ECLI:NL:RBOBR:2016:2005

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
28 april 2016
Publicatiedatum
26 april 2016
Zaaknummer
01/845935-15
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor woninginbraken met vrijspraak voor derde inbraak

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 28 april 2016 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in Chili in 1980, die samen met anderen betrokken was bij twee woninginbraken. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 180 dagen voor de bewezenverklaarde feiten, terwijl hij voor een derde woninginbraak is vrijgesproken wegens gebrek aan bewijs. De zaak kwam aanhangig na een dagvaarding op 14 januari 2016, en de rechtbank heeft de tenlastelegging op de zittingen van 12 februari en 14 april 2016 behandeld. De verdachte werd beschuldigd van diefstal met braak in woningen in Liempde en Eindhoven, waarbij hij en zijn mededaders zich toegang tot de woningen verschaften door middel van braak. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de eerste twee feiten, maar niet voor het derde feit, waardoor de verdachte daarvan werd vrijgesproken. De rechtbank heeft de ernst van de gepleegde feiten in overweging genomen bij het opleggen van de straf, waarbij ook de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zijn meegewogen. De vordering van de benadeelde partij werd gedeeltelijk toegewezen, met een schadevergoeding van € 673,52, en de rechtbank legde een schadevergoedingsmaatregel op. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, met de voorzitter en twee leden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/845935-15
Datum uitspraak: 28 april 2016
Verkort vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] (Chili) op [geboortedatum] 1980,
thans gedetineerd te: Detentiecentrum Schiphol HvB.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 12 februari en 14 april 2016.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 14 januari 2016.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 14 april 2016 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
1. hij op of omstreeks 06 november 2015 te Liempde, gemeente Boxtel, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning gelegen aan de [adres 1] heeft weggenomen geld en/of goederen, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, waarbij verdachte en/of zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen geld en/of goederen onder zijn/haar/hun bereik hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
2. hij op of omstreeks 06 november 2015 te Eindhoven, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning gelegen aan de [adres 2] heeft weggenomen een laptop (Lenovo) en/of fotocamera (Sony) en/of een horloge (Fossil) en/of een of meer armbanden en/of kettingen en/of oorbellen en/of ringen en/of een tas (DKNY) en/of portemonnee met inhoud en/of paspoort en/of rijbewijs en/of kentekenbewijs en/of parfum, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, waarbij verdachte en/of zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen geld en/of goederen onder zijn/haar/hun bereik hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
3. hij in of omstreeks de periode 21 oktober 2015 tot en met 22 oktober 2015 te Rosmalen, gemeente 's-Hertogenbosch, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning gelegen aan de Hoekkamp heeft weggenomen een computer (Packard bell) en/of een of meer ringen en/of een fotocamera (Canon) en/of een of meer armbanden en/of kettingen en/of oorbellen en/of een hoeveelheid geld (624,90 euro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 4] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die weg te nemen goederen en/of geld onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Vrijspraak ten aanzien van feit 3.

De rechtbank is van oordeel dat in het procesdossier onvoldoende wettig bewijs voorhanden is waaruit blijkt dat verdachte in of omstreeks de periode van 21 oktober 2015 tot en met 22 oktober 2015 te Rosmalen uit een woning aan de Hoekkamp goederen en/of geld heeft weggenomen.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank verdachte van het onder feit 3 ten laste gelegde vrijspreken.

Bewijsoverweging ten aanzien van feit 1.

De verdediging heeft vrijspraak van feit 1 bepleit. De verdediging heeft hiertoe aangevoerd dat er geen sprake is geweest van een voltooide inbraak maar van een – niet ten laste gelegde - poging, nu er in de aangifte weliswaar wordt aangegeven dat er bij de inbraak
€ 20,- is verdwenen, maar op basis van het dossier niet vastgesteld kan worden dat dit geld bij verdachte of zijn medeverdachten is aangetroffen.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt hiertoe als volgt.
In het procesdossier bevindt zich een proces-verbaal van aangifte waaruit blijkt dat [slachtoffer 1] mede namens [slachtoffer 2] op 7 november 2015 aangifte heeft gedaan van diefstal uit zijn woning aan de [adres 1] te Liempde op 6 november 2015. [slachtoffer 1] heeft bij zijn aangifte het volgende verklaard:
‘Op de slaapkamer van onze zoon lag zijn portemonnee open en leeg op zijn kamer. Daar zat geld in van zijn verjaardag, dit betrof volgens mij 20 euro, een briefje van 20. Dit is weggenomen. Er is verder niks weg behalve dat geld.’
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van aangever op dit punt zo gedetailleerd en specifiek is, dat zij geen reden heeft om aan de juistheid en betrouwbaarheid hiervan te twijfelen. Op basis van dit proces-verbaal van aangifte stelt de rechtbank vast dat voornoemd geldbedrag bij de diefstal uit de woning aan de feitelijke heerschappij van de rechthebbende is onttrokken. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de wegneming van het geldbedrag daarmee is voltooid. Dat uit het procesdossier niet blijkt dat dit bedrag bij verdachte of zijn medeverdachten is aangetroffen doet daaraan niet af.
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het onder feit 1 ten laste gelegde heeft begaan zoals bewezen is verklaard.

