ECLI:NL:RBOBR:2016:1961

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
26 april 2016
Publicatiedatum
25 april 2016
Zaaknummer
14_4194
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure over geluidsoverlast door een B-inrichting en de beoordeling van akoestische onderzoeken

In deze zaak hebben eisers een verzoek om handhaving ingediend tegen de gemeente Heusden vanwege vermeende overtredingen van geluidsvoorschriften door de B-inrichting VMC, een metaalbewerkingsbedrijf. De rechtbank heeft vastgesteld dat er meerdere akoestische onderzoeken zijn uitgevoerd, maar dat de rapporten van de Omgevingsdienst en Cauberg Huygen niet voldoende onderbouwd zijn om te concluderen dat VMC de geluidsnormen overtreedt. De rechtbank oordeelt dat de toeslag voor impulsachtig geluid niet correct is toegepast en dat de representatieve bedrijfssituatie niet adequaat is beschreven. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit van de gemeente en draagt deze op om binnen 13 weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de rechtbank geen aanleiding ziet voor handhavend optreden of het opleggen van maatwerkvoorschriften. De rechtbank wijst erop dat de akoestische situatie inmiddels is gewijzigd en dat een bestuurlijke lus niet zinvol is. De eisers krijgen hun griffierecht vergoed en de proceskosten worden door de gemeente gedragen.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 14/4194

uitspraak van de meervoudige kamer van 26 april 2016 in de zaak tussen

[eisers] , te [woonplaats] , eisers

(gemachtigde: ing. A.J.L. Venneman),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heusden, verweerder

(gemachtigden: mr. E. Dans, J.A. Hamers en ing. M. de Ruiter).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[derde-partij], te [plaats] (gemachtigde: mr. F.A. Pommer).

Procesverloop

Bij besluit van 26 juni 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder de verzoeken van eisers om handhavend op te treden tegen de geluidsoverlast afkomstig van de derde-partij (hierna: VMC) aan de [adres] afgewezen.
Tegen dit besluit hebben eisers bezwaar gemaakt bij verweerder. Zij hebben tevens de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij uitspraak van 9 september 2014 (SHE 14/2320) heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.
Bij besluit van 22 oktober 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit hebben eisers beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Op 16 april 2015 heeft een inlichtingencomparitie plaatsgevonden. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Namens VMC zijn verschenen [persoon A] alsmede haar gemachtigde en [persoon B] .
De rechtbank heeft de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak (StAB) ingeschakeld. De StAB heeft op 16 juli 2015 advies uitgebracht. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld hierop te reageren.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 september 2015. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Namens VMC zijn verschenen [persoon A] alsmede haar gemachtigde en [persoon B] .
In de zaak heeft vervolgens een inlichtingencomparitie plaatsgevonden op 30 november 2015. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Namens VMC zijn verschenen [persoon A] alsmede haar gemachtigde en [persoon B] .
De zaak is vervolgens nogmaals ter zitting behandeld op 30 maart 2016. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Namens VMC zijn verschenen [persoon A] alsmede haar gemachtigde en [persoon B] .

Overwegingen

Feiten
1.1
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. VMC is een metaalbewerkingsbedrijf. De werkzaamheden van VMC omvatten onder andere plaatbewerkingen door een machine die zowel platen van verschillende dikte en materiaalsoort kan ponsen als snijden met een laser. Deze machine wordt in het vervolg aangeduid als de ponsmachine. Het bedrijf VMC ligt op een niet gezoneerd industrieterrein in Nieuwkuijk. Ook de woning van eisers ligt op dit industrieterrein. De achtergevel van de woning van eisers ligt op circa 10 meter van de grens van de inrichting die VMC drijft. De woning heeft volgens het geldende bestemmingsplan de aanduiding “bedrijfswoning”.
1.2
In 2002 is voor de inrichting een milieuvergunning verleend. VMC heeft op 18 augustus 2014 een melding ingediend op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer (Abm). Nadien is bij verweerder een akoestisch rapport van DPA Cauberg Huygen (Cauberg Huygen) van 26 september 2014 ingediend.
1.3
Eisers hebben in het verleden regelmatig geklaagd over geluidsoverlast afkomstig van VMC. Zij hebben verweerder op 17 juni 2014 en 20 juni 2014 verzocht handhavend op te treden tegen gestelde geluidsoverlast. Eisers hebben ter onderbouwing van hun verzoek om handhavend optreden een akoestisch onderzoek van 6 juni 2014 van Greten Raadgevende Ingenieurs (Greten) bij verweerder ingediend.
2.1
In het primaire besluit heeft verweerder het verzoek om handhavend op te treden vanwege geluidsoverlast afgewezen. Daaraan is - kort gezegd - ten grondslag gelegd dat VMC sinds 2008 valt onder de regels van het Abm en dat er geen overschrijdingen van de geldende geluidgrenswaarden zijn geconstateerd. Verweerder heeft daarbij verwezen naar een trillings- en geluidsonderzoek door de Omgevingsdienst Midden- en West-Brabant (de Omgevingsdienst) van 15 mei 2014. Blijkens dit onderzoek zijn in de periode 19 november tot en met 1 februari 2014 continu geluidmetingen verricht op het perceel van eisers.
2.2
In het bestreden besluit is het primaire besluit gehandhaafd onder verwijzing naar het advies van de gemeentelijke bezwaarschriftencommissie.
