ECLI:NL:RBOBR:2016:2195

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
3 mei 2016
Publicatiedatum
3 mei 2016
Zaaknummer
01/879302-13
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijke brandstichting met gemeen gevaar voor goederen en poging tot oplichting

Op 3 mei 2016 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van opzettelijke brandstichting en poging tot oplichting. De rechtbank oordeelde dat de verdachte samen met anderen opzettelijk brand heeft gesticht in een pand in Helmond, waar zijn bedrijven waren gevestigd. De brandstichting vond plaats op 29 oktober 2013 en leidde tot gemeen gevaar voor goederen. De verdachte had geprobeerd om van verzekeringsmaatschappijen geld te verkrijgen door valse aangiften te doen van brandstichting. De rechtbank achtte de betrokkenheid van de verdachte bij de brandstichting bewezen, ondanks dat hij zelf niet ter plaatse was tijdens de brand. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 28 maanden, met aftrek van voorarrest, en bepaalde dat de verdachte een schadevergoeding moest betalen aan de verzekeringsmaatschappij. De uitspraak volgde na een uitgebreid onderzoek en getuigenverklaringen, waarbij de rechtbank concludeerde dat de verdachte een wezenlijke bijdrage had geleverd aan de brandstichting en de daaropvolgende oplichtingspogingen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/879302-13
Datum uitspraak: 03 mei 2016
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976,
wonende te [adresgegevens] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 29 september 2015 en 19 april 2016.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 3 september 2015.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 29 oktober 2013 in de gemeente Helmond, althans in het arrondissement 's-Hertogenbosch, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft/hebben gesticht in/aan het/de (bedrijfs)pand(en) gelegen aan [adres 1] en/of [adres 2] ,
immers heeft/hebben verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk (een) brandbare stof(fen) door/in genoemd pand geplaatst, gesprenkeld, gegoten en/of verspreid en/of (vervolgens) in de buurt van die brandbare stof(fen) papier/karton, althans brandbaar materiaal verzameld/geplaatst en/of vervolgens die brandbare stof(fen) en/of dat papier/karton, althans brandbaar materiaal, in contact gebracht met open vuur en/of aldus in brand gestoken,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten voor dat/die bedrijfspand(en), althans de overige delen van dat/die bedrijfspand(en) en/of de (overige) inboedel van dat/die bedrijfspand(en) en/of voor belendende percelen te duchten was;
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 28 oktober 2013 te Helmond tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenis van acht jaren of meer is gesteld, te weten het misdrijf als bedoeld in artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht (opzettelijke brandstichting in/aan het/de (bedrijfs)pand(en) gelegen aan [adres 1] en/of [adres 2] ,terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is)
opzettelijk voorwerpen en/of stoffen, te weten een of meerdere jerrycan(s) en/of kannetje(s) gevuld met brandbare vluchtige stof(fen), bestemd tot het begaan van dat misdrijf, heeft verworven, vervaardigd, ingevoerd, doorgevoerd, uitgevoerd en/of voorhanden heeft gehad;
2. hij op een of meerdere tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 29 oktober 2013 tot en met 30 april 2014 te Helmond, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid (aangever te goeder trouw) en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, Delta Lloyd Schadeverzekeringen NV, althans een ander, te bewegen tot de afgifte van geld (verzekeringsuitkering), in elk geval van enig goed, met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid (namens verzekeringnemer/verzekerde [betrokken bedrijf 1] CV )
* bij de politie aangifte heeft gedaan van brandstichting in het/de (bedrijfs)pand(en) gelegen aan [adres 1] en/of [adres 2] te Helmond, gepleegd door (een) onbekend gebleven perso(o)n(en) en/of
* van die brandstichting melding heeft gedaan bij voornoemde verzekeringsmaatschappij (al dan niet middels zijn tussenpersoon) en/of
* tegenover het onderzoeksbureau van/ingeschakeld door die verzekeringsmaatschappij (Interseco) heeft verklaard niet betrokken te zijn geweest bij de brandstichting
* en/of schade voortvloeiend uit voornoemde brandstichting heeft geclaimd,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op een of meerdere tijdstippen in de periode van 29 oktober 2013 tot en met 30 april 2014 te Helmond, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid (aangever te goeder trouw) en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, Nationale Nederlanden Schadeverzekeringsmaatschappij NV, althans een ander, te bewegen tot de afgifte van geld (verzekeringsuitkering), in elk geval van enig goed, met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid (namens verzekeringnemer [betrokken bedrijf 2] )
* bij de politie aangifte heeft gedaan van brandstichting in het/de (bedrijfs)pand(en) gelegen aan [adres 1] en/of [adres 2] te Helmond, gepleegd door een onbekend gebleven perso(o)n(en) en/of * van die brandstichting melding heeft gedaan bij voornoemde verzekeringsmaatschappij (al dan niet middels zijn tussenpersoon)
* en/of tegenover het door de verzekeringsmaatschappij ingeschakelde onderzoeksbureau (EMN Forensic) heeft verklaard niet betrokken te zijn geweest bij de brandstichting
* en/of schade voortvloeiend uit voornoemde brandstichting heeft geclaimd,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs

