ECLI:NL:RBOBR:2016:2633

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
23 mei 2016
Publicatiedatum
24 mei 2016
Zaaknummer
01/865118-14
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van medeplichtigheid tot medeplegen van moord met gevangenisstraf

Op 23 mei 2016 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van medeplichtigheid aan de moord op [slachtoffer]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met medeverdachten, betrokken was bij een plan om [slachtoffer] om het leven te brengen. De verdachte heeft [medeverdachte 2] geholpen door haar naar [medeverdachte 3] te vervoeren voor de overdracht van een geldbedrag van €250,-, dat bedoeld was voor de aanschaf van een vuurwapen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte ernstig rekening had moeten houden met de mogelijkheid dat zijn medeverdachten [slachtoffer] iets ernstigs zouden aandoen. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 16 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 1 jaar. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet alle details van het moordplan kende, maar dat hij wel een faciliterende rol had gespeeld. De zaak is behandeld in een meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, en de uitspraak is gedaan na een uitgebreid onderzoek ter terechtzitting, waarbij meerdere getuigen en medeverdachten zijn gehoord.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/865118-14
Datum uitspraak: 23 mei 2016
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats ] op [geboortedatum] 1977 .
Om veiligheidsredenen is het adres niet opgenomen in het vonnis.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 22 december 2014, 9 januari 2015, 3 april 2015, 19 juni 2015, 23 november 2015,
19 februari 2016, 11 april 2016, 13 april 2016, 18 april 2016, 20 april 2016 en 9 mei 2016.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 25 november 2014.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 3 april 2015 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of een of meer andere mededader(s) op of omstreeks 22 juni 2014 te Ewijk, gemeente Beuningen, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met elkaar, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, [slachtoffer] van het leven heeft/hebben beroofd, immers heeft/hebben die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of die andere mededader(s) met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, althans met dat opzet, aldaar in een (recreatie)woning, met een vuurwapen (vanaf korte afstand) een kogel afgevuurd op [slachtoffer] , waarbij die [slachtoffer] door die kogel in het lichaam werd getroffen, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden,
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte in of omstreeks de periode van 15 juni 2014 tot en met 22 juni 2014 te 's-Hertogenbosch en/of Druten en/of Ewijk en/of elders in Nederland opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest door die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of een of meer bovenbedoelde mededader(s) in zijn woning (alwaar ondermeer over de planning van dit misdrijf is besproken) onderdak te (blijven) verschaffen en/of voorafgaand aan het bovenomschreven misdrijf die [medeverdachte 2] te vervoeren naar een persoon in
's-Hertogenbosch ten behoeve van de overdracht van een geldbedrag (terwijl hij, verdachte, wist dat deze persoon een vuurwapen en/of kogels aan die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of die andere mededader(s) kon leveren) en/of zich voorafgaand aan het misdrijf naar die (recreatie)woning in Ewijk te begeven en/of aldaar honden en/of kleding, althans goederen, uit deze (recreatie)woning te verwijderen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
De bewijsmiddelen en de beoordeling daarvan. [1]
De bewijsvoering is gebaseerd op de volgende bewijsmiddelen:
I een dossier van de politie eenheid Oost-Brabant, onderzoek “TGO [onderzoeksnaam] ”, met proces- verbaalnummer 2014059945, afgesloten d.d. 10 december 2014, aantal doorgenummerde bladzijden: 1856.
II een dossier Forensische Opsporing. Dit proces-verbaal betreft een relaas van alle forensisch technische onderzoeken en de rapporten van de daaruit voortvloeiende onderzoeken door deskundigen van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI).
III de stukken van het kabinet van de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, inhoudende: diverse getuigenverhoren;
IV een proces-verbaal van voorgeleiding [medeverdachte 3] van de politie eenheid Oost-
Brabant, onderzoek “TGO [onderzoeksnaam] ”, met proces- verbaalnummer 2014059945, afgesloten d.d. 8 januari 2015, aantal doorgenummerde bladzijden: 83.
De rechtbank stelt op grond van de bewijsvoering en het verhandelde ter terechtzitting de navolgende feiten en omstandigheden vast.
De rechtbank zal de verdachten hierna omwille van de leesbaarheid aanduiden bij hun voor- en/of achternaam.
Inleiding.
Op zondag 22 juni 2014 omstreeks 3:42 uur werd op landgoed De Pettelaar te Sint-Michielsgestel voor de toegangspoort tot perceel Pettelaar 1 een brandende bestelauto van het merk en type Renault Kangoo aangetroffen [2] met in de achterbak menselijke resten. Het slachtoffer lag op zijn buik met de voeten omhoog alsof hij vastgebonden had gezeten. [3]
Op 22 juni 2014 werd ter plaatse door de gemeentelijk lijkschouwer een onderzoek aan het lichaam ingesteld en werd de dood vastgesteld. De lijkschouwer stelde vast dat het stoffelijk overschot door intense inwerking van vuur over nagenoeg het gehele lichaam aangetast was. Een gedeelte van het gezicht was redelijk intact. [4]
Het slachtoffer werd aan de hand van een foto van de tatoeage op de rechterarm herkend door zijn zoon en zijn broer. [5] Op vrijdag 27 juni 2014 werd de identiteit van het overleden slachtoffer door middel van vergelijkend DNA-onderzoek bevestigd. Het slachtoffer (hierna te noemen: [slachtoffer] [6] ) was bij leven genaamd: [slachtoffer] , geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedatum 2] 1965 . [7]
Op 19 augustus 2014 heeft arts en patholoog A. Maes een uit- en inwendige schouw op het lichaam van het slachtoffer [slachtoffer] verricht. Daaruit bleek dat onder meer sprake was van een schotverwonding aan de romp. Deze schotverwonding heeft tot bloedverlies en functieverlies van het hart en vervolgens tot de dood geleid. [8]
Medeverdachte [medeverdachte 1] (hierna ook te noemen: [medeverdachte 1] ) heeft erkend dat er in de nacht van 21 op 22 juni 2014 in een recreatiewoning op vakantiepark De Groene Heuvels in Ewijk een confrontatie heeft plaatsgevonden tussen hem en het latere slachtoffer [slachtoffer] . [medeverdachte 1] had een vuurwapen bij zich dat is afgegaan. [slachtoffer] is – in de woorden van [medeverdachte 1] - neergegaan en niet meer overeind gekomen. Vervolgens is [slachtoffer] in de kofferbak van zijn bestelauto Renault Kangoo gelegd. [9] De auto is verplaatst naar de Pettelaar in Sint-Michielsgestel en aldaar in brand gestoken. [10]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht - op gronden als vermeld in het op schrift gesteld
requisitoir - wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan medeplichtigheid tot medeplegen van de moord op [slachtoffer] zoals ten laste is gelegd.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft integrale vrijspraak van het tenlastegelegde bepleit. Daartoe is - op de gronden als vermeld in de ter terechtzitting overgelegde pleitnota - in de kern aangevoerd dat er onvoldoende bewijs is dat verdachte wist dat [slachtoffer] vermoord zou worden en dat hij dit plan opzettelijk heeft ondersteund door de in de tenlastelegging genoemde handelingen.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank stelt op grond van de bewijsvoering en het verhandelde ter terechtzitting voorts de navolgende feiten en omstandigheden vast.

1.De relatie tussen verdachte, zijn medeverdachten en het slachtoffer.

