ECLI:NL:RBOBR:2016:2359

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
12 mei 2016
Publicatiedatum
10 mei 2016
Zaaknummer
15_3141
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een loonsanctie in het kader van de Wet WIA en de administratieve tekortkomingen van de werkgever

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 12 mei 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting De Kempen en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over een loonsanctie die aan de werkgever was opgelegd. De loonsanctie was opgelegd vanwege een administratieve tekortkoming in het re-integratieverslag van de werkneemster, die sinds 30 oktober 2012 arbeidsongeschikt was. De werkgever had verzocht om bekorting van de loonsanctie, maar dit verzoek was door het UWV afgewezen. De rechtbank oordeelde dat het UWV ten onrechte een nieuwe administratieve tekortkoming had tegengeworpen die niet eerder was genoemd bij het opleggen van de loonsanctie. De rechtbank stelde vast dat de tekortkoming inmiddels was hersteld en dat het UWV verplicht was om de re-integratie-inspanningen inhoudelijk te beoordelen. De rechtbank herroept het primaire besluit van het UWV en bepaalt dat de loonsanctie met terugwerkende kracht wordt bekort tot 10 maart 2015. Tevens wordt het UWV veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan de eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 15/3141

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 mei 2016 in de zaak tussen

Stichting De Kempen, te Veldhoven, eiseres

(gemachtigde: mr. S. Ideler-Ouwens),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. R. Vangangelt).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[derde-partij],
te [woonplaats] .

Procesverloop

Bij besluit van 25 februari 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd de duur van de aan eiseres opgelegde loondoorbetalingsverplichting (loonsanctie) van 52 weken ten aanzien van [derde-partij] (de werkneemster) te verkorten.
Bij besluit van 9 oktober 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 februari 2016. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Derde-partij is verschenen.

