Overwegingen
1. Als tegen een besluit bezwaar is gemaakt, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank op geen enkele wijze in een eventuele bodemprocedure.
2. De voorzieningenrechter acht het belang van verzoekster onder de gegeven omstandigheden voldoende spoedeisend.
3. De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende feiten.
Verzoekster is huurder en bewoner van de woning.
In een bestuurlijke rapportage van politie van 7 oktober 2015, die deel uitmaakt van de gedingstukken, zijn de volgende bevindingen vermeld. In de periode tussen 25 juni 2015 en 2 oktober 2015 heeft de politie een voorbereidend onderzoek ingesteld naar personen die verdacht werden van dealen in soft- en harddrugs in Valkenswaard en omgeving. Tijdens het onderzoek werden op verschillende dagen op verschillende tijden waarnemingen gedaan. Op grond hiervan is aangenomen dat een persoon vanuit de woning vertrok om verdovende middelen op bestelling bij zijn afnemers af te leveren. Vastgesteld werd verder dat die persoon in de woning verbleef, waarna op 2 oktober 2015 in de woning een doorzoeking ter in beslagname heeft plaatsgevonden. Bij deze doorzoeking werden onder meer 2 pillen XTC en 129,1 gram hennep aangetroffen.
4. Bij brief van 19 oktober 2015 heeft verweerder verzoekster op de hoogte gesteld van zijn voornemen de woning vanaf 11 januari 2016 voor een periode van vier maanden te sluiten. Bij brieven van 28 oktober 2015 en 30 oktober 2015 heeft verzoekster haar zienswijze op dit voornemen gegeven.
5. Bij het bestreden besluit heeft verweerder met toepassing van artikel 13b van de Opiumwet de sluiting van de woning gelast, met dien verstande dat hij de sluitingsduur gelet op de geringe hoeveelheid harddrugs heeft teruggebracht vier naar drie maanden. Daarbij heeft verweerder overwogen dat de sluiting van de woning in het belang is van de openbare orde en veiligheid en het woon- en leefklimaat. Door de tijdelijke sluiting van drie maanden kan worden bewerkstelligd dat de verkoop, aflevering of verstrekking van drugs wordt beëindigd en dat het pand ook zichtbaar wordt onttrokken aan het illegale criminele circuit. Met de sluiting wil verweerder een duidelijk signaal afgeven dat de niet gedoogde handel in verdovende middelen onder geen enkele omstandigheid wordt getolereerd en dat de noodzakelijke maatregelen worden getroffen om die handel te beëindigen. De (persoonlijke) omstandigheden van verzoekster vormen voor verweerder geen aanleiding om van de last onder bestuursdwang af te zien. Daarbij heeft verweerder aangegeven dat hij gelet op het feit dat ook de minderjarige zoon van verzoekster in de woning woont, een langere begunstigingstermijn zal hanteren, zodat verzoekster en haar zoon ruim de tijd krijgen hun zaken te regelen en een ander onderkomen te vinden.
6. Desgevraagd heeft verzoekster ter zitting aangegeven dat zij de bevindingen, die zijn neergelegd in de bestuurlijke rapportage, niet betwist. Ook bestrijdt zij niet dat verweerder op grond van artikel 13b van de Opiumwet bevoegd was tot het opleggen van de onderhavige last onder bestuursdwang. Verzoekster stelt zich echter op het standpunt dat er bijzondere omstandigheden zijn, die er toe leiden dat verweerder in dit geval van zijn bevoegdheid geen gebruik had mogen maken. Voor het mogen sluiten van een woning moeten ernstige verwijten kunnen worden gemaakt en die zijn hier niet aan de orde. Verzoekster wijst erop dat zij een blanco strafblad heeft en dat zij niet wist dat er drugs in haar woning lagen. De drugs waren van haar ex-partner, die ze zonder haar medeweten in de woning had verstopt. Verzoekster benadrukt dat er vanuit de woning geen drugs werden verhandeld, zodat openbare orde aspecten bij het nemen van het besluit tot het opleggen van een last onder bestuursdwang geen rol kunnen spelen. Verzoekster wijst er daarnaast op dat sluiting van de woning voor drie maanden voor haar een zeer ingrijpende beslissing is, omdat zij lichamelijke problemen heeft en in het verleden zenuwuitvallen heeft gehad. Ook voor haar schoolgaande, vijftienjarige zoon heeft de sluiting ernstige gevolgen. Verweerder heeft geen oog gehad voor zijn belangen en heeft ook geen acht geslagen op hetgeen is bepaald in het Verdrag inzake de Rechten van het Kind. Verzoeksters zoon zit in zijn examenjaar. Als hij elders onderdak moet zoeken, zal dat betekenen dat zijn studie fout loopt en bestaat het gevaar dat hij in de criminaliteit terecht komt.