Bronnen.
I. Een eindproces-verbaal van de politie Oost-Brabant, nummer 2013150155, afgesloten d.d. 20 mei 2014, aantal doorgenummerde bladzijden: 631. Dit eindproces-verbaal bevat een verzameling wettig opgemaakte processen-verbaal die in de onderhavige zaak in het kader van het opsporingsonderzoek zijn opgemaakt alsmede andere bescheiden.
II. De stukken van de rechter-commissaris, inhoudende een verklaring van [getuige 1] bij de rechter-commissaris d.d. 16 november 2015.
Inleiding.
Verdachte wordt ervan beschuldigd betrokken te zijn geweest bij de brandstichting met gemeen gevaar voor goederen in het bedrijfspand aan [adres 1] en [adres 2] in Helmond, waar twee van zijn bedrijven gehuisvest waren. Voorts wordt hem verweten dat hij heeft geprobeerd om twee verzekeringsmaatschappijen op te lichten.
Het standpunt van de officier van justitie.
Bewezenverklaring van alle tenlastegelegde feiten.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw heeft - kort gezegd - integrale vrijspraak bepleit. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de tenlastegelegde handelingen ten behoeve van de brandstichting niet kunnen worden bewezen. Op basis van het dossier kan niet zonder meer worden uitgesloten dat een ander(e) perso(o)n(en) (een deel van) deze feitelijke handelingen heeft verricht. Zij heeft daartoe een alternatief scenario gepresenteerd. Verder is niet gebleken dat verdachte voor, tijdens of na de brandstichting contact heeft gehad met iemand die aan de brandstichting gelinkt kan worden. Een bewuste en nauwe samenwerking gericht op de tenlastegelegde brandstichting kan derhalve niet bewezen worden.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank leidt uit de inhoud van de navolgende bewijsmiddelen de volgende gang van zaken af.
Ten aanzien van feit 1:
Op 29 oktober 2013 komt rond 00.40 uur bij de regionale meldkamer van politie de melding binnen dat het inbraakalarm afgaat bij [betrokken bedrijf 1] aan [adres 1] in Helmond. Wanneer verbalisanten een paar minuten later ter plaatse zijn zien ze dat er zwarte rook boven de loopdeur aan de achterzijde van het pand uitkomt. De brandweer wordt gewaarschuwd en treft een hevig vuur aan in de showroom van [betrokken bedrijf 1] . (bron I, p. 89)
De winkels [betrokken bedrijf 1] ( [adres 2] ) en [adres 1] hebben beide aan de voorzijde ieder twee toegangsdeuren. Deze zijn na de brandmelding door de brandweer en politie geheel intact en in gesloten toestand aangetroffen. Alle ramen en deuren aan de voorzijde waren door de brandweer onbeschadigd aangetroffen. De winkels stonden binnen aan de voorzijde, ter hoogte van de showrooms in open verbinding met elkaar. (bron I, p.508) Aan de achterzijde hebben de winkels ieder een loopdeur en een rol/overheaddeur. Deze deuren van [betrokken bedrijf 2] zijn eveneens dicht en slotvast aangetroffen. (bron I, p. 509)
De brandweer heeft diverse deuren en ramen vernield ten behoeve van de bluswerkzaamheden (bron I, p.508). De loopdeur aan de achterzijde van [betrokken bedrijf 1] die toegang biedt tot een halletje, betreft een loopdeur, waarvan het cilinderslot aan de binnenzijde kan worden afgesloten met een draaiknop. Aan de buitenzijde kan de deur met behulp van een sleutel worden afgesloten. (bron I, p. 314)
Door de politie en brandweer wordt waargenomen dat deze loopdeur schade heeft: In het middenpaneel van de deur zitten ter hoogte van de klink 38 boorgaten, in de vorm van een omgekeerde ‘U’ of een rechthoek. In het midden daarvan zaten diverse deuken. (bron I, p. 317, p. 225, p. 89)
*
Forensisch brandonderzoekheeft uitgewezen dat er twee afzonderlijke brandhaarden zijn. Eén aan de voorzijde van de showroom van [betrokken bedrijf 1] , op of nabij een zestal slaapkameropstellingen, direct rechtsachter de centraal gesitueerde trapopgang naar de eerste verdieping. De verdiepingsvloer daarboven is ernstig door het vuur aangetast. p. 318
Voorts is gebleken dat ook een bank in showroom van [betrokken bedrijf 2] als een separate primaire brandhaard moet worden aangemerkt. (bron I, p. 514)
Door de speurhond worden door het hele pand op verschillende plekken brandversnellende middelen in de lucht opgepikt. Voor het detecteren van brandbare stoffen is tevens gebruik gemaakt van een P.I.D. meter. Deze geeft op één van de plekken die door de speurhond is aangewezen, een houten poot van een tafel aan de achterzijde van de showroom van [betrokken bedrijf 2] , ook een positieve uitslag op de aanwezigheid van brandversnellende middelen. (bron I, p. 315)
Uit het onderzoek van aldaar genomen brandmonsters blijkt van aanwezigheid van motorbenzine (deels verdampt/verbrand) en petroleum (bron I, p. 420, p. 444)
In totaal worden op verschillende plaatsen in het pand (o.a. in het keukentje en het magazijn achter [betrokken bedrijf 1] ) vier geheel gevulde jerrycans aangetroffen, met daarin een brandbare vluchtige stof, die qua geur en uiterlijke kenmerken overeenkomt met motorbenzine. Drie van de jerrycans hebben een inhoud van 10 liter, de vierde van 5 liter. Er wordt buiten het pand, nabij de achterdeur van [betrokken bedrijf 1] ook een losse dop aangetroffen, die overeenkomt met de doppen op de vier aangetroffen jerrycans. (bron I, p. 318)
De conclusie van onderzoekers luidt gelet op voorgaande omstandigheden en mede gelet op de hevigheid van de brand en de verwoesting op en rondom de brandhaard bij de trap dat er zeer waarschijnlijk sprake is van het opzettelijk achterlaten van een hoeveelheid vluchtige brandbare vloeistof, vermoedelijk motorbenzine, die met open vuur in aanraking is gebracht. Ten aanzien van beide brandhaarden is geen andere, mogelijke oorzaak aangetroffen dan brandstichting. (p. 512, 514 p. 318).
*Uit de beelden van een
beveiligingscamerawaarmee beeldopnamen zijn gemaakt van de achterzijde van het pand aan [adres 1] / [adres 2] is met betrekking tot de nacht van de brand op 29 oktober 2013 onder meer het volgende te zien.
