ECLI:NL:RBOBR:2016:2489

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
17 mei 2016
Publicatiedatum
17 mei 2016
Zaaknummer
01/880166-15
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van het verwerken van hennep ten behoeve van coffeeshops in Eindhoven

Op 17 mei 2016 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van het verwerken van hennep in Eindhoven. De zaak was aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 6 april 2016 en de rechtbank heeft op 3 mei 2016 de terechtzitting gehouden. De verdachte werd verweten dat zij in de periode van 12 augustus 2015 tot en met 20 september 2015, samen met anderen, opzettelijk hennep had bereid, bewerkt en verwerkt, wat in strijd is met de Opiumwet. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen gronden waren voor schorsing van de vervolging.

De rechtbank oordeelde dat niet bewezen kon worden dat de verdachte zich ook in september schuldig had gemaakt aan de ten laste gelegde feiten, maar dat zij zich in augustus wel schuldig had gemaakt aan het inpakken en verwerken van hennep. De rechtbank overwoog dat de kwalificatie van medeplegen gerechtvaardigd was, omdat de verdachte bewust en nauw samenwerkte met medeverdachten. De rechtbank achtte de bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht om haar als medepleger te kwalificeren.

De rechtbank legde een taakstraf op van 60 uur, waarvan 28 uur voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de risico's die hennepproducten met zich meebrengen voor de gezondheid en de samenleving. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank en is openbaar gemaakt op 17 mei 2016.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/880166-15
Datum uitspraak: 17 mei 2016
Verkort vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [adresgegevens] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 3 mei 2016.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 6 april 2016.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
zij op één of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode 12 augustus 2015 tot en met 20 september 2015 te Eindhoven, in ieder geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad, (een) hoeveelheid/hoeveelheden hennep, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De bewezenverklaring.

Ten aanzien van de ten laste gelegde periode is de rechtbank, met de officier van justitie en de raadsman, van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich ook in de maand september schuldig heeft gemaakt aan de haar ten laste gelegde feiten. De rechtbank zal verdachte dan ook in zoverre vrijspreken. Wel blijkt uit het procesdossier en de verklaringen van verdachte ter terechtzitting dat zij zich in de maand augustus schuldig heeft gemaakt aan het inpakken, en daarmee het verwerken, van hennep.
De raadsman heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde medeplegen aangezien zij een uiterst ondergeschikte en geringe rol zou hebben vervuld.
De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
De kwalificatie medeplegen is slechts dan gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde - intellectuele en/of materiële - bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is. Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat verdachte tweemaal - op verzoek van medeverdachten- tegen een financiële vergoeding hennep heeft ingepakt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte door deze gedragingen te verrichten bewust en nauw samengewerkt met de medeverdachten aan het inpakken van hennep. De rechtbank acht haar bijdrage aan het delict van voldoende gewicht en kwalificeert het handelen van verdachte dan ook als medeplegen.
De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte
op tijdstippen gelegen in augustus 2015 te Eindhoven, tezamen en in vereniging met anderen, telkens opzettelijk heeft verwerkt hoeveelheden hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.

-Een taakstraf voor de duur van 120 uur met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht subsidiair 60 dagen hechtenis.
-Een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.

Het oordeel van de rechtbank.

Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich meermalen samen met anderen schuldig gemaakt aan het verwerken van hennep ten behoeve van coffeeshops.
Hennepproducten brengen risico's mee voor de gezondheid van gebruikers en veroorzaken mede daardoor schade van velerlei aard in de samenleving.
Bekend is bovendien dat de hennephandel gepaard gaat met andere, ook zware vormen van criminaliteit. De verdachte heeft daaraan door haar handelen bijgedragen en zich kennelijk om deze gevolgen niet bekommerd.
Kijkend naar de persoon van verdachte, houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat verdachte niet recentelijk is veroordeeld ter zake strafbare feiten.
De rechtbank acht een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
De rechtbank zal deze taakstraf (voor een gedeelte) voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 27, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt haar daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd. Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf.
Taakstraf voor de duur van 60 uren subsidiair 30 dagen hechtenis met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht waarvan 28 uren subsidiair 14 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De rechtbank waardeert een in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebrachte dag op 2 uur te verrichten arbeid.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Opheffing van het tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden. Deze voorlopige hechtenis is op 8 oktober 2015 reeds geschorst.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.J.A. Donkersloot, voorzitter,
mr. R.M.L. Heemskerk-Pleging en mr. F. Schneider, leden,
in tegenwoordigheid van mr. A.J.H.L. Coppens, griffier,
en is uitgesproken op 17 mei 2016.
Mr. Schneider is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.