Formele gronden3.1 Eisers voeren aan dat zij in bezwaar onvoldoende gelegenheid hebben gehad om de zaak te belichten. Zij noemen hierbij als voorbeeld het weigeren van een pleitnota tijdens de hoorzitting van de bezwaarschriftencommissie. Deze zitting was volgens eisers ook overigens een schijnvertoning. Eisers hebben daaraan toegevoegd dat bij hen de indruk bestaat dat verweerder partijdig is. Eisers hebben ook hun bedenkingen bij de uitspraak van de voorzieningenrechter.
3.2
Verweerder stelt hierover dat eisers conform de eisen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zijn gehoord en dat zij niet in hun belangen zijn geschaad. De omvangrijke pleitnota is door de bezwaarschriftencommissie geweigerd omdat deze buiten de tiendagentermijn was ingediend. De beschikbare spreektijd tijdens de hoorzitting was wel voldoende voor eisers om hun bezwaren uiteen te zetten. Het standpunt van eisers was en is verweerder ruimschoots bekend en daarop is in het bestreden besluit ingegaan.
3.3
De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat de bezwaarfase onzorgvuldig of anderszins in strijd met de Awb is verlopen. Eisers hebben voldoende gelegenheid gekregen om de zaak toe te lichten en hebben deze kans zowel in de bezwaarfase als de beroepsfase zowel schriftelijk en mondeling ruimschoots benut. Daarnaast ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder zijn taak partijdig of vooringenomen zou hebben vervuld. Eisers hebben hun indrukken niet onderbouwd met concrete feiten. Verweerder heeft een andere opvatting dan eisers over een aantal zaken, maar dat wil niet zeggen dat verweerder partijdig is. Wat betreft de uitspraak van de voorzieningenrechter wijst de rechtbank er dat deze uitspraak in onderhavig beroep niet ter beoordeling voorligt. Deze beroepsgrond faalt.
Vergunningplicht
4.1
Eisers stellen voorts dat sprake is van overschrijdingen van de voor VMC geldende geluidsgrenswaarden. Daarom zou VMC een “C-vergunning” dienen aan te vragen met maatwerkvoorschriften voor het geluid. Eisers voeren aan dat de milieuvergunning zoals die op 26 maart 2002 is verleend met de daarin vastgestelde geluidsruimte, zijnde 50, 45 en 40 dB(A) in de dag-, avond- en nachtperiode nog steeds geldend is.
4.2
Verweerder stelt hierover dat de milieuvergunning uit 2002 nu niet meer geldt, omdat VMC volledig onder het Abm valt.
4.3
De rechtbank verstaat deze beroepsgrond aldus dat eisers stellen dat VMC een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) nodig heeft voor het in werking hebben van het bedrijf en dat VMC niet valt onder de werkingssfeer van het Abm. Daarnaast willen eisers blijkens de beroepsgronden dat aan VMC maatwerkvoorschriften worden opgelegd. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
4.4
VMC is een inrichting als bedoeld in categorieën 1.1 (aanwezigheid elektro/ verbrandingsmotoren), 2.1 (opslaan gassen) en 12.1 (metaalbewerking) van onderdeel C, bijlage I van het Besluit omgevingsrecht (Bor). Ingevolge artikel 2.1, tweede lid van het Bor is een omgevingsvergunning voor het in werking hebben van een inrichting (als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder e, van de Wabo) slechts vereist voor inrichtingen met een IPPC installatie of inrichting die zijn aangewezen in bijlage I, onderdeel B of onderdeel C van het Bor. VMC heeft geen IPPC installatie. Binnen VMC worden ook géén activiteiten verricht genoemd in categorie 1.4, 2.7, 12.2 onderdeel b tot en met g, alsmede 12.3 van onderdeel C, bijlage I van het Bor. Hierop is reeds gewezen in het advies van de gemeentelijke bezwaarschriftencommissie en eisers hebben het advies op dit onderdeel niet weerlegd. Daarom is VMC aan te merken als een type B-inrichting als bedoeld in artikel 1.2 van het Abm en valt deze op grond van artikel 8.41 Wet milieubeheer uitsluitend onder de werkingssfeer van het Abm.
4.5
Dit betekent dat de milieuvergunning uit 2002 van rechtswege is vervallen. Dit was al het geval bij de inwerkingtreding van de voorganger van het Abm op 1 januari 2008. Aan de voorschriften van deze vervallen milieuvergunning komt, anders dan eisers betogen, thans geen enkele betekenis meer toe. Het bedrijf moet zich houden aan de voorschriften voor B-inrichtingen in het Abm. Het meest relevante voorschrift in deze zaak is artikel 2.17, derde lid, van het Abm. Ingevolge dit voorschrift mag het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT) op de gevel van de woning van eisers niet meer bedragen dan 55, 50 en 45 dB(A) in respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode en mag het maximaal geluidsniveau (LAmax) niet meer bedragen dan 75, 70 en 65 dB(A) in de dag-, avond- en nachtperiode. De genoemde grenswaarden zijn hoger dan de grenswaarden in artikel 2.17, eerste lid, van het Abm omdat de woning van eisers op het bedrijventerrein is gelegen.