Omstreeks 00.34 uur komt een persoon op een fiets aangereden over de Nijverheidsweg, rijdt het terrein op en zet zijn fiets weg aan de rechterzijde bij [betrokken bedrijf 2] .
Om 00.35 uur loopt de persoon naar de achterdeur van [betrokken bedrijf 1] .
Om 00.36 uur is de persoon buiten zichtbaar, loopt naar rechts, dan weer terug naar de deur, rent nogmaals naar rechts en dan weer terug naar de deur. Nadat hij even stil gestaan heeft gaat de persoon het pand binnen door de achterdeur van [betrokken bedrijf 1] .
Om 00.37 springt het licht aan in het magazijn van [betrokken bedrijf 2] .
Om 00.38 uur komt de persoon naar buiten. Er is dan lichtschijnsel te zien bij de deur. Hij fietst vervolgens weg in dezelfde richting als waar hij vandaan kwam.
Om 00.39 uur zijn vlammen zichtbaar bij de deur die mogelijk een beetje open staat.
Om 00.40 is rook zichtbaar.
Om 00.43 arriveert de politie.
Het tijdstip van binnentreden door de achterdeur van [betrokken bedrijf 1] om 00.36 uur valt samen met het tijdstip waarop de inbraakmelding binnenkomt bij de alarmcentrale.
De persoon met de fiets is blijkens de beelden dus ongeveer 4 minuten ter plaatse geweest, waarvan circa anderhalve minuut aaneengesloten buiten bij de loopdeur en 2 minuten in het pand. (p. 425 en p. 71, p. 82-84)
Tussenconclusie
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat sprake is geweest van opzettelijke brandstichting, met gemeen gevaar voor goederen.
De identiteit van de brandstichter op de fiets kan op basis van de inhoud van het dossier niet worden vastgesteld. Uit het dossier volgt wel dat verdachte zelf ten tijde van de brandstichting niet aanwezig was op de plaats delict.
Betrokkenheid verdachte
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de betrokkenheid van verdachte bij deze brandstichting uit de overige bewijsmiddelen kan volgen. Zij acht daarbij het navolgende van belang:
* [getuige 2] (medewerkster van [betrokken bedrijf 1] ) heeft tijdens getuigenverhoren op 29 oktober 2013, 17 december 2013 en 15 januari 2014 onder meer het volgende verklaard, verkort en zakelijk weergegeven:
De sleutel van [betrokken bedrijf 1] heb ik en [betrokkene 1] . Ik heb die sleutel op dit moment niet (bron I, p. 182) Ik kreeg van [betrokkene 1] op zondag 27 oktober 2013 om 13.52 uur een berichtje “kun je na 17.00 sleutel ergens verstoppen moet zo nog even binnen zijn maar heb geen sleutel bij”. Ik heb de sleutel verstopt achter de regenpijp rechts van de brievenbus bij [betrokken bedrijf 1] , onder bladeren. Ik heb later naar [betrokkene 1] gestuurd dat ik hem daar had verstopt (bron I, p. 183). Ik gebruikte de achterdeur van [betrokken bedrijf 1] als ik buiten wilde gaan roken. Ik heb op zaterdag 26 oktober 2013 voor de laatste keer gebruik gemaakt van deze deur toen ik ging roken. (bron I, p. 189) Ik heb toen niet bijzonders aan deze deur gezien. Hij klemde totaal niet en heeft ook nooit geklemd. [betrokkene 1] en ik hebben de sleutel van [betrokken bedrijf 1] en [betrokkene 2] en [betrokkene 1] van [betrokken bedrijf 2] . Later hoorde ik dat [betrokkene 3] ook een sleutel had. (bron I, p. 193) Ik ben heel secuur in het controleren van de deuren en dat controleerde ik soms wel een paar keer per dag. Zaterdag en zondag was er niets mis met de deur. W
anneer verbalisant foto 12 op p. 198 laat zien met daarop een grote groene jerrycan:Als er in [betrokken bedrijf 1] een grote groene kan had gestaan had ik dat gezien (p. 194). Zondag is er niets gebeurd en dat weet ik 100 % zeker. Als er ergens iets weggezet was had ik dat gezien (bron I, p. 195) Wat mij opvalt op foto 12 (bron I, p. 198) is dat er allemaal karton ligt wat er gebruikelijk niet is. Normaal ligt er geen afval of karton in de keukenruimte. Normaal zou dit in het magazijn van [betrokken bedrijf 2] worden neergelegd. Het komt nooit in die ruimte; ook niet voor even. Er worden nooit goederen van [betrokken bedrijf 2] naar het magazijn van [betrokken bedrijf 1] gebracht (bron I, p. 197).
* [betrokkene 2] (medewerkster van [betrokken bedrijf 2] ) heeft op 29 oktober 2013 onder meer het volgende verklaard, verkort en zakelijk weergegeven:
Ik heb geen sleutel van [betrokken bedrijf 1] (bron I, p. 211)
Het is niet normaal dat dat er goederen van [betrokken bedrijf 2] naar [betrokken bedrijf 1] werden gebracht, maar wel andersom omdat [betrokken bedrijf 2] een veel groter magazijn had. (bron I, p. 217)
Wanneer aan getuige foto’s worden getoond van de keuken achter [betrokken bedrijf 1] en het magazijn achter [betrokken bedrijf 1] op p. 222:Dit is geen normale situatie. Normaal liggen de spullen in de keuken allemaal netjes opgeborgen. Die grote dozen stonden normaal in het magazijn van [betrokken bedrijf 2] (bron I, p. 219).
* Uit de beelden van een
beveiligingscamerawaarmee op maandag 28 oktober 2013 opnamen zijn gemaakt van de achterzijde van het pand aan [adres 1] / [adres 2] is onder meer het volgende te zien.
9.54
uur: aankomst bestelauto ( [betrokken bedrijf 1] ), parkeert achteruit tegen gevel.
9.55
uur: achterdeur van deze bestelauto gaat open waardoor het zicht op de achterdeur van het pand van [betrokken bedrijf 1] wordt ontnomen.
10.5
uur: achterdeur van de bestelauto gaat weer dicht.
11.03
uur: de bestelauto rijdt weg.
12.5
uur: de bestelauto komt terug en parkeert weer achteruit tegen de gevel. De bestuurder loopt om naar de voorzijde van het pand.
13.19
uur: bestuurder komt naar buiten en manoeuvreert bestelauto parallel aan het pand.
13.21-13.26 uur: een persoon is bezig om goederen vanuit [betrokken bedrijf 2] naar [betrokken bedrijf 1] over te brengen. Hij loopt diverse malen vanuit [betrokken bedrijf 2] naar [betrokken bedrijf 1] met een kar met grotere pakketten.
14.1