[medeverdachte 1] is gehuwd met medeverdachte [medeverdachte 2] (hierna ook te noemen: [medeverdachte 2] ). Laatstgenoemde heeft gedurende enige tijd een affectieve relatie onderhouden met [slachtoffer] . In de woning van [medeverdachte 1] was door [slachtoffer] een hennepkwekerij ingericht, als gevolg waarvan [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] daar niet meer konden wonen. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben om die reden verbleven in eerdergenoemde recreatiewoning op vakantiepark De Groene Heuvels te Ewijk maar omdat ze de huur van de recreatiewoning niet meer konden betalen zijn zij gaan verblijven in de woning van verdachte [verdachte] en diens echtgenote te Druten . [11]
[medeverdachte 1] heeft twee broers, zijnde medeverdachte [medeverdachte 4] (hierna ook te noemen: [medeverdachte 4] ) en medeverdachte [medeverdachte 5] (hierna ook te noemen: [medeverdachte 5] ). Deze beide broers hadden medeverdachte [medeverdachte 3] (hierna ook te noemen: [medeverdachte 3] ) leren kennen, die hen had overgehaald tot het op hun naam afsluiten van meerdere contracten tot levering van telefoons en tot afgifte van die telefoons aan hem, [medeverdachte 3] , die hen een daarmee te behalen winst voorspiegelde. [12]
Via [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] hebben ook [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] [medeverdachte 3] leren kennen, in dezelfde periode waarin zij vanwege eerdergenoemde financiële problemen introkken bij verdachte [verdachte] en diens echtgenote. [13] Het was de bedoeling van [medeverdachte 3] om ook [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] telefoonabonnementen te laten afsluiten. [14]
[medeverdachte 3] heeft ter terechtzitting verklaard dat het enige doel van zijn contacten met [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] was om geld aan hen te verdienen. Hij heeft ze om die reden wijsgemaakt dat hij lid was van de Italiaanse maffia. Hij wilde zich groter voordoen dan hij eigenlijk was. Hij heeft hen een maffiaritueel laten ondergaan en hen daarmee doen geloven dat ook zijzelf lid waren geworden van de maffia. [15]

2.De planvorming.

[medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] willen samenwerken met [medeverdachte 3] in plaats van met [slachtoffer]
In de contacten tussen [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zijn al snel de financiële problemen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] ter sprake gekomen. [16] had hen van alles beloofd maar was die beloften niet nagekomen. De weed bracht niet op wat [medeverdachte 1] had verwacht. Hij wilde stoppen met werken voor [slachtoffer] . Bovendien liet [slachtoffer] [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] niet met rust.
[medeverdachte 3] kwam vervolgens met de oplossing dat [medeverdachte 1] voor hem zou gaan werken. [medeverdachte 3] zou dan zijn schulden overnemen. Er was op dat moment een schuld van 250.000 euro. [medeverdachte 3] zei dat die dan in twee weken zou zijn afgelost.
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zouden op die manier niet langer de diensten van [slachtoffer] nodig hebben.
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hadden wel oren naar dit voorstel. Zij zijn met [medeverdachte 3] in zee gegaan, hetgeen bekrachtigd is met eerdergenoemd maffiaritueel. [17]
Confronteren van [slachtoffer] .
Vervolgens is tussen [medeverdachte 3] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] het plan ontstaan om in dit verband [slachtoffer] “te confronteren”. [medeverdachte 3] is – ook naar eigen zeggen – de initiatiefnemer hiertoe geweest. [18]
Er hebben in deze periode diverse ontmoetingen en gesprekken plaatsgevonden tussen (een deel van) de verdachten. Over enkele daarvan is verklaard dat deze verband hielden met de uiteindelijke confrontatie van [slachtoffer] . Het betreft dan de periode van 13 tot en met 20 juni 2016.
Ontmoeting bij Karwei te Druten op 13 juni 2014.
Uit de camerabeelden van een industrieterrein nabij Karwei te Druten bleek dat op vrijdag 13 juni 2014 vanaf ongeveer 09:50 uur de auto in gebruik bij [medeverdachte 1] ( [kenteken 1] ), de auto van de vader van [medeverdachte 4] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 5] ( [kenteken 2] ), de auto van [medeverdachte 3] ( [kenteken 3] ) en de auto in gebruik bij het latere slachtoffer [slachtoffer] ( [kenteken 4] ) op dat industrieterrein kwamen en daar ook gelijktijdig waren. [19]
Aan de hand van historische verkeersgegevens bleek dat de mobiele telefoons in gebruik bij [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 5] en [slachtoffer] omstreeks die tijd gebruik maakten van telefoonmasten in de nabijheid van dat industrieterrein te Druten. [20] [medeverdachte 1] [21] en [medeverdachte 5] [22] verklaren dat zij daar een afspraak met [medeverdachte 3] hadden, en dat ook [slachtoffer] daar op dat moment aanwezig was. [medeverdachte 3] erkent dat hij daar aanwezig was. [23]
Over wat er aldaar besproken is verschillen de verklaringen. De rechtbank heeft daarom niet kunnen vaststellen wat het doel van deze ontmoeting is geweest.
Ontmoetingen te Druten op 18 juni 2014.
Uit de camerabeelden van datzelfde industrieterrein nabij Karwei te Druten bleek ook dat op woensdag 18 juni 2014 vanaf ongeveer 20:34 uur de auto in gebruik bij [medeverdachte 1] ( [kenteken 1] ), de auto van de vader van [medeverdachte 4] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 5] ( [kenteken 2] ) en de auto van [medeverdachte 3] ( [kenteken 3] ) wederom gelijktijdig op dat industrieterrein kwamen en daar ook gelijktijdig waren. [24]
Aan de hand van historische verkeersgegevens bleek dat de mobiele telefoons in gebruik bij [medeverdachte 1] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] omstreeks die tijd gebruik maakten van telefoonmasten in de nabijheid van dat industrieterrein te Druten. [25] [medeverdachte 1] [26] , [medeverdachte 5] [27] en [medeverdachte 4] [28] verklaren dat zij bij deze ontmoeting aanwezig waren, tezamen met [medeverdachte 3] .
Na de ontmoeting bij Karwei van 18 juni 2014 hebben [medeverdachte 1] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] elkaar diezelfde avond nogmaals ontmoet, nu op een parkeerplaats die gelegen is nabij de woning van [verdachte] . [29]
Bij een van deze twee bijeenkomsten op 18 juni 2014 heeft [medeverdachte 3] gezegd dat hij [slachtoffer] in Tiel dood zou schieten met één genadeschot. [medeverdachte 3] heeft toen een wapen laten zien. Het betrof een lang wapen dat in de auto van [medeverdachte 3] lag, een Alfa Romeo. De volgende ochtend heeft [medeverdachte 3] naar [medeverdachte 1] gebeld en hem gezegd dat het niet gelukt was. [30]
Gesprek [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] in de woning van verdachte.
Uit de verklaring van verdachte blijkt dat die week in zijn woning een gesprek heeft plaatsgevonden tussen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] , waarbij verdachte aanwezig was. Tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] is toen besproken dat [medeverdachte 3] aan vuurwapens kon komen en dat ze het dan zelf wel op zouden lossen. [31]
Gesprek vrijdagavond 20 juni 2014.
Op grond van verklaringen van [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] stelt de rechtbank vast dat op vrijdagavond 20 juni 2014 in de woning van verdachte de volgende personen bij elkaar zitten en een gesprek voeren: [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , verdachte en diens echtgenote. Toen is gesproken over het “omleggen” van [slachtoffer] . [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] voerden de boventoon in dat gesprek. Er is ook besproken dat [medeverdachte 2] op zaterdag contact zou leggen met [slachtoffer] over 250 euro, zogenaamd voor een advocaat. Dat geld moest naar [medeverdachte 3] toe en was bestemd voor een wapen en/of voor kogels. Daarover is die avond via sms gediscussieerd met [medeverdachte 3] . [32] Verdachte hoorde dat [medeverdachte 2] naar [slachtoffer] belde dat ze 250 euro nodig had voor een advocaat omdat ze van [medeverdachte 1] wilde scheiden. [slachtoffer] zou het zaterdag komen brengen. [33]
Tussenconclusie rechtbank.
