ECLI:NL:RBOBR:2016:230

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
20 januari 2016
Publicatiedatum
22 januari 2016
Zaaknummer
C/01/287334 / HA ZA 14-918
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake letselschade en verzekeringsovereenkomst met betrekking tot roekeloosheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 20 januari 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een medevennoot van een bloemenkwekerij, en TAF B.V., een verzekeringsmaatschappij. De eiser had zich verzekerd tegen arbeidsongeschiktheid via een TAF zelfstandigenplan-verzekering, maar zijn claim werd afgewezen door TAF op basis van roekeloosheid, zoals gedefinieerd in de polisvoorwaarden. De eiser had op 4 januari 2014 een ernstig ongeval gehad met een houtversnipperaar, waarbij hij zijn hand verwondde. TAF stelde dat de arbeidsongeschiktheid het gevolg was van roekeloos handelen van de eiser, omdat hij de veiligheidsvoorschriften niet had opgevolgd.

De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van het ongeval beoordeeld en geconcludeerd dat, hoewel het handelen van de eiser onverstandig was, dit niet als roekeloos kon worden gekwalificeerd. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet roekeloos had gehandeld in de zin van de polisvoorwaarden, en dat de schade die hij had geclaimd onder de dekking van de verzekering viel. De rechtbank heeft TAF veroordeeld om de verzekeringspenningen uit te keren en heeft de proceskosten aan TAF opgelegd.

De beslissing van de rechtbank houdt in dat de vordering van de eiser, die stelde dat zijn schade niet het gevolg was van roekeloosheid, toewijsbaar is. De rechtbank heeft ook de proceskosten aan de zijde van de eiser begroot op € 1.288,27 en TAF veroordeeld in deze kosten. De rechtbank heeft de uitspraak uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat TAF onmiddellijk aan de uitspraak moet voldoen, ongeacht een eventuele hoger beroep.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/287334 / HA ZA 14-918
Vonnis van 20 januari 2016
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. H. de Groen te Utrecht,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
TAF B.V.,
gevestigd te Eindhoven,
gedaagde,
advocaat mr. M.F. Lameris te Amersfoort.
Partijen zullen hierna [eiser] en TAF genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 25 februari 2015
  • het proces-verbaal van comparitie van 21 mei 2015.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is medevennoot van bloemenkwekerij v.o.f. Het Donker Eind.
TAF brengt verzekeringen op de markt.
[eiser] heeft zich met ingang van 1 november 2008 verzekerd tegen het risico van arbeidsongeschiktheid door middel van een TAF zelfstandigenplan-verzekering.
2.2.
De verzekeringsovereenkomst is door TAF is ondergebracht bij Quantum Leben A.G. (hierna QL) en TAF treedt in Nederland op als gevolmachtigde van QL.
Op de overeenkomst zijn de polisvoorwaarden (QL ZSP 08-2011 A) van toepassing.
2.3.
Op 4 januari 2014 is [eiser] arbeidsongeschikt geraakt tijdens het uitvoeren van zijn werkzaamheden in de bloemenkwekerij doordat zijn hand bij het versnipperen van takken met een houtversnipperaar ernstig gewond is geraakt.
[eiser] heeft zijn arbeidsongeschiktheid als gevolg daarvan gemeld bij TAF door toezending van het daartoe bestemde schadeformulier en een beroep gedaan op voormelde verzekering.
2.4.
TAF heeft de claim van [eiser] afgewezen met een beroep op artikel 11.1 aanhef en sub i van de toepasselijke polisvoorwaarden.
Dat artikel luidt:
“11.1 Voor deze verzekering geldt dat er geen recht op uitkering bestaat:
i.
Indien de arbeidsongeschiktheid (mede) het gevolg is van een gebeurtenis die aan opzet of grove schuld of roekeloosheid van de verzekeringnemer of de verzekerde of aan opzet of grove schuld of roekeloosheid van een bij de uitkering belanghebbende kan worden toegerekend. …”