uur: enige tijd bewegingen bij achterdeur.
14.24
uur: aankomst kleinere bestelbus, deze parkeert achteruit tegen de achtergevel. Achterdeuren van kleine bestelbus zijn open. Zicht op achterdeur wordt daardoor onttrokken. Twee personen lopen buiten bij auto’s.
14.47
uur: tweede kleine bestelbus rijdt weg. Persoon stapt in aan passagierszijde, derhalve kennelijk twee personen in deze auto.
14.54
uur: tweede auto keert terug en parkeert weer achteruit tegen de gevel.
15.05
uur: Twee personen bij auto’s. De schuifdeur van de kleinere bestelbus is even open.
15.37
uur: Twee personen lopen naar buiten bij de kleine bestelbus.
15.59
uur: Eén persoon komt aan achterzijde naar buiten en stapt in de kleine bestelbus.
16.01
uur Een andere persoon komt vanaf de voorzijde aangelopen en loopt naar de auto’s
16.04
uur: beide auto’s rijden weg.
(bron I, p. 424 + p. 74-80)
* Uit de gegevens van het
alarmsysteemblijkt dat op 28 oktober 2013 omstreeks 09.35 uur het alarm aan de voorzijde van [betrokken bedrijf 1] is uitgeschakeld (bron I, p. 70 en p. 250)
Omstreeks 16.02 wordt het alarm voor de panden [betrokken bedrijf 1] en [betrokken bedrijf 2] weer ingeschakeld (bron I, p. 71 en p. 250). Blijkens de alarmloggegevens is hierna tot aan de inbraakmelding om 00.36 uur in de daaropvolgende nacht geen sprake geweest van het uitschakelen van het alarm of van bewegingsdetectie. (bron I, p. 250-251).
* Op de plaats delict wordt door de politie een zware hamer veiliggesteld die door een brandweerman werd aangetroffen naast de loopdeur met de boorgaten (bron I, p. 89).
* Uit technisch onderzoek is gebleken dat het boren van 10 soortgelijke gaatjes als de gaatjes die zijn aangetroffen in de loopdeur van [betrokken bedrijf 1] 1 minuut en 43 seconden in beslag neemt (bron I, p. 228).
* [getuige 3] (directeur [betrokken bedrijf 3] ) heeft verklaard dat als een deur klemt er op de binnenzijde van het kozijn en/of op de buitenzijde van de rand van de deur klemsporen te zien zijn. [getuige 3] heeft dergelijke sporen niet waargenomen op de loopdeur (bron I, p. 228).
*
[getuige 4]heeft op 6 mei 2014 onder meer het navolgende verklaard, verkort en zakelijk weergegeven:
Op maandag 28 oktober 2013 ben ik bij [betrokkene 1] in de winkel geweest.(bron I, p. 385)
Ik ben met hem naar de Karwei geweest omdat hij een hamer moest hebben. (bron I, p. 387)
*Naar aanleiding van technisch onderzoek aan de loopdeur is gebleken dat de braakschade aan de inloop/achterdeur niet tot het binnentreden van het bedrijfspand heeft kunnen leiden. Het pand van [betrokken bedrijf 1] kan uitsluitend zijn betreden met gebruikmaking van een voor dat slot bestemde sleutel of omdat de deur voorafgaand voorafgaand aan de brand niet afgesloten was. (bron I, p. 510)
* [getuige 1] heeft onder meer het volgende verklaard: (..) “
U vraagt mij wat ik heb vernomen wat betreft de toedracht van de brand (..) Ik stond op een afstand van 10 meter aan de voorkant van het pand. Ik mocht niet dichterbij komen omdat de ramen bol stonden vanwege hitte-inwerking.”(bron II, p. 1/3)
De rechtbank stelt op basis van voorgaande bewijsmiddelen het volgende vast.
A. Op grond van de camerabeelden is gebleken dat de persoon op de fiets die om 00.34 bij het pand kwam geen jerrycans bij zich had. De rechtbank concludeert dan ook dat de jerrycans met benzine in die nacht van 29 oktober 2013 om 00.34 uur al in het pand aanwezig waren.
Verdachte was op 28 oktober 2013 van 9.35 uur tot 11.03 uur, van 12.50 tot 14.47 uur en van 14.54 tot 16.02 uur aanwezig in het pand van [betrokken bedrijf 1] . Van 14.24 uur tot 16.02 uur was [getuige 4] ook aanwezig. Om 16.02 uur werd het alarm ingeschakeld en is verdachte samen met [getuige 4] vertrokken. Tot aan de inbraakmelding om 00.36 uur op 29 oktober 2013 is geen sprake geweest van het uitschakelen van het alarm of van een alarmmelding. De rechtbank concludeert dat de jerrycans reeds om 16.02 uur in het pand moeten zijn geweest.
Voorts concludeert de rechtbank dat het niet aannemelijk is dat de persoon die ‘s nachts het pand heeft betreden gelegenheid heeft gehad de reeds in het pand aanwezige jerrycans op de diverse plekken waar ze zijn aangetroffen te plaatsen en daadwerkelijk brand te stichten. Dit rechtvaardigt de conclusie dat de jerrycans reeds eerder op verschillende (zichtbare plekken) plekken zijn geplaatst.
Aangezien verdachte de laatste was die voor de brandstichting in het pand was en het pand heeft afgesloten kan het niet anders dan dat verdachte de jerrycans heeft geplaatst of minst genomen wist dat ze geplaatst waren.
B. Op de camerabeelden is te zien dat de brandstichter op de fiets het pand heeft betreden door de loopdeur aan de achterkant van [betrokken bedrijf 1] . Door de politie zijn 38 boorgaatjes aangetroffen in deze loopdeur. Uit de camerabeelden blijkt dat de brandstichter op de fiets ongeveer anderhalve minuut bij de deur aanwezig is geweest voordat hij naar binnen ging. Uit reconstructie is gebleken dat het boren van 10 gaatjes in de deur 1 minuut en 43 seconden in beslag neemt. De rechtbank concludeert dat de brandstichter in die tijd onmogelijk de aangetroffen 38 gaten kan hebben geboord.
Ook blijkt uit de camerabeelden dat tussen het verlaten van het pand door verdachte om 16.02 uur op 28 oktober 2013 en de aankomst van de fietser om 00.34 uur op 29 oktober 2013 niemand in de buurt van de deur is geweest.
Op grond van de camerabeelden d.d. 28 oktober 2013 blijkt dat de bestelbus van verdachte en de bestelbus waarin [getuige 4] op die dag reed (steeds) strak tegen de achtergevel van [betrokken bedrijf 1] worden geparkeerd. Door op die manier te parkeren, in combinatie met het openzetten van de achterdeuren wordt meermalen het zicht van af de openbare weg op de achterdeur van [betrokken bedrijf 1] ontnomen.
