Op 12 mei 2016 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het plegen van ontuchtige handelingen met een minderjarig meisje van zes jaar. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 2 juni 2014 in Bergeijk ontuchtige handelingen heeft gepleegd met het slachtoffer, dat toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt. De tenlastelegging omvatte onder andere het naar beneden trekken van de onderbroek van het slachtoffer, het strelen en betasten van haar lichaam, en het tegen zich aan drukken en knuffelen van het slachtoffer. De rechtbank heeft op basis van de feiten en omstandigheden, zoals vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen geacht dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde feiten.
De rechtbank heeft rekening gehouden met de vordering van de officier van justitie, die een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van acht maanden had geëist. De verdediging pleitte voor een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf, waarbij de verdachte zijn behandeltraject niet zou verstoren. De rechtbank heeft in haar oordeel de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het belang van voortzetting van de behandeling in overweging genomen. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten om een gevangenisstraf van acht maanden voorwaardelijk op te leggen, met een proeftijd van vier jaren. De rechtbank heeft daarbij als algemene voorwaarde gesteld dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is op 12 mei 2016 openbaar gemaakt.