het slachtoffer.

[medeverdachte 1] is gehuwd met verdachte [verdachte] (hierna ook te noemen: [verdachte] ). Laatstgenoemde heeft gedurende enige tijd een affectieve relatie onderhouden met [slachtoffer] . In de woning van [medeverdachte 1] was door [slachtoffer] een hennepkwekerij ingericht, als gevolg waarvan [medeverdachte 1] en [verdachte] daar niet meer konden wonen. [medeverdachte 1] en [verdachte] hebben om die reden verbleven in eerdergenoemde recreatiewoning op vakantiepark De Groene Heuvels te Ewijk maar omdat ze de huur van de recreatiewoning niet meer konden betalen zijn zij gaan verblijven in de woning van [medeverdachte 2] en diens echtgenote te [plaats] . [11]
[medeverdachte 1] heeft twee broers, zijnde [medeverdachte 3] (hierna ook te noemen: [medeverdachte 3] ) en [medeverdachte 4] (hierna ook te noemen: [medeverdachte 4] ). Deze beide broers hadden [medeverdachte 5] (hierna ook te noemen: [medeverdachte 5] ) leren kennen, die hen had overgehaald tot het op hun naam afsluiten van meerdere contracten tot levering van telefoons en tot afgifte van die telefoons aan hem, [medeverdachte 5] , die hen een daarmee te behalen winst voorspiegelde. [12]
Via [medeverdachte 5] en [medeverdachte 4] hebben ook [medeverdachte 1] en [verdachte] [medeverdachte 5] leren kennen, in dezelfde periode waarin zij vanwege eerdergenoemde financiële problemen introkken bij [medeverdachte 2] en diens echtgenote. [13] Het was de bedoeling van [medeverdachte 5] om ook [medeverdachte 1] en [verdachte] telefoonabonnementen te laten afsluiten. [14]
[medeverdachte 5] heeft ter terechtzitting verklaard dat het enige doel van zijn contacten met [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 1] en [verdachte] was om geld aan hen te verdienen. Hij heeft ze om die reden wijsgemaakt dat hij lid was van de Italiaanse maffia. Hij wilde zich groter voordoen dan hij eigenlijk was. Hij heeft hen een maffiaritueel laten ondergaan en hen daarmee doen geloven dat ook zijzelf lid waren geworden van de maffia. [15]

2.De planvorming.

[medeverdachte 1] en [verdachte] willen samenwerken met [medeverdachte 5] in plaats van met [slachtoffer] .
In de contacten tussen [medeverdachte 5] en [medeverdachte 1] en [verdachte] zijn al snel de financiële problemen van [medeverdachte 1] en [verdachte] ter sprake gekomen. [16] [slachtoffer] had hen van alles beloofd maar was die beloften niet nagekomen. De weed bracht niet op wat [medeverdachte 1] had verwacht. Hij wilde stoppen met werken voor [slachtoffer] . Bovendien liet [slachtoffer] [medeverdachte 1] en [verdachte] niet met rust.
[medeverdachte 5] kwam vervolgens met de oplossing dat [medeverdachte 1] voor hem zou gaan werken. [medeverdachte 5] zou dan zijn schulden overnemen. Er was op dat moment een schuld van 250.000 euro. [medeverdachte 5] zei dat die dan in twee weken zou zijn afgelost.
[medeverdachte 1] en [verdachte] zouden op die manier niet langer de diensten van [slachtoffer] nodig hebben.
[medeverdachte 1] en [verdachte] hadden wel oren naar dit voorstel. Zij zijn met [medeverdachte 5] in zee gegaan, hetgeen bekrachtigd is met eerdergenoemd maffiaritueel. [17]
Confronteren van [slachtoffer] .
Vervolgens is tussen [medeverdachte 5] , [medeverdachte 1] en [verdachte] het plan ontstaan om in dit verband [slachtoffer] “te confronteren”. [medeverdachte 5] is – ook naar eigen zeggen – de initiatiefnemer hiertoe geweest. [18] Over de beoogde vorm en inhoud van deze confrontatie hebben de verdachten evenwel verschillend verklaard. De rechtbank komt daar later op terug.
Er hebben in deze periode diverse ontmoetingen en gesprekken plaatsgevonden tussen (een deel van) de verdachten. Over enkele daarvan is verklaard dat deze verband hielden met de uiteindelijke confrontatie van [slachtoffer] . Het betreft dan de periode van 13 tot en met 20 juni 2016.
Ontmoeting bij Karwei te Druten op 13 juni 2014.
Uit de camerabeelden van een industrieterrein nabij Karwei te Druten bleek dat op vrijdag 13 juni 2014 vanaf ongeveer 09:50 uur de auto in gebruik bij [medeverdachte 1] ( [kenteken 1] ), de auto van de vader van [medeverdachte 3] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] ( [kenteken 2] ), de auto van [medeverdachte 5] ( [kenteken 3] ) en de auto in gebruik bij het latere [slachtoffer] ( [kenteken 4] ) op dat industrieterrein kwamen en daar ook gelijktijdig waren. [19]
Aan de hand van historische verkeersgegevens bleek dat de mobiele telefoons in gebruik bij [medeverdachte 1] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 4] en [slachtoffer] omstreeks die tijd gebruik maakten van telefoonmasten in de nabijheid van dat industrieterrein te Druten. [20] [medeverdachte 1] [21] en [medeverdachte 4] [22] verklaren dat zij daar een afspraak met [medeverdachte 5] hadden, en dat ook [slachtoffer] daar op dat moment aanwezig was. [medeverdachte 5] erkent dat hij daar aanwezig was. [23]
Over wat er aldaar besproken is verschillen de verklaringen. De rechtbank heeft daarom niet kunnen vaststellen wat het doel van deze ontmoeting is geweest.
Ontmoetingen te Druten op 18 juni 2014.
Uit de camerabeelden van datzelfde industrieterrein nabij Karwei te Druten bleek ook dat op woensdag 18 juni 2014 vanaf ongeveer 20:34 uur de auto in gebruik bij [medeverdachte 1] ( [kenteken 1] ), de auto van de vader van [medeverdachte 3] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] ( [kenteken 2] ) en de auto van [medeverdachte 5] ( [kenteken 3] ) wederom gelijktijdig op dat industrieterrein kwamen en daar ook gelijktijdig waren. [24]
Aan de hand van historische verkeersgegevens bleek dat de mobiele telefoons in gebruik bij [medeverdachte 1] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 5] omstreeks die tijd gebruik maakten van telefoonmasten in de nabijheid van dat industrieterrein te Druten. [25] [medeverdachte 1] [26] , [medeverdachte 4] [27] en [medeverdachte 3] [28] verklaren dat zij bij deze ontmoeting aanwezig waren, tezamen met [medeverdachte 5] .
Na de ontmoeting bij Karwei van 18 juni 2014 hebben [medeverdachte 1] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 5] elkaar diezelfde avond nogmaals ontmoet, nu op een parkeerplaats die gelegen is nabij de woning van [medeverdachte 2] . [29]
Bij een van deze twee bijeenkomsten op 18 juni 2014 heeft [medeverdachte 5] gezegd dat hij [slachtoffer] in Tiel dood zou schieten met één genadeschot. [medeverdachte 5] heeft toen een wapen laten zien. Het betrof een lang wapen dat in de auto van [medeverdachte 5] lag, een Alfa Romeo. De volgende ochtend heeft [medeverdachte 5] naar [medeverdachte 1] gebeld en hem gezegd dat het niet gelukt was. [30]
Gesprek [medeverdachte 1] en [verdachte] in de woning van [medeverdachte 2] .
Uit de verklaring van [medeverdachte 2] blijkt dat die week in zijn woning een gesprek heeft plaatsgevonden tussen [verdachte] en [medeverdachte 1] , waarbij [medeverdachte 2] aanwezig was. Tussen [medeverdachte 1] en [verdachte] is toen besproken dat [medeverdachte 5] aan vuurwapens kon komen en dat ze het dan zelf wel op zouden lossen. [31]
Gesprek vrijdagavond 20 juni 2014.