Op de plaats delict is een hamer aangetroffen. Verdachte heeft in eerste instantie ontkend dat hij deze hamer heeft aangeschaft. Later heeft hij verklaard dat hij op 28 oktober 2013 onder meer werkzaamheden aan de loopdeur van [betrokken bedrijf 1] heeft verricht omdat de deur(klink) klemde en dat hij daartoe om 14.50 uur samen met [getuige 4] een vuisthamer heeft gekocht bij de Karwei in Helmond. [getuige 2] heeft verklaard dat er geen sprake was van een klemmende deur en ook volgens [getuige 3] zijn er geen sporen waaruit blijkt dat de deur klemde.
Voorts is uit onderzoek gebleken dat de loopdeur - zelfs met boorgaatjes - niet zonder sleutel kon worden geopend. Dit betekent de deur niet op slot was of dat de brandstichter een sleutel had. Verdachte heeft verklaard dat er 4 sleutels zijn van de deur en dat hij die alle 4 in bezit had.
Gelet op het voorgaande kan het niet anders zijn dan dat verdachte de gaten heeft geboord of minst genomen wist dat gaten in de deur waren geboord om daarmee inbraak in scene te zetten.
C. Op de camerabeelden is zien dat iemand verschillende keren met een kar op en neer loopt tussen het magazijnen van [betrokken bedrijf 2] en het magazijn van [betrokken bedrijf 1] .
Verdachte heeft verklaard dat hij die dag inderdaad karton van [betrokken bedrijf 2] naar het magazijn van [betrokken bedrijf 1] heeft gebracht en heeft evenals zijn werknemers [betrokkene 2] en [getuige 2] verklaard dat dit geen gebruikelijke handelwijze was.
Verdachte heeft bovendien verklaard dat hij spullen in het keukentje van [betrokken bedrijf 1] op de grond heeft gelegd. [betrokkene 2] en [getuige 2] hebben verklaard dat ook dit ongebruikelijk was en dat het er in die keuken nooit zo uitzag. Uit forensisch technisch onderzoek is gebleken dat er in het keukentje en het magazijn van [betrokken bedrijf 1] gevulde jerrycans zijn aangetroffen.
De rechtbank gaat er gelet op het voorgaande vanuit dat dat verdachte - al dan niet samen met een ander - doelbewust brandbaar materiaal bij de jerrycans in het keukentje en het magazijn van [betrokken bedrijf 1] heeft neergelegd.
Alternatief scenario
Door de verdediging is een alternatief scenario geschetst dat er in het kort op neer komt dat niet uitgesloten is dat de brand is voorbereid dan wel (mede) is aangestoken door een tweede onbekend gebleven persoon. De raadsvrouw heeft daartoe onder meer aangevoerd dat het alarm op 28 oktober 2013 tussen 9.35 uur en 16.02 uur was uitgeschakeld terwijl is gebleken dat verdachte van 11.03 uur tot 12.50 uur is weggeweest. Hoewel op de beelden van de bewakingscamera niet te zien is dat er in dat tijdbestek iemand bij de loopdeur is geweest, kan op basis van het dossier niet worden uitgesloten dat de voordeuren van [betrokken bedrijf 2] niet afgesloten waren en dat iemand daar tijdens de afwezigheid van verdachte naar binnen is gegaan met jerrycans, de deur heeft gesloten en zich heeft schuil heeft gehouden in het pand, tot het moment van dat het inbraakalarm om 00.36 uur afging. Dit vindt onder meer steun in de omstandigheid dat om 21.39 uur bij [betrokken bedrijf 2] het licht aanspringt.
Tevens kan niet worden uitgesloten dat deze persoon het pand heeft verlaten via (mogelijk kapotte ruiten aan) de voorzijde van [betrokken bedrijf 1] .
De rechtbank is van oordeel dat het door de raadsvrouw geschetste scenario niet aannemelijk is geworden en overigens in strijd is met de bewijsmiddelen. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Op de camerabeelden is geen tweede onbekende persoon waargenomen tussen het moment dat verdachte op 28 oktober 2013 om 11.03 uur vertrok en het moment dat de politie en de brandweer op 29 oktober 2014 om 00.43 uur ter plaatse waren. Verdachte en [getuige 4] hebben in het pand niemand gezien. Uit alarmgegevens blijkt dat in de periode van 16.02 uur tot 00.36 uur geen persoon in het pand is gedetecteerd.
De rechtbank acht de mogelijkheid dat er een tweede onbekende persoon met een aantal jerrycans het pand is binnengekomen tussen 11.03 uur en 12.50 uur die zich vervolgens meer dan ongeveer 12 uur (waarvan ruim 8 uur terwijl het alarm in geschakeld stond) in het pand heeft verschanst en al die tijd door verdachte en [getuige 4] , noch door de alarminstallatie is opgemerkt volstrekt onaannemelijk. In het verlengde daarvan kan, onder meer gelet op de uitkomsten van technisch onderzoek en de verklaring van [getuige 1] zoals hiervoor onder de bewijsmiddelen uiteengezet, worden uitgesloten dat een tweede onbekende persoon het pand kort na het uitbreken van de brand heeft kunnen verlaten. De deuren aan de voorkant van het pand waren immers slotvast afgesloten en de ramen waren intact totdat ze door de brandweer werden vernield.
Wat betreft de opmerking van de raadsvrouw dat niet vastgesteld kan worden wat er tussen 17.00 uur en 17.59 uur is gebeurd omdat daarvan geen beelden beschikbaar zouden zijn, merkt de rechtbank op dat zij in raadkamer de DVD heeft bekeken die onder meer betrekking heeft op deze tijdspanne en deel uitmaakt van het procesdossier. De rechtbank heeft vastgesteld dat de stelling van de raadsvrouwe dat van die tijdspanne geen beelden beschikbaar zijn niet juist is. Uit de beschrijving van de beelden van de achterzijde van het pand blijkt dat er na de brandstichting maar één persoon het pand aan de achterzijde verlaat voordat de politie ter plaatse is. Gelet op het voorgaande kan worden uitgesloten dat er een eventuele tweede dader het pand heeft kunnen verlaten. Nu er ook niemand in het pand is aangetroffen kan uitgesloten worden dat er een tweede dader binnen (ingesloten) is geweest.
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is hoe verdachtes betrokkenheid bij een en ander dient te worden gekwalificeerd.
Medeplegen