De rechtbank concludeert op basis van het vorenstaande dat er sprake is geweest van een plan om [slachtoffer] op enig moment te confronteren en dat dit plan na gezamenlijk overleg tussen de verdachten is ontsproten. Dat dit plan de mondelinge confrontatie behelsde waarover medeverdachte [medeverdachte 1] bij de rechter-commissaris, medeverdachte [medeverdachte 2] , medeverdachte [medeverdachte 3] en medeverdachte [medeverdachte 5] ter terechtzitting hebben verklaard, in die zin dat het de bedoeling was om [slachtoffer] te confronteren met het niet nakomen van zijn beloftes, de financiële problemen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en zijn handelen jegens [medeverdachte 2] , dan wel om hem, [slachtoffer] , eerst in de waan te brengen dat [medeverdachte 2] van [medeverdachte 1] zou scheiden en met hem, [slachtoffer] , verder zou gaan en om die [slachtoffer] vervolgens op dat punt beet te nemen en te laten voelen hoe het is om zwaar te worden teleurgesteld, acht de rechtbank niet geloofwaardig en evenmin aannemelijk geworden. Een dergelijke opzet valt naar het oordeel van de rechtbank geenszins te rijmen met de bij de besprekingen gebruikte bewoordingen als “omleggen”, “doodschieten” en “het oplossen”, zeker niet als deze bewoordingen worden bezien binnen de context van het spreken over wapens en kogels en het tonen van een vuurwapen. Veel meer wijst dit op een vooraf gemaakt plan dat ertoe strekte om [slachtoffer] bij een georkestreerde confrontatie neer te schieten. De rechtbank heeft ook de overtuiging gekregen dat dit het doel van het plan is geweest.

3.De uitvoering van het plan.

Zaterdagmiddag 21 juni 2014: financiering van het wapen of de kogels.
Het op vrijdagavond 20 juni 2014 beraamde plan om onder valse voorwendselen geld afhandig te maken van [slachtoffer] heeft [medeverdachte 2] op zaterdagmiddag 21 juni 2014 uitgevoerd. Zij heeft 250 euro van [slachtoffer] gekregen. [34] Zij had hem verteld dat ze het geld nodig had om een advocaat in te schakelen om van [medeverdachte 1] te kunnen scheiden. [35] Verdachte is hier getuige van geweest. Hij heeft verklaard dat [medeverdachte 2] huilde en tegen [slachtoffer] zei dat ze met hem verder wilde, dat hij, verdachte, vervolgens met [medeverdachte 2] van Druten naar ’s-Hertogenbosch is gereden en niet tegen [slachtoffer] mocht zeggen dat [medeverdachte 2] naar [medeverdachte 3] ging maar moest zeggen dat ze naar een advocaat ging. In de auto zei [medeverdachte 2] vervolgens tegen verdachte: “ik kan goed toneelspelen hé”. In ’s-Hertogenbosch heeft [medeverdachte 2] het geld aan [medeverdachte 3] gegeven. [36] Ook [medeverdachte 3] heeft verklaard dat hij 250 euro heeft ontvangen van [medeverdachte 2] [37] , zij het dat hij heeft ontkend dat het geld voor een wapen en/of kogels was bestemd.
Zaterdagavond 21 juni 2014: ophalen van het vuurwapen bij [medeverdachte 3] .
[medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] hebben verklaard dat [medeverdachte 3] op zaterdagavond 21 juni 2014 hen belde met de opdracht dat zij beiden direct naar hem moesten komen. [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] reden daarop vanuit [gemeente 1] naar [gemeente 2] , waar [medeverdachte 3] woonde. Aldaar aangekomen kregen zij van hem een vuurwapen met twee kogels en een geluiddemper. [medeverdachte 3] legde uit hoe het wapen werkte en legde het vuurwapen in de auto van [medeverdachte 5] en [medeverdachte 4] . [medeverdachte 3] zei hen dat ze naar Ewijk moesten. [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] zijn vervolgens met de Peugeot naar Ewijk gereden en naar het huisje van [medeverdachte 1] gelopen die daar al aanwezig was. [38] [39]
Deze verklaringen worden ondersteund door de navolgende bewijsmiddelen:
1. Historische verkeersgegevens waaruit blijkt dat de mobiele telefoons in gebruik bij [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] die avond om 21.55 uur gebruik maken van telefoonmasten in Tiel. Vervolgens verplaatst het telefoontoestel in gebruik bij [medeverdachte 4] zich van Tiel naar [gemeente 2] . De telefoontoestellen in gebruik bij [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] maken vervolgens vanaf 22.32 uur gebruik van masten in [gemeente 2] en Haaren. [40] Daarna blijken die toestellen zich vanaf 22.55 uur weer te verplaatsen van [gemeente 2] naar de Ficarystraat in Beuningen, in de directe nabijheid van vakantiepark de Groene Heuvels te Ewijk. Vanaf ongeveer 23.38 uur blijven deze toestellen gebruik maken van deze telefoonmast.
2) ARS-gegevens waaruit blijkt dat de auto van de vader van [medeverdachte 4] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 5] (met kenteken [kenteken 2] ) zich gelijktijdig met de telefoontoestellen in gebruik bij [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] verplaatst over de rijksweg N65 in de richting van Den Bosch en later weer in de richting van Nijmegen. [41]
3) Historische verkeersgegevens waaruit blijkt dat twee telefoontoestellen in gebruik bij [medeverdachte 3] tussen 22.00 en 23.00 uur gebruik maken van de mast op de Scheibaan in [gemeente 2] . [42]
4) De verklaring van [medeverdachte 3] dat [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] in de avond van 21 juni 2014 bij hem zijn geweest in [gemeente 2] [43] , zij het dat hij ontkent dat dit iets te maken zou hebben met de levering van een vuurwapen.
5) De uitlating van [medeverdachte 2] tegenover de undercover-agenten inhoudende dat [medeverdachte 3] het vuurwapen heeft geleverd. [44]
Zaterdagavond 21 juni 2014: overhandiging van het vuurwapen aan [medeverdachte 1] .
In Ewijk is het wapen door [medeverdachte 5] overhandigd aan [medeverdachte 1] . [45] [medeverdachte 3] had bij de overhandiging van het wapen in [gemeente 2] aan [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] hen te kennen gegeven dat één van hen óf [medeverdachte 1] het zou moeten doen. [46] In de woorden van [medeverdachte 5] : “Toen zei [medeverdachte 3] dat één van ons drie moest schieten.” [47] In Ewijk ontstond een discussie wie van de broers [achternaam] het zou doen. Uiteindelijk zei [medeverdachte 1] - aldus [medeverdachte 4] - dat hij het wel zou doen omdat het nu opgelost moest gaan worden. [medeverdachte 1] vertelde vervolgens dat [medeverdachte 2] met [slachtoffer] onderweg was naar het huisje. Toen [medeverdachte 4] dit hoorde wilde hij direct weg maar de achterzijde was gebarricadeerd en [medeverdachte 1] stond met het vuurwapen bij de voordeur. Toen [medeverdachte 1] hoorde dat [medeverdachte 4] weg wilde gaan zei hij dat [medeverdachte 4] moest blijven en dat hij [medeverdachte 4] anders ook af zou knallen. [48]
[medeverdachte 1] bevestigt dat hij het wapen heeft aangenomen en vervolgens [medeverdachte 3] heeft gebeld om te vragen hoe het vuurwapen werkte. [49] Ook [medeverdachte 4] verklaart dat er naar [medeverdachte 3] is gebeld voor uitleg over de werking van het vuurwapen. Dat is door [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] gedaan met de telefoon van [medeverdachte 4] . Naar eigen zeggen heeft [medeverdachte 4] op dat moment nog gezegd dat ze er mee moesten kappen, maar [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] zeiden dat ze het af moesten maken. [50]
[medeverdachte 5] legt uit dat [medeverdachte 1] vervolgens in het halletje met de droger en de wasmachine is gaan staan. [medeverdachte 5] heeft nog tegen [medeverdachte 1] gezegd: “hier ziet hij je gelijk staan”. [medeverdachte 4] is naar de badkamer gegaan en [medeverdachte 5] naar buiten. [51] [medeverdachte 5] is naar het meer, het strand (rechtbank: op het vakantiepark) gegaan. [52]
Zaterdagavond 21 juni 2014: het lokken van [slachtoffer] naar Ewijk.