Op grond van verklaringen van [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] stelt de rechtbank vast dat op vrijdagavond 20 juni 2014 in de woning van [medeverdachte 2] de volgende personen bij elkaar zitten en een gesprek voeren: [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 1] , [verdachte] , [medeverdachte 2] en diens echtgenote. Toen is gesproken over het “omleggen” van [slachtoffer] . [medeverdachte 1] en [verdachte] voerden de boventoon in dat gesprek. Er is ook besproken dat [verdachte] op zaterdag contact zou leggen met [slachtoffer] over 250 euro, zogenaamd voor een advocaat. Dat geld moest naar [medeverdachte 5] toe en was bestemd voor een wapen en/of voor kogels. Daarover is die avond via sms gediscussieerd met [medeverdachte 5] . [32] [medeverdachte 2] hoorde dat [verdachte] naar [slachtoffer] belde dat ze 250 euro nodig had voor een advocaat omdat ze van [medeverdachte 1] wilde scheiden. [slachtoffer] zou het zaterdag komen brengen. [33]
Tussenconclusie rechtbank.
De rechtbank concludeert op basis van het vorenstaande dat er sprake is geweest van een plan om [slachtoffer] op enig moment te confronteren en dat dit plan na gezamenlijk overleg tussen de verdachten is ontsproten. Dat dit plan de mondelinge confrontatie behelsde waarover verdachte en medeverdachten [medeverdachte 5] en [medeverdachte 4] ter zitting en medeverdachte [medeverdachte 1] bij de rechter-commissaris hebben verklaard, in die zin dat het de bedoeling was om [slachtoffer] te confronteren met het niet nakomen van zijn beloftes, de financiële problemen van [medeverdachte 1] en [verdachte] en zijn handelen jegens [verdachte] , dan wel om hem, [slachtoffer] , eerst in de waan te brengen dat zij van [medeverdachte 1] zou scheiden en met hem, [slachtoffer] , verder zou gaan en om die [slachtoffer] vervolgens op dat punt beet te nemen en te laten voelen hoe het is om zwaar te worden teleurgesteld, acht de rechtbank niet geloofwaardig en evenmin aannemelijk geworden. Een dergelijke opzet valt naar het oordeel van de rechtbank geenszins te rijmen met de bij de besprekingen gebruikte bewoordingen als “omleggen”, “doodschieten” en “het oplossen”, zeker niet als deze bewoordingen worden bezien binnen de context van het spreken over wapens en kogels en het tonen van een vuurwapen. Veel meer wijst dit op een vooraf gemaakt plan dat ertoe strekte om [slachtoffer] bij een georkestreerde confrontatie neer te schieten. De rechtbank heeft ook de overtuiging gekregen dat dit het doel van het plan is geweest.

3.De uitvoering van het plan.

Zaterdagmiddag 21 juni 2014: financiering van het wapen of de kogels.
Het op vrijdagavond 20 juni 2014 beraamde plan om onder valse voorwendselen geld afhandig te maken van [slachtoffer] heeft [verdachte] op zaterdagmiddag 21 juni 2014 uitgevoerd. Zij heeft 250 euro van [slachtoffer] gekregen. [34] Zij had hem verteld dat ze het geld nodig had om een advocaat in te schakelen om van [medeverdachte 1] te kunnen scheiden. [35] [medeverdachte 2] is hier getuige van geweest. Hij heeft verklaard dat [verdachte] huilde en tegen [slachtoffer] zei dat ze met hem verder wilde, dat hij, [medeverdachte 2] , vervolgens met [verdachte] van Druten naar ’s-Hertogenbosch is gereden en niet tegen [slachtoffer] mocht zeggen dat [verdachte] naar [medeverdachte 5] ging maar moest zeggen dat ze naar een advocaat ging. In de auto zei [verdachte] vervolgens tegen [medeverdachte 2] : “ik kan goed toneelspelen hé”. In ’s-Hertogenbosch heeft [verdachte] het geld aan [medeverdachte 5] gegeven. [36] Ook [medeverdachte 5] heeft verklaard dat hij 250 euro heeft ontvangen van [verdachte] [37] , zij het dat hij heeft ontkend dat het geld voor een wapen en/of kogels was bestemd.
Zaterdagavond 21 juni 2014: ophalen van het vuurwapen bij [medeverdachte 5] .
[medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] hebben verklaard dat [medeverdachte 5] op zaterdagavond 21 juni 2014 hen belde met de opdracht dat zij beiden direct naar hem moesten komen. [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] reden daarop vanuit Maurik naar [plaatsnaam 1] , waar [medeverdachte 5] woonde. Aldaar aangekomen kregen zij van hem een vuurwapen met twee kogels en een geluiddemper. [medeverdachte 5] legde uit hoe het wapen werkte en legde het vuurwapen in de auto van [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] . [medeverdachte 5] zei hen dat ze naar Ewijk moesten. [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] zijn vervolgens met de Peugeot naar Ewijk gereden en naar het huisje van [medeverdachte 1] gelopen die daar al aanwezig was. [38] [39]
Deze verklaringen worden ondersteund door de navolgende bewijsmiddelen:
1. Historische verkeersgegevens waaruit blijkt dat de mobiele telefoons in gebruik bij [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] die avond om 21.55 uur gebruik maken van telefoonmasten in Tiel. Vervolgens verplaatst het telefoontoestel in gebruik bij [medeverdachte 3] zich van Tiel naar Oisterwijk. De telefoontoestellen in gebruik bij [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] maken vervolgens vanaf 22.32 uur gebruik van masten in Oisterwijk en Haaren. [40] Daarna blijken die toestellen zich vanaf 22.55 uur weer te verplaatsen van Oisterwijk naar de Ficarystraat in Beuningen, in de directe nabijheid van vakantiepark de Groene Heuvels te Ewijk. Vanaf ongeveer 23.38 uur blijven deze toestellen gebruik maken van deze telefoonmast.
2) ARS-gegevens waaruit blijkt dat de auto van de vader van [medeverdachte 3] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] (met kenteken [kenteken 2] ) zich gelijktijdig met de telefoontoestellen in gebruik bij [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] verplaatst over de rijksweg N65 in de richting van Den Bosch en later weer in de richting van Nijmegen. [41]
3) Historische verkeersgegevens waaruit blijkt dat twee telefoontoestellen in gebruik bij [medeverdachte 5] tussen 22.00 en 23.00 uur gebruik maken van de mast op de Scheibaan in Oisterwijk. [42]
4) De verklaring van [medeverdachte 5] dat [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] in de avond van 21 juni 2014 bij hem zijn geweest in Oisterwijk [43] , zij het dat hij ontkent dat dit iets te maken zou hebben met de levering van een vuurwapen.
5) De uitlating van [verdachte] tegenover de undercover-agenten inhoudende dat [medeverdachte 5] het vuurwapen heeft geleverd. [44]
Zaterdagavond 21 juni 2014: overhandiging van het vuurwapen aan [medeverdachte 1] .
In Ewijk is het wapen door [medeverdachte 4] overhandigd aan [medeverdachte 1] . [45] [medeverdachte 5] had bij de overhandiging van het wapen in Oisterwijk aan [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] hen te kennen gegeven dat één van hen óf [medeverdachte 1] het zou moeten doen. [46] In de woorden van [medeverdachte 4] : “Toen zei [medeverdachte 5] dat één van ons drie moest schieten.” [47] In Ewijk ontstond een discussie wie van de broers [achternaam] het zou doen. Uiteindelijk zei [medeverdachte 1] - aldus [medeverdachte 3] - dat hij het wel zou doen omdat het nu opgelost moest gaan worden. [medeverdachte 1] vertelde vervolgens dat [verdachte] met [slachtoffer] onderweg was naar het huisje. Toen [medeverdachte 3] dit hoorde wilde hij direct weg maar de achterzijde was gebarricadeerd en [medeverdachte 1] stond met het vuurwapen bij de voordeur. Toen [medeverdachte 1] hoorde dat [medeverdachte 3] weg wilde gaan zei hij dat [medeverdachte 3] moest blijven en dat hij [medeverdachte 3] anders ook af zou knallen. [48]
[medeverdachte 1] bevestigt dat hij het wapen heeft aangenomen en vervolgens [medeverdachte 5] heeft gebeld om te vragen hoe het vuurwapen werkte. [49] Ook [medeverdachte 3] verklaart dat er naar [medeverdachte 5] is gebeld voor uitleg over de werking van het vuurwapen. Dat is door [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] gedaan met de telefoon van [medeverdachte 3] . Naar eigen zeggen heeft [medeverdachte 3] op dat moment nog gezegd dat ze er mee moesten kappen, maar [medeverdachte 1] en [medeverdachte 5] zeiden dat ze het af moesten maken. [50]
[medeverdachte 4] legt uit dat [medeverdachte 1] vervolgens in het halletje met de droger en de wasmachine is gaan staan. [medeverdachte 4] heeft nog tegen [medeverdachte 1] gezegd: “hier ziet hij je gelijk staan”. [medeverdachte 3] is naar de badkamer gegaan en [medeverdachte 4] naar buiten. [51] [medeverdachte 4] is naar het meer, het strand (rechtbank: op het vakantiepark) gegaan. [52]
Zaterdagavond 21 juni 2014: het lokken van [slachtoffer] naar Ewijk.
