In deze zaak gaat het om een kort geding dat is aangespannen door [eiseres] tegen de stichting Woonbedrijf. [eiseres] woont met haar vierjarige dochter in een woning die zij huurt van Woonbedrijf, maar de huurovereenkomst is door Woonbedrijf opgezegd vanwege klachten over overlast. De voorzieningenrechter heeft op 25 januari 2016 uitspraak gedaan in het executiegeschil, waarin [eiseres] vorderde dat de executie van een eerder vonnis van de kantonrechter, dat haar ontruiming beval, zou worden geschorst. De voorzieningenrechter oordeelde dat het vonnis van de kantonrechter niet op een kennelijke juridische of feitelijke misslag berustte en dat er geen nieuwe feiten waren die een noodtoestand voor [eiseres] zouden opleveren. De voorzieningenrechter weegt de belangen van beide partijen en concludeert dat Woonbedrijf een rechtens te respecteren belang heeft bij de ontruiming. De vordering van [eiseres] wordt afgewezen en zij wordt veroordeeld in de proceskosten.