4.6
De rechtbank is voorts van oordeel dat eisers in de meerdere verzoeken om handhaving voorafgaand aan het primaire besluit niet tevens expliciet hebben verzocht om het opleggen van maatwerkvoorschriften. Integendeel, zij verzoeken om ‘repressieve handhaving’ wegens het in werking hebben van de inrichting, in het bijzonder enkele specifieke onderdelen zoals de ponsmachine, maar zij hebben niet verzocht om maatwerkvoorschriften op te leggen. De rechtbank is van oordeel dat noch het primaire besluit noch het bestreden besluit onvolledig is geweest in die zin dat verweerder heeft nagelaten te beslissen op een verzoek om maatwerkvoorschriften op te leggen. Dit neemt overigens niet weg dat het verzoek in ieder geval met zoveel woorden in de beroepsfase is gedaan en dat verweerder hierop een (primair) besluit zal moeten nemen. Hiertegen kunnen eisers en/of VMC bezwaar maken als zij het niet mee eens zijn met dit te nemen primaire besluit. Het verzoek om maatwerkvoorschriften ligt echter buiten het bestek van de thans aanhangige procedure.
4.7
Deze beroepsgrond faalt.
Gevolgen melding 19 augustus 2014
5.1
Eisers hebben aanvankelijk gesteld dat de inrichting van VMC in werking is in afwijking van de laatste vergunde respectievelijk gemelde situatie. Dit ziet in het bijzonder op de aanwezigheid van een andere ponsmachine (dan de thans aanwezige Trumatic 7000) en een ringafzuigsysteem. Zij hebben verder kritiek op de melding van 19 augustus 2014 en het bijbehorende akoestische onderzoek van Cauberg Huygen waarbij het gebruik van de ponsmachine is gemeld. Zij stellen tot slot dat door middel van de acceptatie van de melding van 19 augustus 2014 slechts de representatieve bedrijfssituatie in het bijbehorende akoestische onderzoek is vergund wat volgens hen betekent dat er ’s nachts geen gebruik mag worden gemaakt van de ponsmachine.
5.2
Verweerder heeft in het bestreden besluit gesteld dat een melding voor het in gebruik nemen van de ponsmachine en het afzuigsysteem niet noodzakelijk was omdat de aard en omvang van de activiteiten binnen de inrichting niet is gewijzigd. Verweerder heeft daarnaast opgemerkt dat los van de melding de inrichting zich dient te houden aan de grenswaarden in het Abm.
5.3
De rechtbank overweegt dat in artikel 1.10, eerste en tweede lid, van het Abm (in samenhang met artikel 8.41, eerste lid, van de Wet milieubeheer) is bepaald dat degene die een inrichting verandert of de werking daarvan verandert, dit ten minste vier weken daarvoor meldt aan het bevoegd gezag. Deze melding is niet vereist, indien eerder een melding overeenkomstig dit artikel is gedaan en door dit veranderen geen afwijking ontstaat van de bij die melding verstrekte gegevens.
5.4
In het midden kan blijven in hoeverre ten tijde van het primaire besluit de inrichting in werking was overeenkomstig de op dat moment als laatste vergunde respectievelijk gemelde situatie. Voorafgaand aan het bestreden besluit heeft verweerder immers een nieuwe melding van 19 augustus 2014 als bedoeld in artikel 1.10, tweede lid, van het Abm ontvangen waarbij de door eisers genoemde systemen zijn opgenomen. Anders dan eisers lijken te veronderstellen, worden deze systemen door het accepteren van de melding niet ‘vergund’. De acceptatie van de melding is namelijk géén besluit (zie de uitspraak van Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 16 oktober 1997, AB 1997,439). Ongeacht de melding moet de inrichting voldoen aan de grenswaarden in het Abm.
5.5
De rechtbank is verder van oordeel dat de gemelde werking van de inrichting niet is beperkt tot de door eisers veronderstelde wijze. In de melding is de aanwezigheid van de laserafdeling (waar de ponsmachine deel van uitmaakt) gemeld. Hierbij zijn geen bedrijfstijden genoemd. Op basis van deze melding is geen sprake van enige beperking in bedrijfstijden van VMC in haar geheel dan wel onderdelen van VMC. Een dergelijke beperking leest de rechtbank evenmin in het latere akoestische rapport van Cauberg Huygen. In paragraaf 2.2 van het akoestische rapport wordt aangegeven dat de reguliere werkzaamheden continu (dus 24 uur per dag) plaatsvinden. Ook de laserafdeling kan gedurende 24 uur per etmaal in gebruik zijn. Dat in het bijbehorende akoestische rapport bij de beschrijving van de geluidsbronnen in paragraaf 4.3 bedrijfstijden in een aantal uren worden aangegeven, wil niet zeggen dat, als het bedrijf in werking is in afwijking van dit aantal uren, VMC handelt in strijd met artikel 1.10, eerste en tweede lid, van het Abm in samenhang met artikel 8.41, eerste lid, Wet milieubeheer. De melding en niet het akoestische rapport is bepalend. Deze beroepsgrond faalt.
Overschrijding geluidsnormen
6.1
Eisers voeren aan dat VMC de grenswaarden in het Abm overtreedt en verwijzen hiertoe naar metingen gedurende een langere periode ter plaatse door Jantril BV (Jantril).