[verdachte] heeft verklaard dat zij die avond met [slachtoffer] is meegereden naar Ewijk. Zij is als lokaas gebruikt voor [slachtoffer] , omdat zij en [slachtoffer] “iets met elkaar gehad hadden”. [53] Zij moest van [medeverdachte 5] met [slachtoffer] naar Ewijk. [54] Aan de undercover-agenten legt zij uit dat zij in dat verband van [medeverdachte 5] tegen [slachtoffer] moest zeggen dat zij en [medeverdachte 1] uit elkaar waren. [55]
[medeverdachte 4] heeft van dat lokken van [slachtoffer] meegekregen dat [verdachte] in de loop van de avond opgehaald zou worden door [slachtoffer] en hem zou meenemen naar Ewijk. [56]
Op zondag 22 juni 2014 te 00:02 uur straalt het telefoontoestel van [slachtoffer] de mast aan op de Industrieweg in Druten. Er vindt op dat moment een telefoongesprek plaats met het telefoonnummer dat in gebruik is bij [verdachte] . Vervolgens blijkt dat het telefoontoestel om 00:28 uur inroamt in Beuningen in de directe nabijheid van vakantiepark De Groene Heuvels. [57]
De toedracht van het doden van [slachtoffer] .
[medeverdachte 3] hoort vervolgens [verdachte] en [slachtoffer] binnenkomen in de recreatiewoning. Hij hoorde [slachtoffer] nog iets zeggen en toen hoorde hij een klap. Vervolgens is [medeverdachte 3] naar buiten gerend. Hij heeft zich in de bosjes op de grond laten vallen. [58]
Intermezzo: betrouwbaarheid verklaringen [medeverdachte 1] en [verdachte] .
De rechtbank stelt vast dat – daargelaten de door [medeverdachte 3] gehoorde klap – de jegens [slachtoffer] verrichte geweldshandelingen enkel bij [medeverdachte 1] en [verdachte] uit eigen waarneming bekend zijn. Zij hebben op dit punt in het vooronderzoek verklaringen afgelegd en verdachte heeft ter zitting hierover verklaard. De rechtbank zal nu eerst onderzoeken of en in hoeverre de door hen als verdachte afgelegde verklaringen betrouwbaar zijn.
[verdachte] verklaart steeds dat zij als eerste de recreatiewoning is binnengegaan met [slachtoffer] achter haar aan. Zij verklaart echter verschillend over het vervolg. Alleen in haar verhoor bij de rechter-commissaris verklaart ze dat ze éérst geruzie hoorde en daarna een schot (verklaring [verdachte] afgelegd bij de rechter-commissaris op 30 september 2015). Uit haar – in een eerder stadium – afgelegde verklaring bij de politie volgt dat zij, toen zij binnenkwam, direct een schot hoorde en dat [medeverdachte 1] had geschoten. [59] Ten overstaan van de undercover-agenten verklaart ze in dezelfde zin. “En toen hij naar binnen stapte (…) toen heb [medeverdachte 1] geschoten”. [60] Ze voegt er aan toe dat zij is doorgelopen, een hoop herrie hoorde, is teruggelopen en zag dat [slachtoffer] [medeverdachte 1] vast had. [61] Op de vraag van een van de undercover-agenten of ze alles heeft verteld, verklaart ze vervolgens: “(…) ik heb hem waarschijnlijk zijn hersens ingeslagen (…) met de trapleuning op zijn kop, het onderste gedeelte (…)”. [62]
[medeverdachte 1] verklaart (verklaring [medeverdachte 1] afgelegd bij de rechter-commissaris op 27 mei 2015) dat hij het licht in de woning heeft uitgedaan en dat toen [verdachte] met [slachtoffer] de woning is binnengekomen. [verdachte] is doorgelopen. Hij deed het licht aan en [slachtoffer] en hij zien elkaar. [medeverdachte 1] zegt tegen hem dat ze serieus moeten praten. Dat wilde [slachtoffer] niet en hij valt [medeverdachte 1] aan. Er is een worsteling ontstaan waarin het wapen is afgegaan. Dat schot was mis, de kogel zat in de muur boven de deur. Toen is het wapen weer afgegaan. [medeverdachte 1] hoorde vervolgens een klap. [verdachte] heeft [slachtoffer] een aantal malen geslagen. Toen ging [slachtoffer] neer en hij kwam niet meer overeind. De rechtbank zal deze verklaring van [medeverdachte 1] hierna aanduiden als
de lezing van [medeverdachte 1].
De rechtbank constateert dat [medeverdachte 1] zich tijdens de politieverhoren op alle vragen die hem gesteld werden over de toedracht van het overlijden van [slachtoffer] en een daartoe van te voren gemaakt plan op zijn zwijgrecht heeft beroepen. Ook toen hem belastend onderzoeksmateriaal werd voorgehouden, beriep hij zich op zijn zwijgrecht. Eerst op 27 mei 2015, derhalve 7 maanden na zijn aanhouding en 11 maanden na het overlijden van [slachtoffer] , verklaart hij voor het eerst inhoudelijk over de gebeurtenis in het vakantiehuis en de aanloop daar naar toe. Dat doet hij bij gelegenheid van een verhoor bij de rechter-commissaris dat op zijn eigen verzoek plaatsvindt. Op dat moment had hij inmiddels de gelegenheid gehad om het dossier te bestuderen, met zijn advocaat te overleggen en droeg hij kennis van hetgeen het strafdossier in voor hem belastende zin inhield, zodat hij zich op een verklaring op detailpunten kon prepareren. Eerst daarna heeft [medeverdachte 1] verklaard ten aanzien van de tegen hem uitgebrachte verdenking, welke lezing kort gezegd neerkomt op hetgeen hiervoor is weergegeven als de lezing van [medeverdachte 1] .
[verdachte] heeft pas in lijn met de lezing van [medeverdachte 1] verklaard op 30 september 2015, op een moment dat zij de lezing van [medeverdachte 1] kon kennen. In algemene zin heeft zij bij die lezing ter zitting volhard. Haar verklaring is op dit punt echter in strijd met haar eerder ten overstaan van de politie afgelegde verklaringen, zoals blijkt uit de hiervoor weergegeven fragmenten daaruit.
Dit alles komt de geloofwaardigheid van die (latere) verklaringen van [medeverdachte 1] en [verdachte] reeds niet ten goede.
Wat betreft de geloofwaardigheid van de ten overstaan van de rechter-commissaris afgelegde verklaring van [medeverdachte 1] verdient bovendien nog het volgende opmerking. [medeverdachte 1] is ter terechtzitting bevraagd naar zijn redenen voor het na zo’n lange tijd komen met een verklaring bij de rechter-commissaris. Die redenen heeft hij ter terechtzitting niet willen geven. Hij heeft volstaan met de verwijzing naar zijn bij de rechter-commissaris afgelegde verklaring en de blote mededeling bij die verklaring te persisteren. Bij de rechter-commissaris is [medeverdachte 1] evenwel ook bevraagd naar zijn redenen om na maanden van zwijgen toch met een verklaring te komen. De rechtbank verwijst daarvoor naar zijn verklaring bij de rechter-commissaris op 18 augustus 2015. Als reden heeft [medeverdachte 1] toen onder meer opgegeven dat hij is gaan verklaren omdat er mensen onschuldig vast zitten, dat zijn vrouw [verdachte] geen dader is maar slachtoffer en dat zijn dochter wegens de aanhouding van haar ouders in therapie moest. Die uitleg treft de rechtbank niet als plausibel, in aanmerking genomen dat het toch moeilijk voorstelbaar is dat iemand eerst na zeven maanden voorlopige hechtenis met een hem en zijn medeverdachten ontlastende lezing komt, terwijl:
1) hij zich naar eigen zeggen gerechtvaardigd mocht verdedigen tegen een aanval van het latere slachtoffer en hem dus, naar eigen zeggen, niets te verwijten valt
2) hij daardoor dus bijna zeven maanden ten onrechte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en zijn kinderen en overige familie heeft moeten missen met alle gevolgen van dien en terwijl zijn dochter op dat moment psychisch de gevolgen van de aanhouding van haar ouders moest zien te verwerken en
3) hij daardoor zijn echtgenote en twee broers eveneens gedurende een zeer lange tijd kennelijk bewust en – op grond van zijn lezing van het gebeuren – bovenal ten onrechte in voorlopige hechtenis heeft laten zitten door niet eerder met zijn lezing van de feiten op de proppen te komen.