Overwegingen

1.1
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
De werkneemster is op 30 oktober 2012 als gevolg van verschillende medische klachten uitgevallen voor haar werk. Op 11 augustus 2014 heeft de werkneemster een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd.
1.2
Naar aanleiding van die aanvraag heeft verweerder eiseres bij brief van 18 augustus 2014 bericht dat nog niet alle onderdelen van het re-integratieverslag zijn ontvangen. Bij brief van 18 september 2014 heeft verweerders verzekeringsarts de bedrijfsarts van eiseres bericht dat het geleverde medische deel van het re-integratieverslag is ontvangen, maar dat deze medische gegevens onvoldoende zijn om een oordeel te kunnen geven over de geleverde re-integratie-inspanningen. De bedrijfsarts is verzocht om binnen vijf werkdagen te reageren op de in deze brief geformuleerde (medische) vragen.
1.3
Op 25 september 2014 heeft de verzekeringsarts het re-integratieverslag beoordeeld. In het medisch onderzoeksverslag van dezelfde datum concludeert de verzekeringsarts
dat de gevraagde aanvullende informatie niet binnen de gestelde termijn is ontvangen en dat daarom sprake is van onvoldoende medische beeldvorming.
1.4
Op 25 september 2014 heeft de bedrijfsarts per e-mail inhoudelijk gereageerd op de brief van de verzekeringsarts van 18 september 2014.
1.5
Bij brief van 25 september 2014 heeft de arbeidsdeskundige van verweerder eiseres bericht dat het nog niet mogelijk is een weloverwogen oordeel te vellen over de re-integratie-inspanningen. Daarbij heeft de arbeidsdeskundige eiseres verzocht binnen een week te reageren op de in deze brief gestelde vragen.
1.6
Op 30 september 2014 heeft eiseres gereageerd op de brief van de arbeidsdeskundige.
1.7
Op 2 oktober 2014 heeft de verzekeringsarts het re-integratieverslag naar aanleiding van de ontvangen informatie van de bedrijfsarts opnieuw beoordeeld. In de aanvullende rapportage van dezelfde datum concludeert de verzekeringsarts dat de medische beeldvorming als onvoldoende moet worden beschouwd en dat de bedrijfsarts een belastbaarheid heeft opgesteld die niet gebaseerd is op objectiveerbare gegevens.
1.8
Bij besluit van 7 oktober 2014 heeft verweerder vervolgens vastgesteld dat eiseres niet heeft voldaan aan de re-integratieverplichtingen. Eiseres moet daarom het loon van haar werkneemster tot 27 oktober 2015 doorbetalen. Daarbij is meegedeeld dat als de verplichtingen alsnog worden nagekomen, eiseres eerder kan stoppen met het doorbetalen van het loon. Eiseres wordt verzocht alsnog de vragen van de verzekeringsarts in de brief van 18 september 2014 te beantwoorden. Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar ingediend. Dit bezwaar heeft zij later ingetrokken.
1.9
Op 5 januari 2015 heeft de bedrijfsarts per e-mail aanvullende informatie gestuurd. Verweerder heeft dit tevens opgevat als een verzoek om bekorting van de opgelegde loonsanctie. Naar aanleiding hiervan heeft de verzekeringsarts in de rapportage van 5 februari 2015 geconcludeerd dat de bedrijfsarts de functionele mogelijkheden van de werkneemster adequaat heeft ingeschat. Vervolgens is de arbeidsdeskundige overgegaan tot een beoordeling van de re-integratie-inspanningen. In de rapportage van 24 februari 2015 heeft de arbeidsdeskundige geconcludeerd dat er sprake is van onvoldoende beeldvorming op arbeidsdeskundige gronden.
2. Verweerder heeft vervolgens met het primaire besluit het verzoek om bekorting afgewezen, omdat er onduidelijkheid bestaat over de maatgevende arbeid. Deze beslissing heeft verweerder in bezwaar gehandhaafd. Daarbij is overwogen dat de eerder vastgestelde administratieve tekortkoming weliswaar is hersteld, maar dat de re-integratie-inspanningen verder niet inhoudelijk kunnen worden beoordeeld vanwege onduidelijkheid over de maatgevende arbeid.
3. Eiseres voert aan dat verweerder de loonsanctie had moeten bekorten, omdat de vermeende tekortkoming waarvoor de loonsanctie was opgelegd is gerepareerd. Indien en voor zover de op 30 september 2014 door eiseres verstrekte informatie over de maatgevende arbeid onduidelijk zou zijn geweest voor verweerder, dan had verweerder op dat moment om verduidelijking moeten vragen en niet pas bij het primaire besluit.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
5. In artikel 25 van de Wet Wia zijn in het eerste tot en met het zevende lid een aantal verplichtingen voor de werkgever neergelegd. Deze verplichtingen zien onder meer op de verslaglegging van de re-integratie-inspanningen en de begeleiding van de verzekerde.
In de Beleidsregels beoordelingskader poortwachter (Beleidsregels) heeft verweerder een kader gegeven voor de inzet en beoordeling van re-integratie-inspanningen. Daarin is bepaald welke inspanningen van de werkgever en de werknemer worden verwacht en hoe (de resultaten van) deze inspanningen door het UWV worden getoetst.
6. In de Beleidsregels is onder het kopje “5. Beoordeling re-integratieverslag” en het subkopje “volledigheid re-integratieverslag” het volgende opgenomen:
“Het UWV controleert allereerst of de voorgeschreven stukken in het re-integratieverslag aanwezig zijn. Die stukken vormen de basis voor de beoordeling van de re-integratie-inspanningen. Is het verslag niet volledig, dan is sprake van een administratieve tekortkoming die de werkgever moet herstellen. Als de tekortkoming aan de werkgever ligt, stelt het UWV de werkgever eerst in staat de ontbrekende gegevens binnen één week aan te vullen. In veel gevallen zal het re-integratieverslag dan wel compleet zijn en kan de inhoudelijke beoordeling plaatsvinden. Het is echter ook mogelijk dat de werkgever de gevraagde gegevens niet levert. In dat geval legt het UWV de werkgever een loonsanctie op. In de loonsanctiebeslissing wordt duidelijk aangegeven welke stukken ontbreken. (…)”