6.2
In het bestreden besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld (onder verwijzing naar het eerder genoemde rapport van de Omgevingsdienst en het rapport van Cauberg Huygen) dat geen sprake is van een overtreding. In reactie op de door Jantril BV verrichtte metingen stelt verweerder dat deze niet afdoen aan de eerdere bevindingen van de Omgevingsdienst. Verweerder heeft de meetresultaten van Jantril voorgelegd aan de Omgevingsdienst. Op 29 januari 2015 heeft deze geadviseerd dat de werkwijze van Jantril om meerdere redenen onjuist is. Onder meer is verweerder van mening dat de minuutwaarden ten onrechte niet gecorrigeerd zijn voor stoorlawaai, dat ten onrechte geen bedrijfsduurcorrectie is toegepast en dat ten onrechte bij elke gemeten minuutwaarde een toeslag van 5 dB(A) vanwege impulsgeluid is opgeteld.
6.3
VMC verwijst naar een notitie van Cauberg-Huygen over het door eisers gemeten geluidniveau binnen de woning. Aan de hand van de technische gegevens van de woning van eisers en de geluidsmetingen door Cauberg-Huygen en geluidmetingen van eisers zelf in de woning, wordt vastgesteld dat de aanbevolen grenswaarden voor bestaande woningen op een bedrijventerrein niet worden overschreden en dat eisers een beter “leefklimaat” in hun woning nastreven (nieuwbouweisen) dan waartoe verplicht kan worden. Volgens VMC is het aan eisers zelf om maatregelen te treffen om deze gewenste “betere standaard” te bereiken.
6.4
In het dossier bevinden zich meerdere akoestische onderzoeken, het onderzoek van de Omgevingsdienst, het rapport van Cauberg Huygen, het onderzoek van Greten en de meetresultaten van Jantril. De uitkomsten van deze onderzoeken, op grond waarvan verweerder al dan niet gehouden kan zijn om tot handhaving over te gaan, zijn zeer verschillend. Bovendien worden verschillende standpunten ingenomen met betrekking tot de beschrijving van de representatieve bedrijfssituatie, stoorgeluid, impulsgeluid en bedrijfsduurcorrectie. Dit noodzaakt de rechtbank tot een oordeel over de onderzoeken. De rechtbank heeft daarom naar aanleiding van de (eerste) inlichtingencomparitie de StAB de volgende vragen gesteld:
Is de representatieve bedrijfssituatie in het rapport van DPA Cauberg Huygen van 26 september 2014 en de overige rapporten deugdelijk omschreven?
Kan de inrichting uitgaande van de op haar van toepassing zijnde geluidsnormen van het Activiteitenbesluit deze naleven in de representatieve bedrijfssituatie?
Wat vinden er voor bewerkingen plaats in de representatieve bedrijfssituatie en wat heeft daarbij te gelden als worst-case?
Is er in de rapporten op de juiste wijze rekening gehouden met stoorgeluid en impulsgeluid? Is gemeten conform de Handleiding meten en rekenen industrielawaai (Handleiding)? Hierbij moet ook acht worden geslagen op het ingediende logboek en de daarover door eisers naar voren gebrachte punten.
6.5
De StAB heeft de eerste vraag (kort samengevat) als volgt beantwoord:
In het rapport van Cauberg Huygen is de maximale representatieve bedrijfssituatie onjuist in beeld gebracht. Er is uitgegaan van het brongeluid van de ponsmachine bij een RVS plaat van 2 mm terwijl uit het logboek van het bedrijf blijkt dat ook dikkere platen worden geponst. Onduidelijk is of wordt uitgegaan van ponsbewerkingen gedurende de avond- en nachtperiode. Het aantal vrachtwagenbewegingen is daarnaast onjuist ingeschat.
Het rapport van Greten is gebaseerd op aannames omtrent de representatieve bedrijfssituatie omdat er geen inzicht bestaat in de inzet en bedrijfsduur van de ponsmachine.
In het rapport van Jantril is in het geheel geen beschrijving gegeven van de representatieve bedrijfssituatie.
In het rapport van de Omgevingsdienst is volstaan met een globale beschrijving van de representatieve bedrijfssituatie.
6.6
In antwoord op de tweede vraag heeft de StAB het volgende (voor zover relevant) aangegeven. In het rapport van Cauberg Huygen is geen rekening gehouden met impulsgeluid in de nachtperiode. StAB beschouwt als een tekortkoming in het rapport dat de geluidsbelasting bij slechts één soort plaatbewerking is berekend.
De gemeten waarden in het rapport van de Omgevingsdienst liggen fors hoger dan de berekende waarden in het rapport van Cauberg Huygen. Hierbij is geen rekening gehouden met impulsgeluid. Indien dat in de dagperiode wel zou worden gedaan (hetgeen in het rapport van Cauberg Huygen wel is geschied), zou sprake zijn van een overtreding van de grenswaarde van 55 dB(A). In reactie op de bevindingen van de Omgevingsdienst dat de ponsmachine bij gebruik in de avondperiode spectraal herkenbaar zou moeten zijn, merkt de StAB op dat de omstandigheid dat een geluid niet spectraal herkenbaar is, niet zonder meer impliceert dat geen sprake is van impulsgeluid.
6.7
De StAB heeft in antwoord op de derde vraag aangegeven dat het ervoor moet worden gehouden dat in een worst-case scenario de ponsmachine 24 uur per dag in werking is.