Dat [medeverdachte 1] – indien zijn lezing op de waarheid berust – dit alles kennelijk voor lief heeft genomen door een hem straffeloos makende lezing van de feiten bewust niet te vertellen, kan de rechtbank simpelweg niet geloven. [medeverdachte 1] heeft door zijn procesopstelling ter terechtzitting de rechtbank geen enkel handvat gegeven om zijn lezing bij de rechter-commissaris op betrouwbaarheid en geloofwaardigheid te toetsen. Niet alleen doordat hij op eigen verzoek wel bij de rechter-commissaris maar niet ten overstaan van de rechtbank met een verklaring wilde komen, maar ook omdat hij ter terechtzitting vragen omtrent zijn redenen voor zijn procesopstelling bewust onbeantwoord heeft gelaten.
Voor de beoordeling van de geloofwaardigheid van de lezing van [medeverdachte 1] is verder nog het volgende van belang.
Ten overstaan van de undercover-agenten heeft [medeverdachte 1] over een worsteling niet gerept. Hij doet daar de volgende uitlatingen:
“(…) In het huisje is ie overleden (…). Verbalisant 1: Wie heeft de trekker overgehaald? [medeverdachte 1] : ik.” [63]
“(…) Ik heb hem hier geschoten (…).” [64]
Hij voegt eraan toe:
(…) “ik had er een plastic zak om heen gedaan (…) om z’n keel gedraaid (…) Toen heeft zij ( [verdachte] rb) hem z’n harsens ingeslagen” (…) [65]
Deze uitlatingen van [medeverdachte 1] passen in hetgeen [verdachte] tegen de undercover-agenten heeft gezegd. Weliswaar zegt zij dat [slachtoffer] [medeverdachte 1] “aanviel” of “vastpakte” maar zij situeert deze aanval ná het schieten door [medeverdachte 1] .
Voorts is het volgende, op 7 augustus 2014 opgenomen, OVC-gesprek tussen [medeverdachte 4] , [medeverdachte 1] en [verdachte] van belang:
“ [verdachte] : (…) Bij de inval, en anders is er iemand in Ewijk geweest. We hebben donders veel geluk gehad want er lag een kogel of een huls
[medeverdachte 1] : Ja dat weet ik
[verdachte] : achter de deur
[medeverdachte 1] : Nee, dat was een kogel, maar die is al weg.
[medeverdachte 4] : Schieten kon je dus ook niet
[verdachte] : Ssst
[medeverdachte 1] : De andere zat er gelijk
[medeverdachte 4] : Maar waar heb je hem eigenlijk geraakt
[medeverdachte 1] : Dat weet ik niet
[medeverdachte 4] : Hij was niet gelijk dood
[medeverdachte 1] : Ik denk in zijn long of zo
[medeverdachte 4] : Nee, want hij pruttelde nog zo raar” [66]
De rechtbank constateert dat uit dit OVC-gesprek niets van een worsteling blijkt. Integendeel, uit de woorden van [medeverdachte 1] “de andere zat er gelijk”, uitgesproken nadat [medeverdachte 4] hem had verweten dat hij niet kon schieten, moet worden afgeleid dat [medeverdachte 1] gericht op [slachtoffer] heeft geschoten.
In tegenstelling tot de verklaringen die [medeverdachte 1] heeft afgelegd bij de rechter-commissaris zijn de uitlatingen tegenover de undercover-agenten en in de woning van zijn ouders (het OVC-gesprek) gedaan op momenten dat hij zich niet in een verhoorsituatie bevond en zich door politie en justitie onbespied waande. De rechtbank hecht om die reden veel meer waarde aan diens uitlatingen tegenover de undercover-agenten en in de OVC dan aan zijn lezing bij de rechter-commissaris.
De verdediging heeft in de zaak tegen [medeverdachte 1] in dit verband nog aangevoerd dat de uitlatingen die [medeverdachte 1] tegenover de undercover-agenten heeft gedaan over het schieten op [slachtoffer] niet op waarheid berusten, maar uit grootspraak zijn ingegeven. Als [medeverdachte 1] zou hebben gezegd dat hij per ongeluk tijdens een worsteling had geschoten, zou hij zich niet kunnen opwerken in de maffia-organisatie, aldus de verdediging in die zaak. De verdediging in de zaak tegen [verdachte] heeft daarop voortbordurend nog aangevoerd dat [verdachte] in het gesprek met de under-coveragenten niet uit eigen wetenschap heeft verklaard maar slechts [medeverdachte 1] heeft nagepraat die haar na de dood van [slachtoffer] had ingelicht over het door hem beraamde plan.
Aan de stelling van de verdediging dat hier sprake is van grootspraak, kan de rechtbank evenwel geen geloof hechten. Opvallend in het gesprek met de undercover-agenten is dat [verdachte] al snel na binnenkomst van de agenten in de woning spontaan vertelt dat zij en [medeverdachte 1] “een moord op hun geweten hebben” en dat [medeverdachte 1] zegt dat hij de trekker heeft overgehaald. Het verloop van het gesprek geeft allerminst de indruk dat [medeverdachte 1] of [verdachte] indruk willen maken op de undercover-agenten. Daarbij past immers niet dat zij te pas en te onpas zeggen dat zij alles in opdracht van [medeverdachte 5] hebben gedaan, in aanmerking genomen dat de undercover-agenten dan al hebben duidelijk gemaakt dat [medeverdachte 5] “stront voor hen is”. Veeleer bestaat bij de rechtbank de indruk dat [verdachte] en [medeverdachte 1] een kans zagen om (financieel) geholpen te worden door de zich als maffialeden voordoende undercover-agenten en om die reden maar al te graag volledig wilden meewerken.
Voor de beoordeling van de betrouwbaarheid van de door verdachten gedane uitlatingen over het schieten op [slachtoffer] ten overstaan van de undercover-agenten is voorts van belang dat de inhoud hiervan wordt ondersteund door overige bewijsmiddelen. De rechtbank wijst in dit verband op het politieverhoor van [verdachte] zelf, waarin zij verklaart dat zij een schot hoorde en dat [medeverdachte 1] had geschoten (p. 1678). [medeverdachte 3] (p. 1795) en [medeverdachte 4] (p. 1453) hebben verklaard dat [medeverdachte 1] hen zelf vertelde dat hij had geschoten. Ook de uitlatingen van [medeverdachte 1] in het OVC-gesprek van 7 augustus 2014 wijzen niet op het per ongeluk afgegaan zijn van het wapen. Op de opmerking van [medeverdachte 4] : “Schieten kon je dus ook niet” reageert [medeverdachte 1] immers als volgt: “De andere zat er gelijk.”
Er is verder geen enkele aanwijzing dat [verdachte] datgene wat zij tegen de
undercover-agenten zegt niet uit eigen wetenschap zou kennen. Integendeel, zij vertelt spontaan en levendig over details van het plan en details over het overlijden van [slachtoffer] .
Kortom, de rechtbank acht hetgeen [medeverdachte 1] en [verdachte] verteld hebben tegen de undercover-agenten over het schieten op [slachtoffer] betrouwbaar.
De rechtbank komt tot de volgende slotsom over de lezing van [medeverdachte 1] zoals hij die ten overstaan van de rechter-commissaris heeft verwoord. Zij acht die lezing volstrekt ongeloofwaardig. Omdat zij strijdig is met andere bewijsmiddelen en bij gebreke van een geloofverdienende uitleg voor zijn keuze van procesopstelling, moet het ervoor worden gehouden dat [medeverdachte 1] bewust heeft gewacht tot het gereed komen van het eindproces-verbaal, zodat hem bekend was hetgeen dit in zijn nadeel inhield, om vervolgens zijn verklaring daarop af te kunnen stemmen, één en ander klaarblijkelijk om te proberen de daadwerkelijke toedracht en zijn rol daarin te verhullen, zijn verantwoordelijkheid te ontlopen en tegelijkertijd zijn medeverdachten, met uitzondering van [medeverdachte 5] , te ontlasten.