[medeverdachte 2] heeft verklaard dat zij die avond met [slachtoffer] is meegereden naar Ewijk. Zij is als lokaas gebruikt voor [slachtoffer] , omdat zij en [slachtoffer] “iets met elkaar gehad hadden”. [53] Zij moest van [medeverdachte 3] met [slachtoffer] naar Ewijk. [54] Aan de undercover-agenten legt zij uit dat zij in dat verband van [medeverdachte 3] tegen [slachtoffer] moest zeggen dat zij en [medeverdachte 1] uit elkaar waren. [55]
[medeverdachte 5] heeft van dat lokken van [slachtoffer] meegekregen dat [medeverdachte 2] in de loop van de avond opgehaald zou worden door [slachtoffer] en hem zou meenemen naar Ewijk. [56]
Op zondag 22 juni 2014 te 00:02 uur straalt het telefoontoestel van [slachtoffer] de mast aan op de Industrieweg in Druten. Er vindt op dat moment een telefoongesprek plaats met het telefoonnummer dat in gebruik is bij [medeverdachte 2] . Vervolgens blijkt dat het telefoontoestel om 00:28 uur inroamt in Beuningen in de directe nabijheid van vakantiepark De Groene Heuvels. [57]
De toedracht van het doden van [slachtoffer] .
[medeverdachte 4] hoort vervolgens [medeverdachte 2] en [slachtoffer] binnenkomen in de recreatiewoning. Hij hoorde [slachtoffer] nog iets zeggen en toen hoorde hij een klap. Vervolgens is [medeverdachte 4] naar buiten gerend. Hij heeft zich in de bosjes op de grond laten vallen. [58]
Intermezzo: betrouwbaarheid verklaringen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] .
De rechtbank stelt vast dat – daargelaten de door [medeverdachte 4] gehoorde klap – de jegens [slachtoffer] verrichte geweldshandelingen enkel bij [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] uit eigen waarneming bekend zijn. Zij hebben op dit punt in het vooronderzoek verklaringen afgelegd. De rechtbank zal nu eerst onderzoeken of en in hoeverre de door hen als verdachte afgelegde verklaringen betrouwbaar zijn.
[medeverdachte 2] verklaart steeds dat zij als eerste de recreatiewoning is binnengegaan met [slachtoffer] achter haar aan. Zij verklaart echter verschillend over het vervolg. Alleen in haar verhoor bij de rechter-commissaris verklaart ze dat ze éérst geruzie hoorde en daarna een schot (verklaring [medeverdachte 2] afgelegd bij de rechter-commissaris op 30 september 2015). Uit haar – in een eerder stadium – afgelegde verklaring bij de politie volgt dat zij, toen zij binnenkwam, direct een schot hoorde en dat [medeverdachte 1] had geschoten. [59] Ten overstaan van de undercover-agenten verklaart ze in dezelfde zin. “En toen hij naar binnen stapte (…) toen heb [medeverdachte 1] geschoten”. [60] Ze voegt er aan toe dat zij is doorgelopen, een hoop herrie hoorde, is teruggelopen en zag dat [slachtoffer] [medeverdachte 1] vast had. [61] Op de vraag van een van de undercover-agenten of ze alles heeft verteld, verklaart ze vervolgens: “(…) ik heb hem waarschijnlijk zijn hersens ingeslagen (…) met de trapleuning op zijn kop, het onderste gedeelte (…)”. [62]
[medeverdachte 1] verklaart (verklaring [medeverdachte 1] afgelegd bij de rechter-commissaris op 27 mei 2015) dat hij het licht in de woning heeft uitgedaan en dat toen [medeverdachte 2] met [slachtoffer] de woning is binnengekomen. [medeverdachte 2] is doorgelopen. Hij deed het licht aan en [slachtoffer] en hij zien elkaar. [medeverdachte 1] zegt tegen hem dat ze serieus moeten praten. Dat wilde [slachtoffer] niet en hij valt [medeverdachte 1] aan. Er is een worsteling ontstaan waarin het wapen is afgegaan. Dat schot was mis, de kogel zat in de muur boven de deur. Toen is het wapen weer afgegaan. [medeverdachte 1] hoorde vervolgens een klap. [medeverdachte 2] heeft [slachtoffer] een aantal malen geslagen. Toen ging [slachtoffer] neer en hij kwam niet meer overeind. De rechtbank zal deze verklaring van [medeverdachte 1] hierna aanduiden als
de lezing van [medeverdachte 1].
De rechtbank constateert dat [medeverdachte 1] zich tijdens de politieverhoren op alle vragen die hem gesteld werden over de toedracht van het overlijden van [slachtoffer] en een daartoe van te voren gemaakt plan op zijn zwijgrecht heeft beroepen. Ook toen hem belastend onderzoeksmateriaal werd voorgehouden, beriep hij zich op zijn zwijgrecht. Eerst op 27 mei 2015, derhalve 7 maanden na zijn aanhouding en 11 maanden na het overlijden van [slachtoffer] , verklaart hij voor het eerst inhoudelijk over de gebeurtenis in het vakantiehuis en de aanloop daar naar toe. Dat doet hij bij gelegenheid van een verhoor bij de rechter-commissaris dat op zijn eigen verzoek plaatsvindt. Op dat moment had hij inmiddels de gelegenheid gehad om het dossier te bestuderen, met zijn advocaat te overleggen en droeg hij kennis van hetgeen het strafdossier in voor hem belastende zin inhield, zodat hij zich op een verklaring op detailpunten kon prepareren. Eerst daarna heeft [medeverdachte 1] verklaard ten aanzien van de tegen hem uitgebrachte verdenking, welke lezing kort gezegd neerkomt op hetgeen hiervoor is weergegeven als de lezing van [medeverdachte 1] .
[medeverdachte 2] heeft pas in lijn met de lezing van [medeverdachte 1] verklaard op 30 september 2015, op een moment dat zij de lezing van [medeverdachte 1] kon kennen. Haar verklaring is in strijd met haar eerder ten overstaan van de politie afgelegde verklaringen, zoals blijkt uit de hiervoor weergegeven fragmenten daaruit.
Dit alles komt de geloofwaardigheid van die (latere) verklaringen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] reeds niet ten goede.