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert voor recht te verklaren dat de schade zoals geclaimd door [eiser] niet is ontstaan als gevolg van roekeloosheid en deze schade valt onder de dekking van de bij TAF afgesloten polis en TAF gehouden is de verzekeringspenningen uit te keren overeenkomstig de verzekeringspolis, met veroordeling van TAF in de kosten en de nakosten.
3.2.
TAF voert gemotiveerd verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
TAF stelt zich op het standpunt dat [eiser] geen aanspraak op uitkering onder de arbeidsongeschiktheidspolis toekomt. Zij voert daartoe aan dat sprake is van roekeloos handelen door [eiser] nu [eiser] de veiligheidsvoorschriften in de handleidingen behorende bij de houtversnipperaar niet in acht genomen heeft en zijn hand te dicht bij de (messen van) de versnipperaar heeft gebracht.
4.2.
De veiligheidsvoorschriften houden -samengevat en voor zover hier relevant- in dat men gezicht, handen en voeten zover mogelijk verwijderd dient te houden van het laad- en versnippermechanisme terwijl de machine in werking is. Dat [eiser] zijn hand te dicht bij het mechanisme van de versnipperaar heeft gebracht terwijl de machine in werking was, is evident.
De vraag is of dit als roekeloos moet worden gekwalificeerd.
4.3.
Met artikel 11.1 aanhef en sub i van de polisvoorwaarden heeft TAF conform artikel 7:952 BW roekeloos handelen van [eiser] van dekking willen uitsluiten. Voor de vraag of er in dit geval sprake is van roekeloosheid, dient dan ook te worden aangesloten bij de uitleg die in de rechtspraak aan dit artikel wordt gegeven. Partijen zijn ook van dit criterium uitgegaan. In de parlementaire geschiedenis bij dit artikel komt naar voren dat het moet gaan om ‘een in laakbaarheid aan opzet grenzende vorm van schuld’. Voor het antwoord op de vraag of er sprake is van roekeloosheid zijn alle omstandigheden van het geval en met name de toedracht van het ongeval van belang. [eiser] heeft daaromtrent verklaard dat voorafgaand aan het ongeval een ophoping van afvalmateriaal ontstond bij de uitgang van de machine welke hij wilde “weg slaan” en hij daarbij dichter bij het mechanisme kwam dan zijn bedoeling was. Ter comparitie is zijdens [eiser] nader toegelicht dat sprake was van een inschattingsfout voor wat betreft de afstand tot het mechanisme, waarbij wellicht de nieuwe bril, die [eiser] kort voordat het ongeval plaats vond kreeg en waar hij (kennelijk) nog aan moest wennen, een rol heeft gespeeld.
De rechtbank is van oordeel dat onder voornoemde omstandigheden, welke door TAF niet zijn betwist, weliswaar sprake is van zeer onverstandig handelen van [eiser] , maar dat zijn gedraging niet als een ‘in laakbaarheid aan opzet grenzende vorm van schuld’ heeft te gelden. [eiser] heeft simpelweg een ernstige inschattingsfout gemaakt. Dat hij er zich van bewust (moet) zijn geweest dat het inherent gevaarlijk is om zijn hand dicht bij de draaiende messen van de machine te brengen, doet daar niet aan af. De rechtbank oordeelt dan ook dat [eiser] niet roekeloos heeft gehandeld in de zin van de polisvoorwaarden.
4.4.
TAF heeft gesteld dat de vordering van [eiser] onvoldoende specifiek en duidelijk is en daartoe aangevoerd dat zij nog niet heeft vastgesteld of aan alle (overige) voorwaarden voor dekking is voldaan terwijl ook ten aanzien van de omvang en de duur van uitkering uit hoofde van de verzekering nog niets is vastgesteld.Ter toelichting op deze stelling heeft TAF ter comparitie gesteld dat nog geen inhoudelijke beoordeling heeft plaatsgevonden waardoor de mate van arbeidsongeschiktheid en de hoogte van de uitkering nog niet vast staan.
4.5.
Uit het vorenstaande volgt dat de gevorderde verklaring voor recht dat de schade als door [eiser] wordt geclaimd niet het gevolg is van roekeloos handelen door [eiser] , toewijsbaar is.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering, ook voor het overige, voldoende duidelijk en specifiek is.
Nu gesteld noch gebleken is dat er andere gronden zijn waarom de schade niet onder de dekking valt, is de vordering ook voor het overige toewijsbaar. Dat de mate van arbeidsongeschiktheid en de hoogte en/of de duur van de uitkering nog niet vast staat doet daaraan niet af. Toewijzing van de vordering als gevorderd betekent immers dat voor recht verklaard wordt dat TAF gehouden is de verzekeringspenningen uit te keren overeenkomstig de verzekeringspolis. De mate van arbeidsongeschiktheid en de hoogte en/of de duur van de uitkering dienen derhalve nog overeenkomstig de polisvoorwaarden te worden vastgesteld en staat aan de toewijzing van de verklaring voor recht op dit punt dus niet in de weg.
4.6.
TAF zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 102,27
- overige explootkosten 0,00
- griffierecht 282,00
- getuigenkosten 0,00
- deskundigen 0,00
- overige kosten 0,00
- salaris advocaat
904,00(2 punt × tarief II € 452,00)
Totaal € 1.288,27
4.7.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart voor recht dat de schade zoals geclaimd door [eiser] niet is ontstaan als gevolg van roekeloosheid en deze schade valt onder de dekking van de bij TAF afgesloten polis en TAF gehouden is de verzekeringspenningen uit te keren overeenkomstig de verzekeringspolis,
5.2.
veroordeelt TAF in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 1.288,27,
5.3.
veroordeelt TAF in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat TAF niet binnen 14 dagen na aanschrijving de proceskosten voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 5.2. en 5.3. genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Rietveld en in het openbaar uitgesproken op 20 januari 2016.