Voor [verdachte] geldt dat zij er kennelijk voor heeft gekozen om in het verhaal van [medeverdachte 1] mee te gaan, klaarblijkelijk teneinde die ook haar ontlastende lezing te ondersteunen.
Tussenconclusie rechtbank.
De rechtbank acht op grond van de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden in combinatie met het vorenoverwogene bewezen dat voorafgaand aan de confrontatie een plan is opgesteld daarin bestaande dat [slachtoffer] onder valse voorwendselen door [verdachte] naar het vakantiehuisje te Ewijk zou worden gelokt, dat hij aldaar door [medeverdachte 1] zou worden opgewacht samen met [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] , die [medeverdachte 1] in het bezit van een vuurwapen zouden stellen dat door [medeverdachte 5] zou worden geleverd en dat het de bedoeling was dat [slachtoffer] aldaar door [medeverdachte 1] zou worden neergeschoten. De rechtbank komt tot de conclusie dat [medeverdachte 1] ter uitvoering van dat plan doelgericht en met het opzet om [slachtoffer] om het leven te brengen op hem het vuurwapen heeft afgevuurd en dat [verdachte] met datzelfde doel ook geweldshandelingen jegens het slachtoffer heeft verricht. Gelet op de inhoud van het hiervoor weergegeven OVC-gesprek van 7 augustus 2014 is het redelijk om te veronderstellen dat het eerste schot het doel mistte maar dat het tweede schot [slachtoffer] wel dodelijk trof. Dat het gegaan zou zijn zoals [medeverdachte 1] bij gelegenheid van zijn verhoor bij de rechter-commissaris heeft verklaard waarbij [verdachte] zich in de kern bezien heeft aangesloten, acht de rechtbank niet geloofwaardig en overigens ook niet aannemelijk geworden.
Betrouwbaarheid verklaringen [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] .
Uit de hierboven weergegeven bewijsvoering blijkt dat de rechtbank mede tot het bewijs heeft gebezigd de verklaringen van de medeverdachten [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] . Dat is in weerwil van het betoog van de verdediging dat de verklaringen van medeverdachten [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] onvoldoende betrouwbaar zijn om te kunnen bijdragen aan het bewijs. De verdediging heeft in dat verband betoogd dat zij tegenstrijdig, speculatief en ter minimalisering van hun eigen rol een voor de verdachte belastende verklaring hebben afgelegd.
De rechtbank overweegt daaromtrent het volgende.
[medeverdachte 3] werd op 29 september 2014 aangehouden en in verzekering gesteld en op diezelfde dag verhoord. In dit verhoor beroept hij zich op zijn zwijgrecht als het vragen betreft die de verdenking betreffen; op andere vragen geeft hij uitvoerig antwoord. Deze proceshouding handhaaft hij als een dag later het tweede verhoor plaatsvindt totdat aan hem wordt meegedeeld dat er vijf medeverdachten zijn aangehouden en wie dat zijn. [medeverdachte 3] zegt dan dat hij niet gaat vertellen wie het gedaan heeft maar dat hij, [medeverdachte 3] , niet bij de brandstichting is geweest en dat hij er in Ewijk niet bij is geweest toen het gebeurde maar wel in de buurt was. Daarna belast hij schoorvoetend zijn broer [medeverdachte 1] en zijn schoonzus [verdachte] , maar rept niet over het gebruik van een vuurwapen. Hij zegt verder niet te willen verklaren uit angst voor [medeverdachte 5] en de maffia. Dit houdt hij vol, totdat de rechercheurs hem ervan weten te overtuigen dat [medeverdachte 5] de maffiafamilie verzonnen heeft en dat het bezoek dat twee “maffialeden” brachten aan het verblijfadres van de [achternaam] een daarop voortbordurende undercoveractie van de politie was geweest.
Vanaf dat moment verklaart [medeverdachte 3] uitvoerig, consistent en in lijn met andere onderzoeksbevindingen, zoals mastgegevens van zijn telefoon en voertuigbewegingen. Hij belast daarbij ook zichzelf door te verklaren over het ophalen van het vuurwapen bij [medeverdachte 5] en het afleveren ervan aan [medeverdachte 1] . Dat hij deze voor [medeverdachte 5] belastende omstandigheid eerder verzweeg, acht de rechtbank in het licht van de uit het verhoor gebleken toen nog bestaande angst voor de maffia, aannemelijk. Angst die overigens ook wordt bevestigd door medeverdachten [betrokkene] en [medeverdachte 4] .
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank geen twijfel over de betrouwbaarheid van de verklaringen van [medeverdachte 3] . Zij acht deze geloofwaardig en betrouwbaar.
De rechtbank constateert dat [medeverdachte 4] in zijn verhoren ten overstaan van de politie onmiskenbaar zijn eigen rol heeft geminimaliseerd. In het begin van de verhoren verklaart hij desgevraagd over allerlei onderwerpen, zo ook over het vakantiehuisje in Ewijk. Echter, hij zwijgt over wat zich daar in de avond van 21 juni heeft afgespeeld en wendt zelfs een alibi voor. Daarna wordt hij geconfronteerd met onderzoeksbevindingen zoals voertuigbewegingen en telefonische contacten. Hij zegt dan aanvankelijk dat hij zich een en ander niet meer kan herinneren. Pas na aanhoudende confrontatie met onderzoeksbevindingen verklaart hij belastend over anderen, maar verzwijgt daarbij nog altijd zijn eigen aandeel of minimaliseert dit. Handelingen waarvan hij in een later verhoor of ter terechtzitting erkent deze te hebben verricht – zoals het aannemen van het vuurwapen van [medeverdachte 5] en het besturen van de auto van [slachtoffer] met daarin diens stoffelijk overschot – schuift hij in de politieverhoren nog af op zijn broer [medeverdachte 3] .
Belangrijk is echter dat zijn belastende verklaringen over [medeverdachte 5] , [medeverdachte 1] en [verdachte] van meet af aan in de kern gelijkluidend zijn en bevestigd worden door onder andere de verklaringen van [medeverdachte 3] en de opgenomen vertrouwelijke communicatie (OVC) tussen [medeverdachte 1] en [verdachte] met de undercover-agenten. De rechtbank komt daarom tot de conclusie dat [medeverdachte 4] zijn eigen rol lange tijd heeft geminimaliseerd ten koste van [medeverdachte 3] , maar niet ten koste van de andere medeverdachten. Het voortdurend aanpassen van zijn verklaringen raakt dan ook niet de betrouwbaarheid van zijn belastende verklaringen over [medeverdachte 5] , [medeverdachte 1] en [verdachte] .
De rechtbank heeft voorts in de volgende omstandigheid nog een belangrijke ondersteuning gevonden voor haar oordeel dat de verklaringen van [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] betrouwbaar zijn. [medeverdachte 3] heeft op 30 september 2014 gedetailleerd verklaard over de levering van het wapen door [medeverdachte 5] . Het verblijf in voorlopige hechtenis van [medeverdachte 4] vond toen reeds plaats onder alle beperkingen. [medeverdachte 4] heeft pas op 7 oktober 2014 volledig belastend verklaard over zijn eigen rol aangaande het ophalen van het vuurwapen bij [medeverdachte 5] en het brengen van het vuurwapen naar [medeverdachte 1] . In die verklaringen noemt hij details die hij in zijn eerdere verklaringen over de gang van zaken bij de levering van het vuurwapen niet heeft genoemd. Deze details betreffen het tonen van het wapen door [medeverdachte 5] in diens auto, de plaats waar [medeverdachte 5] , hij en [medeverdachte 3] in de auto hadden gezeten, het uitleggen van de werking van het wapen, dat het wapen verpakt werd in een doek en vervolgens in een paar laarzen, dat [medeverdachte 5] handschoenen aan had en dat [medeverdachte 5] zei dat een van hen drieën
(rechtbank: een van de drie broers [achternaam] )moest schieten. Al deze details komen overeen met de verklaring die [medeverdachte 3] van der Ham op 30 september 2014 had afgelegd, welke verklaring [medeverdachte 4] niet kon kennen gelet op de beperkingen die hem waren opgelegd.