6.8
In reactie op de vierde vraag heeft de StAB onder meer aangegeven dat op basis van het logboek (een weergave van VMC van het aantal opdrachten en een handgeschreven weergave van de meetresultaten van een geluidmeter in de hal als de ponsmachine in werking is) geen uitspraak kan worden gedaan over de aan- of afwezigheid van impulsgeluid buiten de inrichting. In het rapport van Cauberg Huygen is in de dag- en avondperiode rekening gehouden met een toeslag vanwege impulsgeluid maar in de nachtperiode niet. In het rapport van de Omgevingsdienst is slechts gekeken naar de spectrale herkenbaarheid van het geluid, zulks ten onrechte omdat daarmee niet vaststaat dat er geen impulsgeluid is. De Omgevingsdienst heeft verder wel rekening gehouden met stoorgeluid, maar het is niet duidelijk hoe de stoorgeluidcorrectie is bepaald. In de rapporten van Greten en Jantril heeft geen stoorgeluidcorrectie plaatsgevonden.
6.9
Partijen hebben uitgebreid gereageerd op het advies van de StAB. Kort samengevat stellen partijen het volgende.
Volgens eisers is een worst-case benadering een bewerking van een RVS plaat van 8 mm.
Verweerder is van mening dat een bedrijfsduurcorrectie behoort te worden toegepast omdat er nooit een volledige etmaalperiode wordt geponst. Hij vraagt zich af waarom een nader onderzoek naar respectievelijk een nadere beschrijving van de bedrijfsduur van de ponsmachine noodzakelijk is. Verweerder is verder van mening dat het toepassen van een toeslag voor impulsgeluid in de dag- en avondperiode niet voor de hand ligt.
VMC zet vraagtekens bij de deskundigheid van de StAB. VMC wijst op de aanwezigheid van een geluidmeter in de bedrijfshal waar de ponsmachine staat. Deze geluidmeter registreert het piekgeluid en niet het langtijdgemiddelde. Op basis van een overdrachtsberekening stelt VMC dat het gemeten geluid binnen nooit kan leiden tot een overtreding van de grenswaarden (in het langtijdgemiddelde niveau op de gevel van eisers). VMC stelt dat de ponsmachine nooit gedurende de gehele nacht in werking is maar dat de bedrijfsuren, liever gezegd het aantal uren dat de ponsmachine aanstaat, op basis van de meterstand van de meter in de hal in de avond en nachtperiode wordt beperkt. Dit verschilt per meterstand. Bovendien wijst VMC er op dat, ook al staat de ponsmachine 24 uur aan, deze slechts 71% van de tijd werkelijk bezig is met ponsen. De rest van de tijd is gemoeid met het verwisselen van platen, verwerken van storingen en het programmeren van de machine. VMC betwist dat aan de gevel van de woning van eisers sprake is van impulsgeluid. VMC benadrukt dat de grenswaarden in het Abm betrekking hebben op het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau. Aldus kan bewerking van een RVS plaat van 2 mm in de avondperiode maximaal 2,84 uur (maar feitelijk 1,6 uur) en in de nachtperiode maximaal 5,68 uur (feitelijk, als het al gebeurt, duurt dit maximaal 1 uur) plaatsvinden zonder dat sprake is van een overtreding van de betreffende grenswaarde op de gevel van de woning van eisers. VMC verklaart de verschillen in de uitkomsten van de berekeningen van Cauberg Huygen en de metingen van de Omgevingsdienst doordat er geluid beperkende maatregelen zijn getroffen na de metingen van de Omgevingsdienst. Ook zijn er enkele andere omstandigheden zoals de gehanteerde waarneemhoogten waar de StAB aan voorbij zou zijn gegaan, de aanwezigheid van stoorgeluid bij de metingen, en de omstandigheid dat in het rapport van Cauberg Huygen, in tegenstelling tot het onderzoek van de Omgevingsdienst, uitsluitend op de noordgevel van de woning van eisers is gemeten. VMC benadrukt dat in het rapport van Cauberg Huygen wel rekening is gehouden met een impulstoeslag uit voorzorg maar betwijfelt of het impulsachtig karakter gedurende de gehele dag- en avondperiode wel waarneembaar is. VMC stelt dat de StAB ten onrechte geen rekening heeft gehouden met een bedrijfsduurcorrectie alsmede met de omstandigheid dat het impulsgeluid niet altijd hoorbaar is. Omdat volgens Cauberg Huygen de norm niet wordt overschreden is niet relevant of sprake is van stoorgeluid.
6.1
In de door VMC herhaaldelijk geuite, niet met cijfers onderbouwde kritiek op de StAB, met name op de persoon van de betrokken deskundige, ziet de rechtbank geen aanleiding om het advies van de StAB terzijde te leggen. De StAB is de in artikel 20.15 van de Wet milieubeheer aangewezen deskundige van de rechtspraak. De StAB vervult deze wettelijke taak zonder vooringenomenheid en met kennis van zaken. De verwoording van de kritiek van VMC op de StAB en de betrokken deskundige is onnodig grievend en leidt niet tot een ander oordeel. De StAB heeft namelijk als vaste werkwijze dat adviezen van een deskundige inhoudelijk worden getoetst door een (eigen) andere deskundige. Deze werkwijze acht de rechtbank niet onzorgvuldig en biedt voldoende waarborg om te verzekeren dat het rapport zorgvuldig tot stand is gekomen.