Voor medeplegen van een strafbaar feit is vereist dat sprake is van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de betrokken personen, gericht op de totstandkoming van het delict. Daarnaast moet de van medeplegen verdachte persoon aan de totstandkoming van het delict een wezenlijke bijdrage hebben geleverd.
Daarbij is niet doorslaggevend dat de van medeplegen verdachte persoon ook een daadwerkelijke uitvoerder is geweest of alle handelingen van het strafbare feit zelf moet hebben verricht; ook een andere rol kan leiden tot de conclusie dat de verdachte een wezenlijke bijdrage aan de voltooiing van het delict heeft geleverd.
Conclusie ten aanzien van feit 1
Toetsend aan deze maatstaf is de rechtbank van oordeel dat verdachte door het hiervoor weergegeven samenstel van feiten en omstandigheden en handelingen een dusdanig bijdrage heeft geleverd, dat van een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en medeverdachte(n) ten behoeve van brandstichting kan worden gesproken. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de noodzakelijk voorwaarde heeft vervuld om de brandstichter in de gelegenheid te stellen brand te stichten. Zo heeft verdachte de jerrycans in het pand gebracht of geweten en toegelaten dat dat gebeurde, heeft brandbaar materiaal in het pand verzameld, heeft er een inbraak geënsceneerd of daarvan geweten en heeft aan de brandstichter een sleutel ter beschikking gesteld of de deur van het pand open gelaten. Het voorgaande rechtvaardigt geen andere conclusie dan dat verdachte samen met de brandstichter plannen voor brandstichting heeft gemaakt en deze van noodzakelijke informatie en hulpmiddelen heeft voorzien.
Onder deze omstandigheden is er geen sprake van medeplichtigheid maar van nauwe en bewuste samenwerking, ook al was verdachte ten tijde van de daadwerkelijke brandstichting niet ter plaatse.
Conclusie ten aanzien van feit 2 en 3
In het verlengde van de bewezenverklaring van de onder 1 ten laste gelegde brandstichting met gemeen gevaar voor goederen, acht de rechtbank bewezen dat de verdachte, zoals onder feit 2 en 3 is ten laste gelegd, heeft geprobeerd om twee verzekeringsmaatschappijen op te lichten door een valse aangifte te doen van brandstichting, daarvan melding te doen bij de verzekeringsmaatschappijen en bij de verzekeringsmaatschappijen de schade voortvloeiend uit de brandstichting te claimen.
Uit het procesdossier blijkt immers dat verdachte op 29 oktober 2013 aangifte heeft gedaan van brandstichting (bron I, p. 49-50). Ter terechtzitting op 19 april 2016 heeft verdachte verklaard dat hij schadeclaims heeft ingediend bij Delta Lloyd en bij Nationale Nederlanden. Bovendien heeft verdachte ter terechtzitting bevestigd dat hij tegen de door deze verzekeringsmaatschappijen ingeschakelde onderzoeksbureaus heeft verklaard dat hij met de brandstichting niets te maken heeft.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
1. op of omstreeks 29 oktober 2013 in Helmond, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk brand heeft gesticht in de bedrijfspanden gelegen aan [adres 1] en [adres 2] ,
immers hebben verdachte en/of een of meer mededader(s) toen aldaar opzettelijk brandbare stoffen door/in genoemd pand geplaatst, gesprenkeld, gegoten en/of verspreid en/of in de buurt van die brandbare stof(fen) papier/karton, verzameld/geplaatst en/of vervolgens die brandbare stoffen en/of dat brandbaar materiaal, in contact gebracht met open vuur en/of aldus in brand gestoken,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten voor die bedrijfspand(en), en/of voor belendende percelen te duchten was;
2. op een of meerdere tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 29 oktober 2013 tot en met 30 april 2014 in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door een valse hoedanigheid (aangever te goeder trouw) en door een samenweefsel van verdichtsels, Delta Lloyd Schadeverzekeringen NV, te bewegen tot de afgifte van geld (verzekeringsuitkering), met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of in strijd met de waarheid (namens verzekeringnemer/verzekerde [betrokken bedrijf 1] CV )
* bij de politie aangifte heeft gedaan van brandstichting in de bedrijfspanden gelegen aan [adres 1] en [adres 2] te Helmond, gepleegd door (een) onbekend gebleven perso(o)n(en) en
* van die brandstichting melding heeft gedaan bij voornoemde verzekeringsmaatschappij (al dan niet middels zijn tussenpersoon) en
* tegenover het onderzoeksbureau van/ingeschakeld door die verzekeringsmaatschappij (Interseco) heeft verklaard niet betrokken te zijn geweest bij de brandstichting
* en schade voortvloeiend uit voornoemde brandstichting heeft geclaimd,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3. hij op een of meerdere tijdstippen in de periode van 29 oktober 2013 tot en op een of meerdere tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 29 oktober 2013 tot en met 30 april 2014 in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door een valse hoedanigheid (aangever te goeder trouw) en door een samenweefsel van verdichtsels, Nationale Nederlanden Schadeverzekeringsmaatschappij NV, te bewegen te bewegen tot de afgifte van geld (verzekeringsuitkering), met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of in strijd met de waarheid (namens verzekeringnemer [betrokken bedrijf 2] )
* bij de politie aangifte heeft gedaan van brandstichting in de bedrijfspanden gelegen aan [adres 1] en [adres 2] te Helmond, gepleegd door (een) onbekend gebleven perso(o)n(en) en
* van die brandstichting melding heeft gedaan bij voornoemde verzekeringsmaatschappij (al dan niet middels zijn tussenpersoon) en
* tegenover het onderzoeksbureau van/ingeschakeld door die verzekeringsmaatschappij (EMN Forensic) heeft verklaard niet betrokken te zijn geweest bij de brandstichting
* en schade voortvloeiend uit voornoemde brandstichting heeft geclaimd,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf.

