In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 20 januari 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een medevennoot van een bloemenkwekerij, en TAF B.V., een verzekeringsmaatschappij. De eiser had zich verzekerd tegen arbeidsongeschiktheid via een TAF zelfstandigenplan-verzekering, maar zijn claim werd afgewezen door TAF op basis van roekeloosheid, zoals gedefinieerd in de polisvoorwaarden. De eiser had op 4 januari 2014 een ernstig ongeval gehad met een houtversnipperaar, waarbij hij zijn hand verwondde. TAF stelde dat de arbeidsongeschiktheid het gevolg was van roekeloos handelen van de eiser, omdat hij de veiligheidsvoorschriften niet had opgevolgd.
De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van het ongeval beoordeeld en geconcludeerd dat, hoewel het handelen van de eiser onverstandig was, dit niet als roekeloos kon worden gekwalificeerd. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet roekeloos had gehandeld in de zin van de polisvoorwaarden, en dat de schade die hij had geclaimd onder de dekking van de verzekering viel. De rechtbank heeft TAF veroordeeld om de verzekeringspenningen uit te keren en heeft de proceskosten aan TAF opgelegd.
De beslissing van de rechtbank houdt in dat de vordering van de eiser, die stelde dat zijn schade niet het gevolg was van roekeloosheid, toewijsbaar is. De rechtbank heeft ook de proceskosten aan de zijde van de eiser begroot op € 1.288,27 en TAF veroordeeld in deze kosten. De rechtbank heeft de uitspraak uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat TAF onmiddellijk aan de uitspraak moet voldoen, ongeacht een eventuele hoger beroep.