6.11
De rechtbank stelt voorop dat het vaststellen en beoordelen van de geluidsbelasting vanwege een inrichting als VMC dient te geschieden volgens de Handleiding. Dit volgt reeds uit de definities van langtijdgemiddelde beoordelingsniveau en maximaal geluidsniveau in artikel 1.1. van het Abm. Een aantal elementen springt in het oog. De representatieve bedrijfssituatie (de situatie waarbij de voor de geluidsproductie relevante omstandigheden kenmerkend zijn voor een bedrijfsvoering bij volledige capaciteit in de te beschouwen etmaalperiode), de bedrijfsduurcorrectie (de logaritmische verhouding tussen de tijdsduur dat de geluidsbron gedurende de beoordelingstijd in werking is, en de duur van die beoordelingsperiode) en de impulstoeslag (een toeslag van 5 dB vanwege het extra hinderlijk karakter van een impulsachtig geluid). Als criterium geldt dat het impulsachtig karakter duidelijk hoorbaar is op het beoordelingspunt. De toeslag wordt toegepast voor dat deel van de beoordelingsperiode dat er sprake is van impulsachtig geluid.
6.12
De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht de rapportage van Greten en de metingen van Jantril buiten beschouwing heeft gelaten omdat in deze rapportages de geluidsbelasting van VMC niet is vastgesteld met inachtneming van de Handleiding. In beide onderzoeken heeft geen stoorgeluidcorrectie plaatsgevonden terwijl, gelet op de ligging van de woning van eisers op een bedrijventerrein, niet voorstelbaar is dat in het geheel geen sprake is van stoorgeluid. In navolging van de StAB is de rechtbank van oordeel dat het rapport van Greten te veel uitgaat van aannames omtrent de representatieve bedrijfssituatie. De meetrapporten van Jantril missen een vertaling van de berekende minuutwaarden naar de totale etmaalwaarden. De door Jantril gekozen aanpak heeft tot gevolg dat op basis van deze metingen, wat daar verder ook van zij, zonder doorvertaling nimmer kan worden geconcludeerd dat VMC de toepasselijke grenswaarden van het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau overschrijdt.
6.13
Het onderzoek van de Omgevingsdienst is voorzien van een globale beschrijving van de representatieve bedrijfssituatie. Dit is in overeenstemming met de laatste melding op 18 augustus 2014 waarin geen beperking in bedrijfstijden van de inrichting of specifieke onderdelen van de inrichting is aangebracht. Naar het oordeel van de rechtbank had kunnen worden volstaan met deze beschrijving van de representatieve bedrijfssituatie, ware het niet dat de beschrijving geen duidelijkheid verschaft over de bedrijfsduur van de ponsmachine. De Omgevingsdienst laat deze bedrijfsduur echter wel een rol spelen bij de vertaling van de meetgegevens naar concrete waarden voor het equivalente geluidsniveau. Het had daarom op de weg van de Omgevingsdienst gelegen om bij de beschrijving van de representatieve bedrijfssituaties meer in detail te treden over de bedrijfsduur van de ponsmachine als zij hieraan consequenties verbindt voor de wijze waarop in het rapport van de Omgevingsdienst wordt omgegaan met de toeslag voor impulsachtig geluid. Het rapport is in zoverre onvolledig. De rechtbank merkt hierbij wel op dat verweerder en VMC moet worden toegegeven dat de door de StAB voorgestane gedetailleerde beschrijving van de diverse bewerkingen die de ponsmachine kan uitvoeren in redelijkheid niet van VMC kan worden gevergd.
6.14
De rechtbank stelt vast dat in het StAB-advies niet wordt aangegeven in hoeverre de Omgevingsdienst een juiste correctie van het stoorgeluid heeft toegepast, nadat de Omgevingsdienst hierover nadere informatie heeft verschaft. De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken dat het onderzoek van de Omgevingsdienst op dit punt in strijd met de Handleiding tot stand is gekomen. Overigens merken zowel verweerder als VMC terecht op dat een stoorgeluidcorrectie pas aan de orde is als uit de metingen blijkt dat sprake is van een overtreding van de grenswaarden.
6.15
De rechtbank is ten slotte gezien de bevindingen van de StAB van oordeel dat de wijze waarop de Omgevingsdienst heeft beoordeeld of sprake is van geluid met een impulsachtig karakter niet juist is geweest. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
6.16
In de Handleiding is met betrekking tot impulsachtig geluid het volgende opgenomen in paragraaf 2.3: “Impulsachtig geluid: Bij impulsachtig geluid komen in het geluidsbeeld geluidsstoten voor die minder dan 1 seconde duren en een zekere repetitie kennen. Een bijzondere vorm is impulsachtig geluid met een continu (soms periodiek) karakter; zie ook paragraaf 6.4. Als criterium geldt dat het impulsachtig karakter duidelijk hoorbaar is op het beoordelingspunt. Er kan sprake zijn van impulsachtig geluid als de geluidsbelasting bij de ontvanger wordt bepaald door bijvoorbeeld geluid uit een constructiewerkplaats ten gevolge van hameren of bikken gedurende een zekere periode, het geluid van een stansmachine (continu en periodiek) of door blaffende honden. In geval van impulsachtig geluid dient er op het gemeten of berekende langtijdgemiddeld deelgeluidsniveau vanwege de gehele inrichting een toeslag van 5 dB in rekening te worden gebracht. De toeslag wordt toegepast voor dat deel van de beoordelingsperiode dat er sprake is van impulsachtig geluid.” In paragraaf 6.4 is het volgende opgemerkt: “Het meten en analyseren van impulsachtig geluid verdient de nodige aandacht. De bijdrage van impulsachtig geluid kan bijvoorbeeld met een aantal typen instrumenten niet correct worden gemeten. De zogenaamde crestfactor van de apparatuur kan onvoldoende zijn (indicatie op de meetapparatuur: overload). De meting van impulsachtige geluiden dient dan ook bij voorkeur door deskundigen te worden uitgevoerd.”