Als een werkgever, nadat aan hem een loonsanctie is opgelegd in verband met een administratieve tekortkoming, alsnog de gevraagde gegevens toestuurt aan het Uwv, dan geldt volgens de Beleidsregels:
“Het UWV zal vervolgens beoordelen of de werkgever zijn verzuim voldoende heeft hersteld. Is dat niet het geval dan wordt de loonsanctie voortgezet. Heeft de werkgever zijn verzuim wel voldoende hersteld, dan beoordeelt het Uwv of de werkgever voldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht. Is dat het geval dan wordt de loonsanctie beëindigd (…). Heeft de werkgever onvoldoende inspanningen gepleegd, dan wordt de loonsanctie op inhoudelijke gronden voortgezet. De grondslag van de loonsanctie wijzigt in dat geval van het niet voldoen aan de administratieve verplichtingen in het geen of onvoldoende leveren van re-integratie-inspanningen.”
7. De rechtbank overweegt allereerst dat het opleggen van de loonsanctie in dit geding niet ter beoordeling staat. Die loonsanctie was opgelegd vanwege een administratieve tekortkoming, namelijk onvoldoende medische beeldvorming in het re-integratieverslag. Tussen partijen is verder niet in geschil, en ook voor de rechtbank staat vast, dat deze tekortkoming ten tijde van het bekortingsverzoek was hersteld.
8. De rechtbank overweegt verder dat verweerder na het herstel van de administratieve tekortkoming op grond van de Beleidsregels gehouden is de re-integratie-inspanningen inhoudelijk te beoordelen. De arbeidsdeskundige heeft echter in de rapportage van 24 februari 2015 geconstateerd dat de re-integratie-inspanningen niet beoordeeld kunnen worden. Er bestaat namelijk nog steeds onduidelijkheid over wat de laatstelijk door werkneemster verrichte arbeid voor intreden van de arbeidsongeschiktheid is. De arbeidsdeskundige verbindt daaraan de conclusie dat tot die tijd de bekorting niet gehonoreerd kan worden. Verweerder heeft op grond daarvan het primaire besluit genomen.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder hiermee niet conform de Beleidsregels heeft gehandeld. De onduidelijkheid over de maatgevende arbeid betreft namelijk een administratieve tekortkoming. De rechtbank verwijst in dit verband naar de Regeling procesgang eerste en tweede ziektejaar, waarin is vermeld dat het re-integratieverslag ook “gegevens over de eigen functie” moet bevatten. Vastgesteld wordt dat deze administratieve tekortkoming reeds door de primaire arbeidsdeskundige was geconstateerd. Deze heeft daarom op 25 september 2014 een brief gestuurd naar eiseres met daarin vragen over onder meer de maatgevende arbeid. Eiseres heeft op deze brief per e-mail (met bijlagen) van 30 september 2014 gereageerd. De rechtbank stelt verder vast dat de administratieve tekortkoming dat onduidelijkheid bestaat over de maatgevende arbeid vervolgens niet in het loonsanctiebesluit van 7 oktober 2014 is vermeld, maar dat verweerder eiseres deze tekortkoming pas bij de afwijzing van het bekortingsverzoek heeft tegengeworpen en haar daarmee dus een nieuwe administratieve tekortkoming verwijt. De rechtbank acht dat ontoelaatbaar en in strijd met het reparatoire karakter van de loonsanctie. Het had op de weg van verweerder gelegen om in het geval met de e-mail van 30 september 2014, waarin overigens binnen de gestelde termijn op de brief van de arbeidsdeskundige is gereageerd, niet de gevraagde duidelijkheid over de maatgevende arbeid werd gegeven ook deze tekortkoming in het loonsanctiebesluit te vermelden. Door dat niet te doen heeft verweerder eiseres de mogelijkheid ontnomen dit gebrek (tijdig) te herstellen.
9. Het vorenstaande betekent dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven. Het beroep is gegrond. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien, omdat eiseres de administratieve tekortkoming op arbeidskundige gronden door tijdsverloop niet meer kan oplossen. De rechtbank herroept het primaire besluit in die zin dat de loonsanctie met ingang van 10 maart 2015 wordt bekort. Deze datum is als volgt berekend: uitgaande van de e-mail van 5 januari 2015 waarbij eiseres heeft verzocht om de loonsanctie te bekorten, had verweerder met in achtneming van artikel 25, dertiende lid, van de Wet WIA uiterlijk op 26 januari 2015 moeten beslissen op het verzoek van eiseres. Gelet op het bepaalde in artikel 25, veertiende lid, van de Wet WIA eindigt de loonsanctie derhalve met ingang van
10 maart 2015 (6 weken na 26 januari 2015).
10. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
11. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.984,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van
€ 496,- en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 9 oktober 2015;
  • herroept het primaire besluit van 25 februari 2015 en bepaalt dat de loonsanctie met ingang van 10 maart 2015 wordt bekort;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 331,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.984,-
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.W.A. Verrijt, rechter, in aanwezigheid van Z. Selkan, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 mei 2016.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.