Overwegingen
1. Eiser woont aan de [adres] in [woonplaats] . Aan het einde van de Broekstraat is een splitsing gelegen, die aan de linkerzijde uitmondt in de Heiderschoor. In 1998 is, met het doel sluipverkeer tegen te gaan, door de gemeente Mierlo een verkeersbesluit genomen waarbij de Heiderschoor grotendeels is onttrokken aan het verkeer. Aan eiser is bij besluit van 6 oktober 2000 een ontheffing verleend zodat hij toch gebruik kon maken van de Heiderschoor. De ontheffing gold tot 7 oktober 2001 en ging gepaard met de verstrekking van een pasje waarmee de slagboom kon worden geopend. Ook nadat de geldigheid van de ontheffing was verlopen, is eiser in bezit gebleven van het pasje. Nadat de afsluiting in maart 2015 was gerenoveerd, ontdekte eiser dat zijn pasje niet meer op de gerenoveerde slagboom paste. Hij is toen naar het gemeentehuis gegaan en heeft daar mondeling verzocht om een pasje/sleutel waarmee de nieuwe slagboom kon worden geopend.
2. Verweerder heeft geweigerd aan eiser een nieuw pasje te verstrekken. Die weigering is bij het bestreden besluit gehandhaafd.
3. In beroep voert eiser aan dat hij wel in aanmerking moet komen voor een ontheffing. In 1996 is hem door de gemeente toegezegd dat hij gebruik zou kunnen blijven maken van de Heiderschoor en hij begrijpt dan ook niet waarom hij nu niet opnieuw een pasje krijgt, terwijl alle ander ontheffingshouders wel een nieuw pasje hebben gekregen. Hij heeft erg veel last van het feit dat hij nu niet meer door de Heiderschoor kan omdat hij nu steeds moet omrijden als hij met zijn kleinkinderen Dierenrijk bezoekt of naar Eindhoven of Drunen wil. Hij is van mening dat de toezegging uit 1996 moet worden gerespecteerd en hem om die reden opnieuw een ontheffing moet worden verleend.
4. De rechtbank oordeelt als volgt. Verweerder heeft aan eiser niet opnieuw een ontheffing verleend omdat eiser volgens verweerder niet voldoet aan de in het “Ontheffingenbeleid betrekking hebbende op de geslotenverklaring Heiderschoor” (het Ontheffingenbeleid) vermelde voorwaarden. In dat beleid is in artikel 3 opgenomen:
“Voor een ontheffing (…) komen in aanmerking zij die aantonen dat zij onevenredig zwaar worden geschaad door de geslotenverklaring en een bijzonder en individueel belang hebben bij het verkrijgen van een dergelijke ontheffing.”De rechtbank is van oordeel dat verweerder in redelijkheid tot het oordeel heeft kunnen komen dat eiser niet heeft aangetoond onevenredig zwaar te worden geschaad door de geslotenverklaring. Daarbij is het volgende van belang.
5. Eiser heeft in de bezwaarprocedure gesteld dat hij de ontsluiting via de Heiderschoor gebruikt vanwege ongeveer zes bezoeken per jaar aan Dierenrijk, één bezoek per maand aan station Eindhoven, één bezoek per week aan zijn dochter in Drunen, één keer per maand het wassen van zijn auto op Eeneind, één keer per maand een bezoek aan een kennis op Eeneind, één keer per maand winkelen in Eindhoven en verder voor minstens twaalf andere passages per jaar. Ter zitting heeft eiser dit aangevuld in die zin dat hij, nu hij tegenwoordig voor de kleinkinderen een jaarabonnement heeft op Dierenrijk, de bezoeken aan Dierenrijk elke week plaatsvinden. Dit aantal passages is naar het oordeel van de rechtbank niet zodanig talrijk dat eiser door de geslotenverklaring onevenredig zwaar wordt geschaad. Ook gezien de beperkte tijd die het kost om op een andere manier bij Dierenrijk te geraken, heeft verweerder in redelijkheid tot dat oordeel kunnen komen. Aan eiser kan worden toegegeven dat het wat ver gaat van verweerder om van eiser te verwachten dat hij op zijn leeftijd met de nog jonge kleinkinderen op de maandagmiddagen na school 1,8 kilometer te voet heen en terug naar Dierenrijk wandelt. De rechtbank is echter wel van oordeel dat eiser wat gemakkelijk heen stapt over de mogelijkheid per fiets naar Dierenrijk te reizen, waar hij ter zitting stelde dat het voor hem niet goed mogelijk is om naast de fietsen die bij de (gescheiden) ouders van zijn kleinkinderen zijn gestald, ook nog eens op zijn adres fietsen neer te zetten. De rechtbank is verder van oordeel dat twijfels kunnen worden geplaatst bij hoe reëel het is van verweerder om van eiser te verwachten dat hij over de kennelijk onverharde weg die het door verweerder aangedragen alternatief behelst, te reizen. De omweg die eiser zelf op het door hem ter zitting overgelegde Google maps-kaartje heeft aangeduid, is echter niet zodanig lang dat hij, door daarvan gebruik te moeten maken, onevenredig in zijn belangen wordt geschaad. Daarbij heeft de rechtbank er oog voor dat de weg weliswaar een stuk langer is dan de weg die via de Heiderschoor leidt, maar het blijft een autorit die (13 minuten volgens het door eiser overgelegde routekaartje) eens per week te overzien valt. De omweg voorts die moet worden gereden om vanuit eisers woning naar Drunen en Eindhoven te geraken, is – zo heeft de rechtbank ter zitting vastgesteld – verwaarloosbaar klein.
7. Nu verweerder aldus in redelijkheid heeft kunnen besluiten dat het Ontheffingenbeleid niet noopte tot het verlenen van een ontheffing aan eiser, resteert de vraag of verweerder aanleiding had moeten zien om gebruik te maken van de bevoegdheid om van zijn beleid af te wijken (artikel 4:84 van de Awb). De rechtbank merkt eisers stellingen over de toezegging die hem in 1996 zou zijn gedaan, aan als een beroep op die afwijkingsbevoegdheid en oordeelt daarover als volgt.
8. Anders dan eiser meent, had verweerder in de toezegging die hem in 1996 zou zijn gedaan, geen aanleiding hoeven zien om hem in afwijking van het Ontheffingenbeleid een ontheffing te verlenen. De ontheffing die eiser als gevolg van de toezegging in 2000 heeft gekregen, was geldig voor één jaar. Dat is ook op het besluit tot ontheffing vermeld en was dus kenbaar voor eiser. Het enkele feit dat eiser nadien de facto in bezit van het pasje is gebleven en hij daarop nimmer is aangesproken, rechtvaardigt niet een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel, waar eisers stellingen immers in feite op neerkomen. Daar komt nog eens bij dat de omstandigheden waaronder de ontheffing destijds is verleend, nu heel anders zijn dan toen: eiser heeft geen schoolgaande kinderen meer die hij iedere dag naar school moet brengen en hoeft niet meer naar zijn werk te reizen.
9. Eisers stelling dat hij niet begrijpt waarom aan anderen wel en aan hem geen ontheffing is verleend, kan hem niet baten. In feite doet eiser hiermee een beroep op het gelijkheidsbeginsel. Dat hij niet gelijk is aan degenen die op grond van het Ontheffingenbeleid wel een ontheffing hebben gekregen, volgt reeds uit het feit dat hij zoals hiervoor in rechtsoverweging 6 is geoordeeld, niet onevenredig zwaar door de geslotenverklaring wordt geschaad.
10. Het bestreden besluit houdt in rechte stand. Het beroep van eiser is daarom ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.