6.17
De wijze waarop de toeslag wordt toegepast verschilt niet van de wijze waarop de toeslag voor tonaal geluid wordt toegepast. In de uitspraak van 5 september 2007 (ECLI:NL:RVS BB2942) oordeelde de Afdeling over een akoestisch rapport bij de aanvraag voor een afvalstof verwerkende inrichting. Daarbij overwoog de Afdeling dat blijkens de Handleiding de toeslag voor tonaal geluid op het gemeten of berekende langtijdgemiddeld deelgeluidsniveau in het leven is geroepen om tot uitdrukking te brengen dat een dergelijk geluid als extra hinderlijk wordt beschouwd. Dat in aanmerking genomen is de Afdeling van oordeel dat moet worden uitgegaan van een tonaliteitstoeslag vanwege de achteruitrijdsignalering van shovels over een periode van twaalf uur omdat gedurende deze gehele periode hinder zal worden ervaren van tonaal geluid vanwege de regelmaat waarmee dit geluid optreedt en de duur van elk van de desbetreffende periodes. In de uitspraak van 16 januari 2013 (ECLI:NL:RVS BY8510) oordeelde de Afdeling dat de tekst van de Handleiding geen aanleiding geeft voor het oordeel dat de toeslag voor tonaal geluid zou moeten worden toegepast gedurende een langere periode dan de 15 minuten tijdens welke het specifieke tonale karakter optreedt. In deze uitspraak ging het om een veehouderij waar het tonaal geluid werd geproduceerd door de laadklep van een vrachtauto voor het laden en lossen van varkens.
6.18
Op basis van de stukken begrijpt de rechtbank dat de ponsmachine verschillende bewerkingen uitvoert waarbij per bewerking platen van een bepaalde dikte worden geponst. Dezelfde machine kan ook bewerkingen uitvoeren waarbij wordt gesneden met een laser. Verder zijn bewerkingen mogelijk waarbij combinaties van ponsen en snijden worden uitgevoerd. Als bewerking beschouwt de rechtbank een plaat of een partij platen van dezelfde dikte en materiaalsoort die op dezelfde manier wordt behandeld en waarmee dus hetzelfde geluid wordt geproduceerd. Vast staat dat bij ponsende bewerkingen door de ponsmachine impulsachtig geluid hoorbaar kan zijn bij eisers. Dit hangt af van de dikte van de plaat of platen en de materiaalsoort.
6.19
Uit de reactie van verweerder begrijpt de rechtbank dat de Omgevingsdienst als volgt te werk is gegaan. Er hebben gedurende een bepaalde periode geluidmetingen plaatsvonden. Als eisers hinder ondervonden van VMC konden zij dit aangeven door middel van een schakelaar. De geluidsopnames van de metingen tijdens deze momenten zijn door de Omgevingsdienst auditief beoordeeld. Vervolgens is door middel van een spectrale analyse bezien hoe lang het impulsgeluid hoorbaar is. In het gros van de gevallen was geluid met een impulsachtig karakter hoorbaar. In 11 van de 13 gevallen is vervolgens afgezien van een spectrale analyse omdat het gemeten equivalente geluidniveau dusdanig laag was dat ook bij een toeslag van 5 dB(A) geen sprake zou zijn van een overtreding.
6.19
De rechtbank acht de methode waarbij op aangeven van eisers geluidopnames auditief worden beoordeeld, niet onjuist. De rechtbank kan zich echter niet vinden in de wijze waarop vervolgens de Omgevingsdienst de lengte van de periode heeft vastgesteld waarover de toeslag in verband met impulsachtig geluid zou moeten worden berekend. De rechtbank is, onder verwijzing naar de hiervoor genoemde uitspraken van de Afdeling van 5 september 2007 en 16 januari 2013, van oordeel dat de toeslag dient te worden berekend over de periode van de gehele desbetreffende bewerking als gedurende deze bewerking wordt geponst en tijdens deze bewerking dit ponsgeluid hoorbaar is. Het voert te ver om de toeslag zonder meer te berekenen over de gehele etmaalperiode waarin de betreffende bewerking (en andere bewerkingen), plaatsvinden, omdat partijen en de StAB er over eens zijn dat de bewerkingen door de ponsmachine naar hun aard veel verschillen. De rechtbank acht het verder in strijd met de doelstelling in de Handleiding om per puls een toeslagfactor in rekening te brengen dan wel gedurende een deel van één bewerking. Hinderlijk geluid dient namelijk in rekening te worden gebracht over de gehele afgebakende periode waarbinnen dit geluid kan voorkomen. De rechtbank verwijst in dit verband ook naar haar uitspraak van 31 december 2013 (ECLI:NL:RBOBR:2013:7231). De rechtbank vindt daarnaast steun voor dit oordeel in de omstandigheid dat in het rapport van Cauberg Huygen wel met een toeslag voor impulsachtig geluid wordt gerekend in de dag- en avondperiodes waarin de ponsmachine in ieder geval continu kan worden gebruikt. Het had onder deze omstandigheden op de weg van de Omgevingsdienst gelegen om, in plaats van een bepaling van de bedrijfsduur op basis van een spectrale analyse, eerder op basis van de bij VMC aanwezige logboeken na te gaan hoe lang de betreffende bewerking had geduurd en vervolgens op basis van de duur van de betreffende bewerking de toeslag te berekenen en het equivalente geluidsniveau op dat moment vast te stellen. Dit heeft de Omgevingsdienst niet gedaan en daarom kan niet op voorhand worden uitgesloten dat op het enige moment dat de metingen van de Omgevingsdienst duiden op een mogelijke overtreding de meetresultaten onjuist zijn gecorrigeerd. Dit heeft tot gevolg dat het rapport van de Omgevingsdienst niet zonder meer ten grondslag kan worden gelegd aan het bestreden besluit.