De eis van de officier van justitie.
Ten aanzien van feit 1, 2 en 3:
- een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van voorarrest.
Ten aanzien van de in beslag genomen goederen:
- teruggave van een deurpaneel aan de rechthebbende;
- verbeurdverklaring van de hamer.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw heeft integrale vrijspraak bepleit en zich niet uitgelaten over mogelijke straf.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft samen met (een) ander(en) opzettelijk brand gesticht in het pand waarin zijn bedrijven [betrokken bedrijf 1] en [betrokken bedrijf 2] gevestigd waren, om zodoende van de verzekeringsmaatschappij gelden uitgekeerd te krijgen. De rechtbank neemt verdachte in het bijzonder kwalijk de geraffineerde wijze waarop hij een en ander in scene heeft gezet om anderen doelbewust te misleiden en zo zelf buiten schot te blijven. Ten gevolge van deze brand is forse schade ontstaan. Mede door de nietsontziende wijze waarop de brand is gesticht hebben de naastliggende gebouwen, die van de dezelfde aaneengesloten bebouwing deel uitmaken, schade opgelopen. Met dit feit heeft verdachte enkel en alleen zijn persoonlijke belangen voor ogen gehad zonder zich te bekommeren om de belangen van de eigenaren van het pand en belendende panden danwel om de belangen van de brandweerlieden.
Kijkend naar de persoon van verdachte, houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat verdachte nooit eerder met justitie in aanraking is geweest.
De rechtbank weegt ook mee dat verdachte weliswaar eigen voordeel beoogde, maar dat zijn handelen zich tegen hem heeft gekeerd en dat hij uiteindelijk zelf grote financiële schade heeft geleden en zal lijden door de brandstichting.
Dergelijke misdrijven rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur. De rechtbank ziet in het tijdsverloop tussen het moment van aanhouding en moment dat behandeling ter zitting is aangevangen aanleiding om de eis van de officier enigszins te matigen, maar zij ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie van een gevangenisstraf voor de duur van 28 maanden.