Het verweer van de verdediging stuit af op hetgeen hiervoor is overwogen.
Bespreking overige verweren van de zijde van de verdediging.
1) rechtmatigheid undercover-actie.
Namens de verdachte is – klaarblijkelijk met een beroep op art. 359a van het Wetboek van Strafvordering – ten verweer betoogd dat de uitlatingen die de verdachte ten overstaan van de twee undercover-agenten heeft gedaan van het bewijs moeten worden uitgesloten. Daartoe is aangevoerd dat één van deze agenten ten tijde van het gesprek met [medeverdachte 1] en de verdachte een wapen droeg dat mogelijk voor de verdachte zichtbaar is geweest, hetgeen de verdachte mogelijk heeft beïnvloed bij het doen van haar uitlatingen. Door deze ontoelaatbare beïnvloeding van de verdachte door de undercover-agenten zijn verklaringen van de verdachte verkregen die strijdig zijn met haar verklaringsvrijheid en dus onrechtmatig zijn. Dit betekent – zo begrijpt de rechtbank althans het verweer – dat de processen-verbaal van de undercoveragenten over hetgeen de verdachte tijdens het gesprek zou hebben gezegd, alsmede de uitwerking van de heimelijke opname van dat gesprek van het bewijs moeten worden uitgesloten.
De rechtbank overweegt dienaangaande het volgende.
Met de verdediging stelt de rechtbank vast dat één van de twee undercover-agenten (A-3744) ten tijde van zijn inzet als stelselmatige informatie inwinner (art. 126j van het Wetboek van Strafvordering) een vuurwapen droeg en dat dit ook het geval was ten tijde van het gesprek met [medeverdachte 1] en [verdachte] in de woning van de ouders van [medeverdachte 1] , alwaar zij op dat moment verbleven. De rechtbank stelt eveneens vast dat op enig moment gedurende de inzet in ieder geval voor [medeverdachte 1] dit vuurwapen zichtbaar is geworden en dat [medeverdachte 1] dat vuurwapen ook daadwerkelijk heeft gezien. De rechtbank stelt voorts vast dat dit incident plaatsvond niet in of nabij de woning van de ouders van [medeverdachte 1] maar op een geheel andere locatie, te weten één van de locaties die [medeverdachte 1] gedurende een autorit met de undercover-agenten heeft aangedaan om aan te wijzen waar sporen waren weggemaakt. Bij één van die locaties stapte agent A-3744 uit de auto en waaide het jasje van zijn maatpak open door de wind en zag [medeverdachte 1] het wapen, aldus de undercover-agenten bij de rechter-commissaris. De verdachte [verdachte] was bij dit moment niet aanwezig. Zij was alleen aanwezig bij het gesprek in de woning.
Toen [medeverdachte 1] het vuurwapen zag, had verdachte haar uitlatingen ten overstaan van de undercover-agenten reeds gedaan. Dat het vuurwapen van de undercover-agenten eerder dan dit specifieke moment voor [verdachte] en [medeverdachte 1] zichtbaar is geweest en ook daadwerkelijk door hen is waargenomen, is op geen enkele wijze gebleken. Niet alleen rept de verdachte zelf op geen enkel moment in de strafprocedure over een voorval waarbij zij daadwerkelijk een vuurwapen bij een van de undercover-agenten heeft gezien, het aan het verweer ten grondslag gelegde samenstel van feiten en omstandigheden vindt evenmin bevestiging in de OVC-opname van het in de woning gevoerde gesprek tussen de verdachten [verdachte] , [medeverdachte 1] en de undercover-agenten, de verklaringen van de undercover-agenten bij de rechter-commissaris, de door hun opgemaakte processen-verbaal van bevindingen noch enig ander stuk in het dossier.
Al met al komt de rechtbank tot de slotsom dat voor de aan het verweer ten grondslag gelegde feitelijke stelling, te weten dat de verdachte [verdachte] bij het doen van haar verhaal tegen de undercover-agenten in de woning op enigerlei wijze is beïnvloed door de zichtbaarheid van een vuurwapen bij één van de undercover-agenten, geen begin van aannemelijkheid is te vinden. Het enkele opperen van de mogelijkheid daartoe, zoals door de raadsman feitelijk is gedaan, is onvoldoende.
Dat, zoals de raadsman nog heeft aangevoerd, de verdediging onvoldoende toetsingsmogelijkheden hebben opengestaan omdat de rechter-commissaris heeft belet
dat – zo verstaat de rechtbank de beslissing van de rechter-commissaris – vragen hieromtrent door de undercover-agent werden beantwoord, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Uit de verklaringen van de undercover-agenten, afgelegd naar aanleiding van vragen van de verdediging, blijkt dat het dragen van een wapen door één van hen niet was bedoeld om indruk op de verdachten te maken of om het maffia-verhaal te ondersteunen, dat het niet de bedoeling was dat de verdachte(n) het wapen zou(den) zien en dat het slechts werd gedragen uit veiligheidsoverwegingen. Ook valt uit hun verklaringen slechts af te leiden dat het vuurwapen op één specifiek moment, te weten het hierboven beschreven incident, zichtbaar is geworden en dat het vuurwapen de rest van hun inzet voor de verdachte(n) verborgen is geweest. Hiermee heeft de verdediging naar het oordeel van de rechtbank op dit specifieke punt meer dan voldoende gelegenheid gehad om de inzet van de undercover-agenten en de wijze waarop deze had plaatsgevonden te toetsen. Van een ontoelaatbare beknotting van de verdedigingsrechten is dan ook geen sprake geweest.
Het verweer wordt verworpen.
Ook overigens zijn er geen onrechtmatigheden gebleken aan de inzet van de undercover-agenten. Al hetgeen in dit verband aan bewijs is bijgebracht is rechtmatig verkregen en dus bruikbaar voor de bewijsvoering.
2) rechtmatigheid OVC-gesprek 14 augustus 2014.
De raadsman van de verdachte heeft in de pleitnota voorts nog aangevoerd dat het OVC-gesprek van 14 augustus 2014 onrechtmatig is verkregen en dat sprake is geweest van een vormverzuim, maar nagelaten dit verweer nader te onderbouwen. Wat betreft eventuele consequenties heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het verweer ziet op een heimelijk opgenomen gesprek tussen [medeverdachte 1] en [verdachte] dat plaatsvond op de zolder van de woning aan de [adres] te Maurik (p. 7 van de derde aanvulling op het eindproces-verbaal). Met de verdediging en de officier van justitie stelt de rechtbank vast dat dit gesprek is opgenomen, beluisterd en uitgewerkt terwijl ten tijde van de opname het bevel ex art. 126l van het Wetboek van Strafvordering mondeling door de officier van justitie was beëindigd, zodat sprake is van een vormverzuim als bedoeld in art. 359a van het Wetboek van Strafvordering dat niet meer kan worden hersteld.
Gelet op het belang dat het geschonden voorschrift dient, te weten de door art. 8 van het EVRM beschermde persoonlijke levenssfeer, de geringe ernst van het verzuim, waarbij de omstandigheden waaronder het verzuim is begaan – zijnde: de door de rechter-commissaris verleende machtiging tot opname van vertrouwelijke communicatie was nog altijd van kracht - en de mate van verwijtbaarheid daarbij mede in aanmerking worden genomen – zijnde: door een technische oorzaak werd na beëindiging van het bevel toch opgenomen en abusievelijk vervolgens ook uitgeluisterd en uitgewerkt – alsmede het feit dat van nadeel aan de zijde van de verdachte niet is gebleken, in ieder geval niet wat betreft haar recht op een eerlijk proces als bedoeld in art. 6 van het EVRM, zal de rechtbank volstaan met de enkele constatering dat sprake is van een vormverzuim en daar verder geen consequenties aan verbinden.
3) schending verdedigingsrechten na voegen van verklaringen van medeverdachten ter terechtzitting in elkaars zaak.
De raadsman van de verdachte heeft betoogd dat de rechten van de verdediging zijn geschonden doordat ter terechtzitting na afloop van de bespreking van de feiten door de rechtbank is bepaald dat de verklaringen van de verdachten in deze zaak over en weer in elkaars zaak worden gevoegd, terwijl de verdediging 1) geen inzicht heeft over het hoe en met welke exacte bewoordingen de verklaringen van de verdachten door de griffier zijn genoteerd en 2) verstrekking van een afschrift van de aantekeningen van de griffier door de rechtbank is geweigerd. Nu de verdediging niet heeft kunnen participeren in vraagstellingen door de rechtbank aan de medeverdachten en evenmin daarop heeft kunnen anticiperen, zijn de verdedigingsrechten geschonden, aldus de raadsman.