Wat betreft de geloofwaardigheid van de ten overstaan van de rechter-commissaris afgelegde verklaring van [medeverdachte 1] verdient bovendien nog het volgende opmerking. De verdachte is ter terechtzitting bevraagd naar zijn redenen voor het na zo’n lange tijd komen met een verklaring bij de rechter-commissaris. Die redenen heeft hij ter terechtzitting niet willen geven. Hij heeft volstaan met de verwijzing naar zijn bij de rechter-commissaris afgelegde verklaring en de blote mededeling bij die verklaring te persisteren. Bij de rechter-commissaris is de verdachte evenwel ook bevraagd naar zijn redenen om na maanden van zwijgen toch met een verklaring te komen. De rechtbank verwijst daarvoor naar zijn verklaring bij de rechter-commissaris op 18 augustus 2015. Als reden heeft [medeverdachte 1] toen onder meer opgegeven dat hij is gaan verklaren omdat er mensen onschuldig vast zitten, dat zijn vrouw [medeverdachte 2] geen dader is maar slachtoffer en dat zijn dochter wegens de aanhouding van haar ouders in therapie moest. Die uitleg treft de rechtbank niet als plausibel, in aanmerking genomen dat het toch moeilijk voorstelbaar is dat iemand eerst na zeven maanden voorlopige hechtenis met een hem en zijn medeverdachten ontlastende lezing komt, terwijl:
1) hij zich naar eigen zeggen gerechtvaardigd mocht verdedigen tegen een aanval van het latere slachtoffer en hem dus, naar eigen zeggen, niets te verwijten valt
2) hij daardoor dus bijna zeven maanden ten onrechte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en zijn kinderen en overige familie heeft moeten missen met alle gevolgen van dien en terwijl zijn dochter op dat moment psychisch de gevolgen van de aanhouding van haar ouders moest zien te verwerken en
3) hij daardoor zijn echtgenote en twee broers eveneens gedurende een zeer lange tijd kennelijk bewust en – op grond van zijn lezing van het gebeuren – bovenal ten onrechte in voorlopige hechtenis heeft laten zitten door niet eerder met zijn lezing van de feiten op de proppen te komen.
Dat de verdachte – indien zijn lezing op de waarheid berust – dit alles kennelijk voor lief heeft genomen door een hem straffeloos makende lezing van de feiten bewust niet te vertellen, kan de rechtbank simpelweg niet geloven. De verdachte heeft door zijn procesopstelling ter terechtzitting de rechtbank geen enkel handvat gegeven om zijn lezing bij de rechter-commissaris op betrouwbaarheid en geloofwaardigheid te toetsen. Niet alleen doordat hij op eigen verzoek wel bij de rechter-commissaris maar niet ten overstaan van de rechtbank met een verklaring wilde komen, maar ook omdat hij ter terechtzitting vragen omtrent zijn redenen voor zijn procesopstelling bewust onbeantwoord heeft gelaten.
Voor de beoordeling van de geloofwaardigheid van de lezing van [medeverdachte 1] is verder nog het volgende van belang.
Ten overstaan van de undercover-agenten heeft [medeverdachte 1] over een worsteling niet gerept. Hij doet daar de volgende uitlatingen:
“(…) In het huisje is ie overleden (…). Verbalisant 1: Wie heeft de trekker overgehaald? [medeverdachte 1] : ik.” [63]
“(…) Ik heb hem hier geschoten (…).” [64]
Hij voegt eraan toe:
(…) “ik had er een plastic zak om heen gedaan (…) om z’n keel gedraaid (…) Toen heeft zij ( [medeverdachte 2] rb) hem z’n harsens ingeslagen” (…) [65]
Deze uitlatingen van [medeverdachte 1] passen in hetgeen [medeverdachte 2] tegen de undercover-agenten heeft gezegd. Weliswaar zegt zij dat [slachtoffer] [medeverdachte 1] “aanviel” of “vastpakte” maar zij situeert deze aanval ná het schieten door [medeverdachte 1] .
Voorts is het volgende, op 7 augustus 2014 opgenomen, OVC-gesprek tussen [medeverdachte 5] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] van belang:
“ [medeverdachte 2] : (…) Bij de inval, en anders is er iemand in Ewijk geweest. We hebben donders veel geluk gehad want er lag een kogel of een huls
[medeverdachte 1] : Ja dat weet ik
[medeverdachte 2] : achter de deur
[medeverdachte 1] : Nee, dat was een kogel, maar die is al weg.
[medeverdachte 5] : Schieten kon je dus ook niet
[medeverdachte 2] : Ssst
[medeverdachte 1] : De andere zat er gelijk
[medeverdachte 5] : Maar waar heb je hem eigenlijk geraakt
[medeverdachte 1] : Dat weet ik niet
[medeverdachte 5] : Hij was niet gelijk dood
[medeverdachte 1] : Ik denk in zijn long of zo
[medeverdachte 5] : Nee, want hij pruttelde nog zo raar” [66]
De rechtbank constateert dat uit dit OVC-gesprek niets van een worsteling blijkt. Integendeel, uit de woorden van [medeverdachte 1] “de andere zat er gelijk”, uitgesproken nadat [medeverdachte 5] hem had verweten dat hij niet kon schieten, moet worden afgeleid dat [medeverdachte 1] gericht op [slachtoffer] heeft geschoten.
In tegenstelling tot de verklaringen die [medeverdachte 1] heeft afgelegd bij de rechter-commissaris zijn de uitlatingen tegenover de undercover-agenten en in de woning van zijn ouders (het OVC-gesprek) gedaan op momenten dat hij zich niet in een verhoorsituatie bevond en zich door politie en justitie onbespied waande. De rechtbank hecht om die reden veel meer waarde aan diens uitlatingen tegenover de undercover-agenten en in de OVC dan aan zijn lezing bij de rechter-commissaris.
De verdediging in de zaak tegen [medeverdachte 1] heeft in dit verband nog aangevoerd dat de uitlatingen die verdachte tegenover de undercover-agenten heeft gedaan over het schieten op [slachtoffer] niet op waarheid berusten, maar uit grootspraak zijn ingegeven. Als [medeverdachte 1] zou hebben gezegd dat hij per ongeluk tijdens een worsteling had geschoten, zou hij zich niet kunnen opwerken in de maffia-organisatie, aldus de verdediging. De verdediging in de zaak tegen [medeverdachte 2] heeft daarop voortbordurend nog aangevoerd dat [medeverdachte 2] in het gesprek met de under-coveragenten niet uit eigen wetenschap heeft verklaard maar slechts [medeverdachte 1] heeft nagepraat die haar na de dood van [slachtoffer] had ingelicht over het door hem beraamde plan.
Aan de stelling van de verdediging dat hier sprake is van grootspraak, kan de rechtbank evenwel geen geloof hechten. Opvallend in het gesprek met de undercover-agenten is dat [medeverdachte 2] al snel na binnenkomst van de agenten in de woning spontaan vertelt dat zij en [medeverdachte 1] “een moord op hun geweten hebben” en dat [medeverdachte 1] zegt dat hij de trekker heeft overgehaald. Het verloop van het gesprek geeft allerminst de indruk dat [medeverdachte 1] of [medeverdachte 2] indruk willen maken op de undercover-agenten. Daarbij past immers niet dat zij te pas en te onpas zeggen dat zij alles in opdracht van [medeverdachte 3] hebben gedaan, in aanmerking genomen dat de undercover-agenten dan al hebben duidelijk gemaakt dat [medeverdachte 3] “stront voor hen is”. Veeleer bestaat bij de rechtbank de indruk dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] een kans zagen om (financieel) geholpen te worden door de zich als maffialeden voordoende undercover-agenten en om die reden maar al te graag volledig wilden meewerken.
Voor de beoordeling van de betrouwbaarheid van de door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] gedane uitlatingen over het schieten op [slachtoffer] ten overstaan van de undercover-agenten is voorts van belang dat de inhoud hiervan wordt ondersteund door overige bewijsmiddelen. De rechtbank wijst in dit verband op het politieverhoor van [medeverdachte 2] zelf, waarin zij verklaart dat zij een schot hoorde en dat [medeverdachte 1] had geschoten (p. 1678). [medeverdachte 4] (p. 1795) en [medeverdachte 5] (p. 1453) [achternaam] hebben verklaard dat [medeverdachte 1] hen zelf vertelde dat hij had geschoten. Ook de uitlatingen van [medeverdachte 1] in het OVC-gesprek van 7 augustus 2014 wijzen niet op het per ongeluk afgegaan zijn van het wapen. Op de opmerking van [medeverdachte 5] : “Schieten kon je dus ook niet” reageert [medeverdachte 1] immers als volgt: “De andere zat er gelijk.”