De bewezenverklaring.De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte

1. op 06 november 2015 te Liempde, gemeente Boxtel, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning gelegen aan de [adres 1] heeft weggenomen geld, toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en zijn mededaders, waarbij verdachte en/of zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft door middel van braak;
2. op 06 november 2015 te Eindhoven, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning gelegen aan de [adres 2] heeft weggenomen een laptop (Lenovo) en fotocamera (Sony) en een horloge (Fossil) en armbanden en kettingen en oorbellen en ringen en een tas (DKNY) en portemonnee met inhoud en paspoort en rijbewijs en kentekenbewijs en parfum, toebehorende aan [slachtoffer 3] , waarbij verdachte en/of zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft door middel van braak.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en maatregel.

De eis van de officier van justitie.

De officier van justitie vordert voor feit 1, feit 2 en feit 3 een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
De officier van justitie acht de vordering benadeelde partij voor toewijzing vatbaar met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en hoofdelijke aansprakelijkheid voor de totale schade. Ten aanzien van de advocaatkosten vordert de officier van justitie dat de rechtbank het liquidatietarief voor kantonzaken hanteert.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.

Het oordeel van de rechtbank.

Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan twee woninginbraken.
De woning is bij uitstek de plaats waar men zich veilig moet kunnen voelen. Een inbraak in de woning veroorzaakt gevoelens van angst en onveiligheid bij de bewoners in het bijzonder en in de samenleving in het algemeen. Daarnaast brengt een woninginbraak voor de benadeelden materiële schade en overlast met zich mee. Verdachte heeft zich van dit alles niets aangetrokken. Hij heeft zich enkel laten leiden door financiële motieven.
De rechtbank weegt in het voordeel van verdachte mee dat uit het uittreksel Justitiële Documentatie betreffende verdachte d.d.18 maart 2016 blijkt dat verdachte niet eerder in Nederland is veroordeeld.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank anders dan de officier van justitie feit 3 niet bewezen acht en van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] . De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, de volgende onderdelen van de vordering te weten immateriële schadevergoeding € 250,- en materiële schadevergoeding € 423,52 (€ 100,- geschat arbeidsverlies, € 23,52 kilometervergoeding, € 250,- verlies tas met kleding en € 50,- kastdeur) vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 november 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.

De rechtbank heeft het toegewezen bedrag aan immateriële schade (€ 250,-) en het toegewezen bedrag aan arbeidsverlies begroot naar maatstaven van billijkheid, aangezien op grond van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting aannemelijk is geworden dat deze immateriële schade door de benadeelde partij rechtstreeks is geleden door het door verdachte gepleegde feit.
De rechtbank zal de benadeelde partij in de onderdelen van de vordering die voornoemde bedragen van € 250,- aan immateriële schade en € 100,- aan arbeidsverlies te boven gaan
(€ 679,60) niet ontvankelijk verklaren. Van deze onderdelen van de vordering is niet eenvoudig vast te stellen of en in hoeverre deze schade in directe relatie tot het onderhavige bewezen verklaarde feit staat. Nader onderzoek naar de juistheid en omvang van deze onderdelen van de vordering zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van deze onderdelen van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de rechtsbijstandkosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op € 200,- overeenkomstig het liquidatietarief kantonzaken (2 punten), berekend over het toegewezen bedrag.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Wijst de vordering voor het overige gevorderde bedrag aan rechtsbijstandkosten
(€ 1.113,07) af.

Motivering van de hoofdelijkheid.

De rechtbank stelt vast dat verdachte dit strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd. Nu verdachte en zijn mededader(s) samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelde hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 november 2015 tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 24c, 27, 36f, 57, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

T.a.v. feit 3: Vrijspraak
De rechtbank verklaart niet bewezen, dat verdachte het onder feit 3 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. feit 1: diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak T.a.v. feit 2: diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf en maatregel.
T.a.v. feit 1, feit 2: Gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht
Opheffing van het tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur daarvan gelijk wordt aan de duur van de opgelegde vrijheidsstraf.
T.a.v. feit 2: Maatregel van schadevergoeding van EUR 673,52 subsidiair 13 dagen hechtenis
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 3] van een bedrag van EUR 673,52 (zegge: zeshonderd drieënzeventig euro en tweeënvijftig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 13 dagen hechtenis. Het bedrag bestaat uit een bedrag van EUR 250,- immateriële schade en een bedrag van EUR 423,52 materiële schade.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door (een van) zijn mededader(s) is betaald.
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 november 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 3] van een bedrag van EUR 673,52 (zegge: zeshonderd drieënzeventig euro en tweeënvijftig cent), te weten EUR 250,- immateriële schade en een bedrag van EUR 423,52 materiële schade.
Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 november 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door (een van) zijn mededader(s) is betaald.
Indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen.
Veroordeelt verdachte tevens in de rechtsbijstandkosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op EUR 200,-.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het deel van de vordering dat betrekking heeft op het arbeidsverlies van EUR 429,60 en de immateriële schade van EUR 250,- niet ontvankelijk is.
Wijst de vordering voor het overige (EUR 1.113,07 rechtsbijstandkosten) af.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. R.J. Bokhorst, voorzitter,
mr. L.G.J.M. van Ekert en mr. E.W. van den Heuvel, leden,
in tegenwoordigheid van mr. E.C.M. Boerboom, griffier,
en is uitgesproken op 28 april 2016.
Mr. L.G.J.M. van Ekert is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.