De rechtbank stelt vast dat de raadsman van de verdachte ter terechtzitting reeds bezwaar heeft gemaakt tegen de beslissing van de rechtbank om de ter terechtzitting afgelegde verklaringen van de verdachten in elkaars zaak te voegen en dat hij dat bezwaar in de kern heeft gegrond op dezelfde argumenten als die nu aan het bij pleidooi gevoerde verweer ten grondslag zijn gelegd. De rechtbank heeft geen argumenten gevonden om af te wijken van de eerder door haar op de terechtzitting gegeven beslissing en er zijn geen nieuwe argumenten aangedragen om de eerder gegeven beslissing te voorzien van een nadere motivering. De rechtbank verwijst voor de verwerping van het verweer dan ook naar de motivering van de ter zitting genomen beslissing en volstaat daarmee.
Het verweer faalt.
Slotconclusie rechtbank ten aanzien van het bewijs.
Al hetgeen hiervoor is overwogen en aan feiten en omstandigheden is vastgesteld leidt tot de slotsom dat wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van moord. Dat sprake is geweest van medeplegen vloeit rechtstreeks voort uit de bewijsvoering. Verdachte is betrokken geweest bij de vorming van het moordplan en bij de feitelijke uitvoering van dat plan. Zij is degene geweest die onder valse voorwendselen geld van het slachtoffer heeft gekregen wetende dat dit voor een vuurwapen en/of kogels was bedoeld en zij heeft het slachtoffer onder valse voorwendselen naar het vakantiehuisje in Ewijk gestuurd wetende dat [medeverdachte 1] hem daar met het vuurwapen op stond te wachten. Weliswaar heeft zij niet feitelijk de levensberovende handeling verricht, maar wel heeft zij geweld uitgeoefend op het slachtoffer nadat deze door een kogel, afgevuurd door [medeverdachte 1] was getroffen. De bijdrage van de verdachte aan de voltooiing van het levensdelict is zowel intellectueel als materieel van een zodanig gewicht geweest, dat zij als medepleger daarvan moet worden aangemerkt.
Hetgeen overigens nog door de verdediging is aangevoerd, vindt zijn weerlegging in al het vorenoverwogene.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
1.
op 22 juni 2014 te Ewijk, gemeente Beuningen, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk en met voorbedachten rade, [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers hebben verdachte en haar mededaders met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen een kogel afgevuurd op [slachtoffer] , waarbij die [slachtoffer] door die kogel in het lichaam werd getroffen, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Motivering van de beslissing.
De eis van de officier van justitie.
Een gevangenisstraf voor de duur van 18 jaar, met aftrek van voorarrest.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit van de ten laste gelegde moord.
Als moord wel bewezen kan worden, dan is de verdediging van oordeel dat de door het openbaar ministerie gevorderde gevangenisstraf voor de duur van 18 jaar buitensporig hoog is. In dit verband verwijst de raadsman naar in zijn pleitnota aangehaalde jusrisprudentie.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit feit is begaan.
Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De verdachte heeft samen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 5] in de nacht van 21 op 22 juni 2014 conform een vooropgezet plan [slachtoffer] van het leven beroofd. [slachtoffer] werd naar een vakantiewoning op een camping in Ewijk gelokt en is daar van dichtbij neergeschoten en overleed, precies zoals door hen werd beoogd, vrijwel direct aan de gevolgen daarvan.
De medeverdachte [medeverdachte 1] loste het fatale schot. Daarna zijn er door [medeverdachte 1] en [verdachte] nog andere geweldshandelingen verricht, die gruwelijk zijn te noemen. Ieder van de overige verdachten droeg welbewust op andere wijze bij aan de uitvoering van het plan.
Afschuwelijk wrang vindt de rechtbank de omstandigheid dat het vuurwapen en/of de kogels achteraf bezien blijken te zijn betaald met geld dat op slinkse wijze van het slachtoffer werd afgetroggeld.
De redenen voor deze lafhartige moord zijn onduidelijk gebleven. De verdachte heeft hierover geen helderheid willen verschaffen, hetgeen de verwerking van het verlies voor de nabestaanden nog moeilijker maakt.
Moord wordt beschouwd als één van de ernstigste misdrijven uit het Wetboek van Strafrecht. Het doden van een ander is immers onomkeerbaar en dieper ingrijpen in iemands leven door dat leven te beëindigen is niet mogelijk. Het brengt ook onpeilbaar leed toe aan de nabestaanden van een slachtoffer, zoals blijkt uit de zich in het dossier bevindende slachtofferverklaringen van de broers en zussen van het slachtoffer en twee van zijn zonen. Bovendien schokt het de maatschappij en brengt het gevoelens van angst en onveiligheid teweeg.
Een moordenaar valt het zware verwijt te maken dat hij gelegenheid had om zich te bezinnen, maar zijn afschuwelijke plan tóch uitvoerde.
Het voltooide delict moord behoort tot de zwaarste categorie strafbare feiten die de wet kent. De wetgever heeft voor moord als strafmaximum levenslange gevangenisstraf of tijdelijke van ten hoogte dertig jaren vastgesteld.
Voor feiten als deze zijn landelijk geen oriëntatiepunten vastgesteld. De rechtbank heeft gekeken naar uitspraken zoals die door de diverse rechterlijke colleges in Nederland in soortgelijke zaken zijn gedaan. Daarbij is gebleken dat het bewezenverklaarde feit zich moeilijk laten vergelijken met andere soortgelijke feiten, omdat elke moord een aantal specifieke elementen in zich draagt.
De rechtbank is - alles afwegende - van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving een lange onvoorwaardelijke gevangenisstraf recht doet aan de ernst van de feiten.
De rechtbank zal een zwaardere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf. In de eerste plaats omdat de rechtbank van oordeel is dat de gevorderde straf de ernst van het bewezen verklaarde onvoldoende tot uitdrukking brengt. In de tweede plaats is de rechtbank van oordeel dat in de gevorderde straf onvoldoende het feit tot uiting komt dat de verdachte ter zitting een calculerende houding heeft aangenomen door zich aan ter sluiten bij een door haar medeverdachte [medeverdachte 1] in een laat stadium gefabriceerde verklaring. De echte beweegredenen om [slachtoffer] om het leven te brengen zijn zodoende nog altijd niet boven tafel gekomen, hetgeen, zoals reeds opgemerkt, het verwerkingsproces van de nabestaanden nog moeilijker maakt.
Alles afwegende acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 19 jaren op zijn plaats.
De vordering van de benadeelde partij.
[nabestaande] heeft zich als erfgenaam gevoegd als benadeelde partij in het strafproces.
De benadeelde partij heeft een voegingsformulier ingediend met een vordering van in totaal € 9.925,15 voor als erfgenaam rechtstreeks geleden materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente, ten gevolge van het aan verdachte tenlastegelegde en bewezenverklaarde strafbare feit.
Op de terechtzitting van 18 april 2016 is vast komen staan dat een gevorderd bedrag van
€ 162,50 (onderdeel van de totale schadepost ‘basiskosten Het Uitvaarthuis’ van € 362,50) abusievelijk is opgevoerd, aangezien dit bedrag is vergoed door de uitvaartverzekering.
Het standpunt van de officier van justitie.
De vordering toewijzen tot een bedrag € 9.762,65, te vermeerderen met wettelijke rente, en daarbij de schadevergoedingsmaatregel ingevolge artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen. Het restant van de vordering, een bedrag van € 162,50 (onderdeel van de gevorderde schadepost ‘basiskosten Het Uitvaarthuis’ van € 362,50) dient te worden afgewezen omdat deze schade is vergoed door de uitvaartverzekering.
Het standpunt van de verdediging.
In de vordering staat “grafrechten voor een tweede persoon”. Het bedrag wat is toe te rekenen aan de tweede persoon heeft geen enkel verband met dit feit. Verzocht is het genoemde bedrag voor grafrechten te halveren.