Er is verder geen enkele aanwijzing dat [medeverdachte 2] datgene wat zij tegen de
undercover-agenten zegt niet uit eigen wetenschap zou kennen. Integendeel, zij vertelt spontaan en levendig over details van het plan en details over het overlijden van [slachtoffer] .
Kortom, de rechtbank acht hetgeen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] verteld hebben tegen de undercover-agenten over het schieten op [slachtoffer] betrouwbaar.
De rechtbank komt tot de volgende slotsom over de lezing van [medeverdachte 1] zoals hij die ten overstaan van de rechter-commissaris heeft verwoord. Zij acht die lezing volstrekt ongeloofwaardig. Omdat zij strijdig is met andere bewijsmiddelen en bij gebreke van een geloofverdienende uitleg voor zijn keuze van procesopstelling, moet het ervoor worden gehouden dat de verdachte bewust heeft gewacht tot het gereed komen van het eindproces-verbaal, zodat hem bekend was hetgeen dit in zijn nadeel inhield, om vervolgens zijn verklaring daarop af te kunnen stemmen, één en ander klaarblijkelijk om te proberen de daadwerkelijke toedracht en zijn rol daarin te verhullen, zijn verantwoordelijkheid te ontlopen en tegelijkertijd zijn medeverdachten, met uitzondering van [medeverdachte 3] , te ontlasten.
Voor [medeverdachte 2] geldt dat zij er kennelijk voor heeft gekozen om in het verhaal van [medeverdachte 1] mee te gaan, klaarblijkelijk teneinde die ook haar ontlastende lezing te ondersteunen.
Slotconclusie rechtbank.
De rechtbank acht op grond van de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden in combinatie met het vorenoverwogene bewezen dat voorafgaand aan de confrontatie een plan is opgesteld daarin bestaande dat [slachtoffer] onder valse voorwendselen door [medeverdachte 2] naar het vakantiehuisje te Ewijk zou worden gelokt, dat hij aldaar door [medeverdachte 1] zou worden opgewacht samen met [medeverdachte 5] en [medeverdachte 4] , die [medeverdachte 1] in het bezit van een vuurwapen zouden stellen dat door [medeverdachte 3] zou worden geleverd en dat het de bedoeling was dat [slachtoffer] aldaar door [medeverdachte 1] zou worden neergeschoten. De rechtbank komt tot de conclusie dat [medeverdachte 1] ter uitvoering van dat plan doelgericht en met het opzet om [slachtoffer] om het leven te brengen op hem het vuurwapen heeft afgevuurd. Gelet op de inhoud van het hiervoor weergegeven OVC-gesprek van 7 augustus 2014 is het redelijk om te veronderstellen dat het eerste schot het doel mistte maar dat het tweede schot [slachtoffer] wel dodelijk trof. Dat het gegaan zou zijn zoals [medeverdachte 1] bij gelegenheid van zijn verhoor bij de rechter-commissaris heeft verklaard waarbij [medeverdachte 2] zich in de kern bezien heeft aangesloten, acht de rechtbank niet geloofwaardig en overigens ook niet aannemelijk geworden.
Dat hier sprake is geweest van een moordplan dat uiteindelijk ook daadwerkelijk is uitgevoerd staat nu vast. De vraag die zich thans opdringt is of de verdachte daarbij strafrechtelijk relevante betrokkenheid heeft gehad.
De tenlastelegging behelst het verwijt dat de verdachte medeplichtig is geweest aan het door anderen in vereniging van het leven beroven van [slachtoffer] . Het kernverwijt bij medeplichtigheid bestaat uit “het bevorderen en/of vergemakkelijken van een door een ander begaan misdrijf”. In de tenlastelegging is dit verwijt nader uitgewerkt met een aantal feitelijke gedragingen. Tegen de achtergrond van het strafdossier zien deze gedragingen op:
- het onderdak verschaffen aan [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] alwaar het moordplan is beraamd;
- het vervoeren van [medeverdachte 2] naar ’s-Hertogenbosch ten behoeve van de geldoverdracht van €250,- voor het wapen en/of de munitie;
- het weghalen van honden en kleding uit het vakantiehuisje te Ewijk voorafgaand aan de confrontatie met [slachtoffer] .
De rechtbank beschouwt enkel de onder het tweede liggende streepje beschreven gedraging als een gedraging die in deze geschikt is geweest om het misdrijf van de moord te kunnen bevorderen of vergemakkelijken. Dan moet echter in de eerste plaats kunnen worden vastgesteld dat de verdachte er wetenschap van droeg dat die €250,- bedoeld was voor de aanschaf of financiering van het vuurwapen en/of munitie ten behoeve van het doden van [slachtoffer] . Dat de verdachte dit wist acht de rechtbank onvoldoende komen vast te staan. Zij acht het aannemelijk dat de verdachte niet van de hoed en de rand wist, in die zin dat hij niet alle details van het door de medeverdachten beraamde plan om [slachtoffer] om het leven te brengen wetenschap droeg.
Nochtans is de rechtbank van oordeel dat de verdachte, gelet op alle feiten en omstandigheden, ernstig rekening moest houden met de aanmerkelijke mogelijkheid dat zijn medeverdachten het slachtoffer iets ernstigs zouden aandoen.
Daartoe verwijst de rechtbank naar haar vaststellingen dat:
- in de week voorafgaand aan de geldoverdracht en confrontatie in diens woning een gesprek heeft plaatsgevonden tussen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] waarin is besproken dat [medeverdachte 3] aan vuurwapens kon komen en ze het dan “zelf wel op zouden lossen”, bij welk gesprek de verdachte aanwezig was;
- die dag er ook gezegd is dat ze [slachtoffer] naar Ewijk zouden lokken [67] ;
- hij wist dat [medeverdachte 2] van [medeverdachte 3] eerder een kogel had gekregen [68] ;
- hij wist dat er problemen waren tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] enerzijds en [slachtoffer] anderzijds [69] ;
- op de vrijdagavond vóór de geldoverdracht en de fatale avond een gesprek heeft plaatsgevonden in de woning van de verdachte tussen alle medeverdachten met uitzondering van [medeverdachte 3] waarin woorden zijn gevallen als “omleggen”;
- hij zelf spreekt over een gesprek dat heeft plaatsgevonden en dat er over ging “dat ze mijnheer [slachtoffer] iets aan wilden gaan doen” [70] .
Verdachte wist verder dat [medeverdachte 2] €250 van [slachtoffer] probeerde los te krijgen. Het telefoongesprek dat [medeverdachte 2] daartoe voerde met [slachtoffer] was in aanwezigheid van de verdachte. Hij hoorde [medeverdachte 2] tegen [slachtoffer] zeggen dat het geld bedoeld was voor een advocaat in verband met haar scheiding van [medeverdachte 1] terwijl hij wist dat van een scheiding tussen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] geen sprake was. Verdachte was er voorts bij aanwezig toen [slachtoffer] het geldbedrag naar [medeverdachte 2] kwam brengen en aan haar overhandigde en hij hoorde, nadat [slachtoffer] weer weg was, [medeverdachte 2] zeggen dat zij goed kon toneelspelen.