7. Verweerder heeft in de “beleidsregel bestuurlijke handhaving van artikel 13b Opiumwet (Damoclesbeleid)” (de beleidsregel) uiteengezet hoe hij met zijn bevoegdheid tot sluiting omgaat. In paragraaf 2 van de beleidsregel (“woningen en daarbij behorende erven”) is bepaald dat indien in woningen en/of bij woningen behorende erven drugshandel plaatsvindt ten aanzien van een middel als bedoeld in lijst II (softdrugs) met een handelshoeveelheid van meer dan 30 gram de woning bij een eerste constatering voor drie maanden wordt gesloten. Indien in woningen en/of bij woningen behorende erven drugshandel plaatsvindt ten aanzien van een middel als bedoeld in lijst I (harddrugs) met een handelshoeveelheid van meer dan 0,5 gram de woning (en de bijbehorende erven) wordt de woning bij een eerste constatering voor vier maanden gesloten. Een handelshoeveelheid van meer dan 0,5 gram betreft gelet op de Aanwijzing Opiumwet het volgende: 0,5 gram harddrugs (bijvoorbeeld cocaïne/amfetamine), 1 pil/tablet (bijvoorbeeld XTC), 1 bolletje, 1 wikkel en 5 ml (bijvoorbeeld 1 ampul/buisje/consumptie-eenheid GHB).
8. Verweerder is gelet op de beleidsregel bevoegd de woning voor vier maanden te sluiten, maar heeft de duur van de sluiting bij het bestreden besluit op grond van de geringe aangetroffen hoeveelheid harddrugs gematigd naar drie maanden.
9. Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de door verzoekster gestelde omstandigheden niet zo bijzonder zijn dat de sluiting van de woning voor drie maanden voor haar gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot dedoor verweerder aangegeven, met het beleid te dienen doelen. Dat in de woning een handelshoeveelheid harddrugs en een handelshoeveelheid softdrugs is aangetroffen, maakt reeds dat mag worden verondersteld dat de bescherming van de openbare orde in het geding is. De voorzieningenrechter volgt verzoekster dan ook niet in haar opvatting dat openbare orde aspecten in deze zaak geen rol spelen. Dat verzoekster, naar zij stelt, niet wist dat er drugs in de woning lagen, kan haar gelet op vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) niet baten. Verzoekster is als huurder van de woning verantwoordelijk voor wat zich in de woning afspeelt en dient afdoende maatregelen te treffen om feiten als hier in het geding te voorkomen. Nu in de woning een handelshoeveelheid drugs is aangetroffen, zijn die maatregelen kennelijk uitgebleven (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 12 november 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4091). Aan de stelling dat dat verzoekster een blanco strafblad heeft, kan in het kader van deze beoordeling niet de betekenis worden toegekend die verzoekster daaraan gehecht wil zien. 10. Verweerder heeft in het verweerschrift aangegeven dat hij de medische problemen van verzoekster bij het bestreden besluit niet heeft kunnen meenemen, omdat hij op dat moment niet van deze problemen op de hoogte was. Indien de gestelde gezondheidsproblemen ten tijde van het bestreden besluit wel bij verweerder bekend waren geweest, dan zouden deze niet tot een langere begunstigingstermijn hebben geleid dan de termijn die reeds is toegekend in verband met de belangen van verzoeksters minderjarige zoon, aldus verweerder. Door aan verzoekster en haar zoon een ruimere begunstigingstermijn dan de gebruikelijke termijn van zeven dagen te bieden om hun zaken te regelen en elders onderdak te vinden, heeft verweerder naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat verzoekster haar stelling dat zij om medische redenen op verblijf in de woning is aangewezen niet met objectieve en verifieerbare gegevens heeft onderbouwd. Verder acht de voorzieningenrechter van belang dat verweerder heeft aangegeven dat de afdeling jeugd en gezin van zijn gemeente bij sluitingen van woningen, waarbij kinderen zijn betrokken, een rol heeft met het oog op het welzijn van het kind. Ter zitting is gebleken dat de zoon van verzoekster na de sluiting kan worden opgevangen door zijn oma, die ook in Valkenswaard woont. Verzoeksters stelling dat oma klein behuisd is en dat haar zoon daar moeilijker zal kunnen studeren, maakt niet dat het bestreden besluit na afweging van de betrokken belangen onevenredig moet worden geacht.
11. Gelet op het vorenstaande komt de voorzieningenrechter tot het oordeel dat het bezwaar geen redelijke kans van slagen heeft. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening daarom af.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.