Een gevorderd bedrag van € 162,50 (onderdeel van de totale schadepost ‘basiskosten Het Uitvaarthuis’ van € 362,50) komt niet voor vergoeding in aanmerking aangezien dit bedrag is vergoed door de uitvaartverzekering.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank stelt vast dat aan de erfgenaam [nabestaande] rechtstreeks schade is toegebracht
door het onder 1 bewezen verklaarde feit. Het gevorderde bedrag van de geleden schade is
-vaststellend naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid- naar het oordeel van de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van in totaal € 9.762,65, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal het restant van de vordering, een bedrag van € 162,50 (onderdeel van de gevorderde schadepost ‘basiskosten Het Uitvaarthuis’) afwijzen, omdat uit het onderzoek ter terechtzitting vast is komen staan dat deze schade is vergoed door de uitvaartverzekering.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
De rechtbank heeft vastgesteld dat verdachte dit strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd. Nu verdachte en zijn mededaders samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelde hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag ook de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
De toegepaste wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen 24c, 27, 36f, 47 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
DE UITSPRAAK
De rechtbank.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 2 primair en 2 subsidiair ten laste is gelegd en spreekt haar daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt haar daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
medeplegen van moord.Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf.
Gevangenisstraf voor de duur van 19 jaar, met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.
Legt op de volgende maatregel.
Legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [nabestaande]
van een bedrag van € 9.762,65 als materiële schadevergoeding, bij gebreke van betaling
en verhaal te vervangen door 83 dagen hechtenis.
Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 juni 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door (één van) haar mededader(s)/medeplichtige(n) is betaald.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [nabestaande] toe tot een bedrag van € 9.762,50 materiële schadevergoeding en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag aan de benadeelde partij.
Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 juni 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door (één van) haar mededader(s)/medeplichtige(n) is betaald.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Wijst de vordering voor het overige af.
Indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt daarmee haar verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan haar verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E.C.P.M. Valckx, voorzitter,
mr. E.M.J. Raeijmaekers en mr. C.P.J. Scheele, leden,
in tegenwoordigheid van M.P.M. van Goethem, griffier,
en is uitgesproken op 23 mei 2016.

Voetnoten

1.In de voetnoten wordt verwezen – tenzij anders vermeld – naar de voor deze zaak relevante processtukken vermeld onder
2.I - proces-verbaal van bevindingen, p. 628
3.I - proces-verbaal van verhoor van [persoon] , p. 638 en 639
4.I - ambtelijk verslag p.75
5.I - proces-verbaal van bevindingen, p. 718
6.In de hiervoor genoemde bewijsmiddelen I t/m IV zijn verklaringen opgenomen van diverse verdachten en getuigen waarin
7.II - NFI rapport DNA-vergelijkend onderzoek, p. 264-266
8.I - Pathologisch onderzoek NFI d.d. 19 augustus 2014, p. 688-703
9.III - Verklaring van [medeverdachte 1] afgelegd bij de rechter-commissaris op 27 mei 2015, p. 4 en 5
10.III - Handgeschreven verklaring van [medeverdachte 1] , als bijlage gevoegd bij diens verklaring afgelegd bij de rechter-
11.I -Verklaring [verdachte] p. 1675-1676
12.I -Verklaring [medeverdachte 3] , p. 1747-1748 en p. 1771
13.I -Verklaring [verdachte] p. 1676 in samenhang met III -Verklaring van [verdachte] afgelegd bij de rechter-
14.IV - Verklaring [medeverdachte 5] p. 72
15.III - Verklaring [medeverdachte 5] afgelegd bij de rechter-commissaris op 13 oktober 2015 p. 1 en 2 in samenhang met
16.III - Verklaring [verdachte] afgelegd bij de rechter-commissaris op 30 september 2015 p. 1
17.III - Verklaringen van [medeverdachte 1] afgelegd bij de rechter-commissaris op 27 mei 2015 p. 2 en 3 en 18 augustus 2015 p. 1
18.VII - Verklaring [medeverdachte 5] afgelegd bij de rechter-commissaris op 13 oktober 2015 p. 1, III –Verklaring [medeverdachte 1]
19.I - Proces-verbaal van analyse p. 153-156
20.I - Proces-verbaal van analyse p. 153-156
21.III - Verklaring [medeverdachte 1] afgelegd bij de rechter-commissaris op 27 mei 2015 p. 1 en 2
22.I - Verklaring [medeverdachte 4] p. 1463
23.III - Verklaring [medeverdachte 5] afgelegd bij de rechter-commissaris op 13 oktober 2015, p. 1
24.I - Proces-verbaal van analyse p. 159-165
25.I - Proces-verbaal van analyse p. 159-165
26.III - Verklaring [medeverdachte 1] afgelegd bij de rechter-commissaris op 27 mei 2015, p. 4
27.I - Verklaring [medeverdachte 4] p. 1464
28.I - Verklaring [medeverdachte 3] p. 1771
29.I - Verklaring [medeverdachte 4] p. 1464 en verklaring van [medeverdachte 3] p. 1771
30.I - Verklaring [medeverdachte 3] p. 1771/1772 in samenhang met p. 1791
31.I - Verklaring [medeverdachte 2] p. 1532
32.I - Verklaring [medeverdachte 4] p. 1466 en verklaring [medeverdachte 3] p. 1791
33.I - Verklaring [medeverdachte 2] p. 1532
34.III - Verklaring [verdachte] afgelegd bij de rechter-commissaris op 30 september 2015, p. 2
35.I - Verklaring [verdachte] p. 1680 en verklaring [verdachte] afgelegd bij de rechter-commissaris op
36.I - Verklaring van [medeverdachte 2] p. 1533/1534
37.III - Verklaring [medeverdachte 5] afgelegd bij de rechter-commissaris op 13 oktober 2015, p. 2
38.I - Verklaring van [medeverdachte 3] p. 1773
39.I - Verklaring [medeverdachte 4] p. 1467
40.I - Proces-verbaal van analyse p. 212
41.I - Proces-verbaal van analyse p. 217
42.I - Proces-verbaal van analyse p.213
43.Verklaring [medeverdachte 5] afgelegd ter terechtzitting van 11 april 2016
44.I- Proces-verbaal uitwerking OVC Maurik (begane grond) van 25-09-2014, sessie id 25369 en 25370, tijdstip 12:30:57 en
45.I - Verklaring [medeverdachte 4] p. 1468
46.I - Verklaring van [medeverdachte 3] p. 1773
47.I - Verklaring [medeverdachte 4] p. 1467
48.I - Verklaring [medeverdachte 3] p. 1773
49.III - Verklaring [medeverdachte 1] afgelegd bij de rechter-commissaris op 18 augustus 2015, p. 2
50.I - Verklaring [medeverdachte 3] p. 1794
51.I - Verklaring [medeverdachte 4] p. 1469
52.I - Verklaring [medeverdachte 4] p. 1450
53.I - Verklaring [verdachte] p. 1678 en 1681
54.III - Verklaring [verdachte] afgelegd bij de rechter-commissaris op 30 september 2015, p. 2
55.I - Proces-verbaal uitwerking OVC Maurik (begane grond) 25-9-14 sessie id 25371 en 25383, tijdstip 12.41.59 en 13.42.00,
56.I - Verklaring [medeverdachte 4] p. 1466
57.I – Proces-verbaal van analyse p. 220
58.I - Verklaring [medeverdachte 3] p. 1773/1774
59.I - Verklaring [verdachte] p. 1678
60.I - Proces-verbaal uitwerking OVC Maurik (begane grond) van 25-09-2014, sessie id 25371 en 25383, tijdstip 12:41:59 en
61.I - Proces-verbaal uitwerking OVC Maurik (begane grond) van 25-09-2014, sessie id 25371 en 25383, tijdstip 12:41:59 en
62.I - Proces-verbaal uitwerking OVC Maurik (begane grond) van 25-09-2014, sessie id 25371 en 25383, tijdstip 12:41:59 en
63.I - Proces-verbaal uitwerking OVC Maurik (begane grond) van 25-09-2014, sessie id 25371 en 25383, tijdstip 12:41:59 en
64.I - Proces-verbaal uitwerking OVC Maurik (begane grond) van 25-09-2014, sessie id 25371 en 25383, tijdstip 12:41:59 en
65.I - Proces-verbaal uitwerking OVC Maurik (begane grond) van 25-09-2014, sessie id 25371 en 25383, tijdstip 12:41:59 en
66.I - Proces-verbaal uitwerking OVC Maurik (begane grond) van 25-09-2014, sessie id 25371 en 25383, tijdstip 12:41:59 en