Verder moet worden vastgesteld dat de verdachte [medeverdachte 2] op haar verzoek naar [medeverdachte 3] heeft gebracht, dat hij wist dat dit ten behoeve van de geldoverdracht aan [medeverdachte 3] was en dat hij wist dat [slachtoffer] van deze ontmoeting met [medeverdachte 3] niets mocht weten. [71]
De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat de verdachte heeft moeten weten dat er sprake was van een aanmerkelijke kans dat zijn medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] van plan waren om [slachtoffer] iets ernstigs aan te doen en dat de overdracht van €250 aan [medeverdachte 3] te maken had met de aanschaf van een vuurwapen en/of kogels. Dat hij die aanmerkelijke kans niet kende is voor de rechtbank onvoldoende aannemelijk geworden. Dat het, zoals de verdediging in de kern bezien betoogt, allemaal berust op verdachtes invullingen achteraf met de wetenschap van nu, komt in de verklaringen van de verdachte onvoldoende uit de verf. Door niettemin [medeverdachte 2] ten behoeve van de overdracht van een geldbedrag aan [medeverdachte 3] naar die [medeverdachte 3] te vervoeren, heeft hij willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij daarmee haar en haar medeverdachten behulpzaam was bij het verwezenlijken van hun voornemen om [slachtoffer] om het leven te brengen.
Aldus komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van de tenlastegelegde medeplichtigheid en wordt al hetgeen in dit verband door of namens de verdachte is aangevoerd verworpen.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en een andere mededader op 22 juni 2014 te Ewijk, gemeente Beuningen, tezamen en in vereniging met elkaar, opzettelijk en met voorbedachten rade, [slachtoffer] van het leven hebben beroofd, immers hebben die [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en die andere mededader met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, aldaar in een recreatiewoning, met een vuurwapen een kogel afgevuurd op [slachtoffer] , waarbij die [slachtoffer] door die kogel in het lichaam werd getroffen, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden,
tot het plegen van welk misdrijf verdachte op 21 juni 2014 opzettelijk behulpzaam is geweest door voorafgaand aan het bovenomschreven misdrijf die [medeverdachte 2] te vervoeren naar een persoon in 's-Hertogenbosch ten behoeve van de overdracht van een geldbedrag (terwijl hij, verdachte, wist dat deze persoon een vuurwapen en/of kogels aan die [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] kon leveren).
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Motivering van de beslissing.
De eis van de officier van justitie.
Een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar met aftrek van voorarrest.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft aangevoerd dat bij het bepalen van de strafmaat nadrukkelijk rekening dient te worden gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte is thuis onmisbaar. Bij detentie zal zijn gezin opnieuw uit elkaar vallen. Al zijn kinderen zullen dan uit huis worden geplaatst omdat zijn vrouw de opvoeding niet alleen aan kan. Bij een veroordeling wordt verzocht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen gelijk aan het voorarrest met een (fors) voorwaardelijk deel met eventueel als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit feit is begaan.
Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan medeplichtigheid aan moord. Moord wordt beschouwd als één van de ernstigste misdrijven uit het Wetboek van Strafrecht. Het doden van een ander is immers onomkeerbaar en dieper ingrijpen in iemands leven door dat leven te beëindigen is niet mogelijk. Het brengt ook onpeilbaar leed toe aan de nabestaanden van een slachtoffer, zoals blijkt uit de zich in het dossier bevindende slachtofferverklaringen van de broers en zussen van het slachtoffer en twee van zijn zonen. Bovendien schokt het de maatschappij en brengt het gevoelens van angst en onveiligheid teweeg.
De betrokkenheid van verdachte bij de moord staat in een verder verwijderd verband dan de betrokkenheid van medeverdachten [medeverdachte 5] en [medeverdachte 4] , die in deze zaak ook worden veroordeeld voor medeplichtigheid. Hoewel verdachte voorafgaand aan de moord zeker een faciliterende rol heeft vervuld door [medeverdachte 2] met zijn auto naar [medeverdachte 3] in 's-Hertogenbosch te brengen ten behoeve van de overdracht van een geldbedrag van € 250,-, terwijl hij wist dat deze persoon een vuurwapen en/of kogels aan die [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] kon leveren, moet toch ook worden vastgesteld dat elke andere vorm van betrokkenheid bij het delict niet is kunnen worden vastgesteld en dat hij zich verder vooral afzijdig heeft gehouden.
Voor feiten als deze zijn landelijk geen oriëntatiepunten vastgesteld. De rechtbank heeft gekeken naar uitspraken zoals die door de diverse rechterlijke colleges in Nederland in soortgelijke zaken zijn gedaan. Daarbij is gebleken dat het bewezenverklaarde feit zich moeilijk laten vergelijken met andere soortgelijke feiten, omdat elke moord een aantal specifieke elementen in zich draagt. Het voltooide delict moord behoort tot de zwaarste categorie strafbare feiten die de wet kent. De wetgever heeft voor moord als strafmaximum levenslange gevangenisstraf of tijdelijke van ten hoogte dertig jaren vastgesteld. Ingeval van medeplichtigheid, dient op grond van artikel 49 Sr het strafmaximum met een derde te worden verminderd.
De strafeis van de officier van justitie is naar het oordeel van de rechtbank als uitgangspunt niet passend omdat de rechtbank voor verdachte een geringere rol bewezen acht dan de strafbare gedragingen waar de officier van justitie in het requisitoir naar verwijst.
De rechtbank heeft bij haar overwegingen in strafmaatverlagende zin ook betrokken dat bij de medeplichtigheid aan moord sprake is van voorwaardelijk opzet.
Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals die uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren zijn gekomen.
De rechtbank is – alles afwegende – van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving een gevangenisstraf van na te melden duur recht doet aan de ernst van het feit.
Een deel van de gevangenisstraf zal voorwaardelijk worden opgelegd om de ernst van het feit te benadrukken.
De vordering van de benadeelde partij.
[benadeelde partij] heeft zich als erfgenaam gevoegd als benadeelde partij in het strafproces.
De benadeelde partij heeft een voegingsformulier ingediend met een vordering van in totaal € 9.925,15 voor als erfgenaam rechtstreeks geleden materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente, ten gevolge van het aan verdachte tenlastegelegde en bewezenverklaarde strafbare feit.
Op de terechtzitting van 18 april 2016 is vast komen staan dat een gevorderd bedrag van
€ 162,50 (onderdeel van de totale schadepost ‘basiskosten Het Uitvaarthuis’ van € 362,50) abusievelijk is opgevoerd, aangezien dit bedrag is vergoed door de uitvaartverzekering.
Het standpunt van de officier van justitie.
De vordering toewijzen tot een bedrag € 9.762,65, te vermeerderen met wettelijke rente, en daarbij de schadevergoedingsmaatregel ingevolge artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen. Het restant van de vordering, een bedrag van € 162,50 (onderdeel van de gevorderde schadepost ‘basiskosten Het Uitvaarthuis’ van € 362,50) dient te worden afgewezen omdat deze schade is vergoed door de uitvaartverzekering.
Het standpunt van de verdediging.
Primair dient de benadeelde partij niet ontvankelijk te worden verklaard in de vordering, gelet op de bepleite vrijspraak.
Subsidiair dient de hoogte van het gevorderde bedrag te worden gematigd, gelet op de geringe rol die verdachte heeft vervuld.
Beoordeling.
De rechtbank stelt vast dat aan de erfgenaam [benadeelde partij] rechtstreeks schade is toegebracht door het bewezen verklaarde feit. Het gevorderde bedrag van de geleden schade is -vaststellend naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid- naar het oordeel van de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van in totaal € 9.762,65, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal het restant van de vordering, een bedrag van € 162,50 (onderdeel van de gevorderde schadepost ‘basiskosten Het Uitvaarthuis’) afwijzen, omdat uit het onderzoek ter terechtzitting vast is komen staan dat deze schade is vergoed door de uitvaartverzekering.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
De rechtbank heeft vastgesteld dat verdachte dit strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd. Nu verdachte en zijn mededaders samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelde hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade.
De rechtbank ziet geen aanleiding de voor het toegewezen bedrag gevorderde schadevergoedingsmaatregel op te leggen, gelet op het in vergelijking met zijn medeverdachten veel beperktere aandeel van verdachte in het delict.