De vordering van de benadeelde partij Delta Loyd Groep t.a.v. [betrokkene 4] .

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat deze vordering integraal dient te worden toegewezen
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw heeft geconcludeerd dat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard gelet op de bepleite vrijspraak.
Beoordeling.De rechtbank acht de vordering (groot € 25.735,-) in haar geheel toewijsbaar.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.

De vordering van de benadeelde partij [betrokkene 3] .

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat deze vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren omdat niet eenvoudig is vast te stellen in hoeverre er een causaal verband is tussen het feit en de schade.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft geconcludeerd dat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard gelet op de bepleite vrijspraak.
Beoordeling.De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren in de vordering. Van de vordering is niet eenvoudig vast te stellen of en in hoeverre deze schade rechtstreeks door het bewezen verklaard feit is toegebracht onder meer aangezien de bewijstukken thans ontbreken. Nader onderzoek naar de juistheid en omvang van de vordering zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partij kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal, nu de vordering niet wordt toegewezen, de benadeelde partij veroordelen in de kosten. Deze kosten worden tot op heden begroot op nihil.

Beslag.De rechtbank is van oordeel dat de inbeslaggenomen vuisthamer vatbaar is voor verbeurdverklaring, omdat - zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting - dit een voorwerp is dat tot het begaan van het misdrijf bestemd was en dit voorwerp ten tijde van het begaan van de feiten aan verdachte toebehoorde.

De rechtbank zal de teruggave gelasten van het inbeslaggenomen deurpaneel aan rechthebbende nu naar het oordeel van de rechtbank het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van de inbeslaggenomen goederen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 33, 33a, 45, 47, 57, 157, 326.

DE UITSPRAAK

De rechtbank verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven en verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:

T.a.v. feit 1 primair:opzettelijk brand stichten terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten isT.a.v. feit 2:poging tot oplichting T.a.v. feit 3:poging tot oplichting De rechtbank verklaart verdachte hiervoor strafbaar en legt op de volgende straf

T.a.v. feit 1 primair, feit 2, feit 3:Gevangenisstraf voor de duur van 28 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27

Wetboek van Strafrecht
T.a.v. feit 1 primair:
Niet-ontvankelijkverklaringvan de benadeelde partij
[betrokkene 3], in de vordering. Veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van de verdachte tot op heden begroot op nihil.
T.a.v. feit 2:
Toewijzing van de civiele vordering van
€ 25.735,00
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij Delta Lloyd, van een bedrag van € 25.735,00 (zegge: vijfentwintigduizendzevenhonderdvijfendertig euro) aan materiële schadevergoeding.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.

Verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen goederen, te weten: vuisthamer

Teruggave inbeslaggenomen goederen

De rechtbank gelast de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp, te weten een
deurpaneelaan de eigenaar van het bedrijfspand gelegen aan [adres 1] [adres 2] te Helmond.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. I.L.A. Boer, voorzitter,
mr. C.A. Mandemakers en mr. W.T.A.M. Verheggen, leden,
in tegenwoordigheid van mr. J. van Meurs, griffier,
en is uitgesproken op 3 mei 2016.