De toegepaste wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 27, 48 en 289 van het
Wetboek van Strafrecht.
DE UITSPRAAK
De rechtbank.
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf;
medeplichtigheid tot medeplegen van moord.Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf.
Gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 1 jaar.
Beslissing over de voorlopige hechtenis.
Opheffing van het tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis met
ingang van heden. Deze voorlopige hechtenis is op 19 juni 2015 al geschorst.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] toe tot een bedrag van € 9.762,50 als materiële schadevergoeding en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag aan de benadeelde partij.
Wijst de vordering voor het overige af.
Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 juni 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door (één van) zijn mededader(s)/medeplichtige(n) is betaald.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E.C.P.M. Valckx, voorzitter,
mr. E.M.J. Raeijmaekers en mr. C.P.J. Scheele, leden,
in tegenwoordigheid van M.P.M. van Goethem, griffier,
en is uitgesproken op 23 mei 2016.

Voetnoten

1.In de voetnoten wordt verwezen – tenzij anders vermeld – naar de voor deze zaak relevante processtukken vermeld onder
2.I - proces-verbaal van bevindingen, p. 628
3.I - proces-verbaal van verhoor van [persoon] , p. 638 en 639
4.I - ambtelijk verslag p.75
5.I - proces-verbaal van bevindingen, p. 718
6.In de hiervoor genoemde bewijsmiddelen I t/m IV zijn verklaringen opgenomen van diverse verdachten en getuigen waarin
7.II - NFI rapport DNA-vergelijkend onderzoek, p. 264-266
8.I - Pathologisch onderzoek NFI d.d. 19 augustus 2014, p. 688-703
9.III - Verklaring van [medeverdachte 1] afgelegd bij de rechter-commissaris op 27 mei 2015, p. 4 en 5
10.III - Handgeschreven verklaring van [medeverdachte 1] , als bijlage gevoegd bij diens verklaring afgelegd bij de rechter-
11.I - Verklaring [medeverdachte 2] p. 1675-1676
12.I - Verklaring [medeverdachte 4] , p. 1747-1748 en p. 1771
13.I - Verklaring [medeverdachte 2] p. 1676 in samenhang met VII -Verklaring van [medeverdachte 2] afgelegd bij de
14.IV - Verklaring [medeverdachte 3] p. 72
15.III - Verklaring [medeverdachte 3] afgelegd bij de rechter-commissaris op 13 oktober 2015 p. 1 en 2 in samenhang met
16.III - Verklaring [medeverdachte 2] afgelegd bij de rechter-commissaris op 30 september 2015 p. 1
17.III - Verklaringen van [medeverdachte 1] afgelegd bij de rechter-commissaris op 27 mei 2015 p. 2 en 3 en 18 augustus 2015 p. 1
18.III - Verklaring [medeverdachte 3] afgelegd bij de rechter-commissaris op 13 oktober 2015 p. 1, III –Verklaring [medeverdachte 1]
19.I - Proces-verbaal van analyse p. 153-156
20.I - Proces-verbaal van analyse p. 153-156
21.III - Verklaring [medeverdachte 1] afgelegd bij de rechter-commissaris op 27 mei 2015 p. 1 en 2
22.I - Verklaring [medeverdachte 5] p. 1463
23.III - Verklaring [medeverdachte 3] afgelegd bij de rechter-commissaris op 13 oktober 2015, p. 1
24.I - Proces-verbaal van analyse p. 159-165
25.I - Proces-verbaal van analyse p. 159-165
26.III - Verklaring [medeverdachte 1] afgelegd bij de rechter-commissaris op 27 mei 2015, p. 4
27.I - Verklaring [medeverdachte 5] p. 1464
28.I - Verklaring [medeverdachte 4] p. 1771
29.I - Verklaring [medeverdachte 5] p. 1464 en verklaring van [medeverdachte 4] p. 1771
30.I - Verklaring [medeverdachte 4] p. 1771/1772 in samenhang met p. 1791
31.I - Verklaring [verdachte] p. 1532
32.I - Verklaring [medeverdachte 5] p. 1466 en verklaring [medeverdachte 4] p. 1791
33.I - Verklaring [verdachte] p. 1532
34.III - Verklaring [medeverdachte 2] afgelegd bij de rechter-commissaris op 30 september 2015, p. 2
35.I - Verklaring [medeverdachte 2] p. 1680 en verklaring [medeverdachte 2] afgelegd bij de rechter-commissaris op
36.I - Verklaring van [verdachte] p. 1533/1534
37.III - Verklaring [medeverdachte 3] afgelegd bij de rechter-commissaris op 13 oktober 2015, p. 2
38.I - Verklaring van [medeverdachte 4] p. 1773
39.I - Verklaring [medeverdachte 5] p. 1467
40.I - Proces-verbaal van analyse p. 212
41.I - Proces-verbaal van analyse p. 217
42.I - Proces-verbaal van analyse p.213
43.Verklaring [medeverdachte 3] afgelegd ter terechtzitting van 11 april 2016
44.I- Proces-verbaal uitwerking OVC [gemeente 1] (begane grond) van 25-09-2014, sessie id 25369 en 25370, tijdstip 12:30:57 en
45.I - Verklaring [medeverdachte 5] p. 1468
46.I - Verklaring van [medeverdachte 4] p. 1773
47.I - Verklaring [medeverdachte 5] p. 1467
48.I - Verklaring [medeverdachte 4] p. 1773
49.III - Verklaring [medeverdachte 1] afgelegd bij de rechter-commissaris op 18 augustus 2015, p. 2
50.I - Verklaring [medeverdachte 4] p. 1794
51.I - Verklaring [medeverdachte 5] p. 1469
52.I - Verklaring [medeverdachte 5] p. 1450
53.I - Verklaring [medeverdachte 2] p. 1678 en 1681
54.III - Verklaring [medeverdachte 2] afgelegd bij de rechter-commissaris op 30 september 2015, p. 2
55.I - Proces-verbaal uitwerking OVC [gemeente 1] (begane grond) 25-9-14 sessie id 25371 en 25383, tijdstip 12.41.59 en 13.42.00,
56.I - Verklaring [medeverdachte 5] p. 1466
57.I – Proces-verbaal van analyse p. 220
58.I - Verklaring [medeverdachte 4] p. 1773/1774
59.I - Verklaring [medeverdachte 2] p. 1678
60.I - Proces-verbaal uitwerking OVC [gemeente 1] (begane grond) van 25-09-2014, sessie id 25371 en 25383, tijdstip 12:41:59 en
61.I - Proces-verbaal uitwerking OVC [gemeente 1] (begane grond) van 25-09-2014, sessie id 25371 en 25383, tijdstip 12:41:59 en
62.I - Proces-verbaal uitwerking OVC [gemeente 1] (begane grond) van 25-09-2014, sessie id 25371 en 25383, tijdstip 12:41:59 en
63.I - Proces-verbaal uitwerking OVC [gemeente 1] (begane grond) van 25-09-2014, sessie id 25371 en 25383, tijdstip 12:41:59 en
64.I - Proces-verbaal uitwerking OVC [gemeente 1] (begane grond) van 25-09-2014, sessie id 25371 en 25383, tijdstip 12:41:59 en
65.I - Proces-verbaal uitwerking OVC [gemeente 1] (begane grond) van 25-09-2014, sessie id 25371 en 25383, tijdstip 12:41:59 en
66.I - Proces-verbaal uitwerking OVC [gemeente 1] (begane grond) van 25-09-2014, sessie id 25371 en 25383, tijdstip 12:41:59 en
67.I – Verklaring [verdachte] p. 1532
68.I - Verklaring [verdachte] p. 1531
69.I - Verklaring [verdachte] p. 1532
70.Idem
71.I - Verklaring [verdachte] p. 1532 t/m 1534