6.2
Met betrekking tot het rapport van Cauberg Huygen overweegt de rechtbank het volgende. Hierin is eveneens voorzien in een globale beschrijving van de representatieve bedrijfssituatie. Daarnaast bevat het rapport (in tegenstelling tot het rapport van de Omgevingsdienst) een beschrijving van geluidbronnen waarbij geen beperking in bedrijfsuren is opgenomen ongeacht de aard van de bewerkingen. De rechtbank heeft reeds overwogen dat, gelet op de melding van 18 augustus 2014, VMC aan deze beperking niet is gebonden. De beschrijving van geluidbronnen strookt ook niet met de uitlatingen van VMC in de nadere reactie op het StAB-advies dat in voorkomende gevallen niet alleen kan worden geponst in de dag- en avondperiode maar ook in de nachtperiode. De aan- of afwezigheid van stoorgeluid is in het rapport van Cauberg Huygen niet aan de orde. Met betrekking tot de correcties vanwege impulsachtig geluid, ziet de rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel dan hierboven. Wel merkt de rechtbank op dat in het rapport van Cauberg Huygen VMC mogelijk in de dag- en avondperiode te kort wordt gedaan met betrekking tot bewerkingen waarbij niet hoorbaar wordt geponst. Gelet op de diversiteit aan mogelijke bewerkingen door de ponsmachine valt immers niet op voorhand uit te sluiten dat in een bepaalde etmaalperiode in het geheel niet hoorbaar wordt geponst. Aan de beperkingen in bedrijfsuren in de beschrijving van de geluidsbronnen, hecht de rechtbank geen waarde. Het is onduidelijk waarop de beperking in bedrijfsuren is gebaseerd, zeker nu partijen en de StAB niet van mening verschillen over de omstandigheid dat het verschil in dikte van de plaat en de materiaalsoort gevolgen kunnen hebben voor de hoogte van het brongeluid van de ponsmachine. De rechtbank hecht in het kader van de vraag of verweerder heeft kunnen weigeren handhavend op te treden geen waarde aan de door VMC kennelijk aan zichzelf opgelegde beperkingen dat bij een bepaalde meetstand van de geluidsproductie in de hal de ponsmachine wordt uitgeschakeld of qua duur wordt beperkt. Daargelaten dat deze methode in ieder geval niet wordt vermeld in het akoestische rapport van Cauberg Huygen dat ten grondslag is gelegd aan het bestreden besluit, is de rechtbank niet gebleken dat deze methode voldoende is gevalideerd door verweerder. De opmerking van verweerder in de reactie op het advies van de StAB dat er geen reden is om te twijfelen aan de instelling van de geluidmeter door Cauberg Huygen, getuigt niet van voldoende onderzoek. Bovendien is de beperking niet geborgd door bijvoorbeeld een maatwerkvoorschrift. De rechtbank concludeert dat verweerder op basis van het rapport van Cauberg niet op voorhand een overtreding van de geldende geluidsvoorschriften in het Abm heeft kunnen uitsluiten.
7. Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit met de verwijzing naar de rapporten van de Omgevingsdienst en Cauberg Huygen onvoldoende is gemotiveerd. Het beroep van eisers is gegrond en het bestreden besluit zal worden vernietigd.
8.1
De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. Zonder vaststelling van de duur van de bewerking waarin hoorbaar wordt geponst, kan op basis van de metingen van de Omgevingsdienst niet op voorhand worden geconcludeerd dat geen sprake is geweest van een overtreding.
8.2
Eisers hebben de rechtbank verzocht om zelf in de zaak te voorzien en verweerder te verplichten op straffe van een dwangsom handhavend op te treden tegen VMC. Voorts willen eisers dat de rechtbank verweerder en VMC verplicht om medewerking te verlenen aan uitvoering van een door de StAB opgesteld meetplan. Eisers willen verder dat een procedure maatwerkvergunning wordt gestart (naar de rechtbank begrijpt, willen eisers dat de rechtbank VMC maatwerkvoorschriften oplegt). Voorts wordt verzocht een voorziening te treffen dat de ponsmachine buiten werking wordt gesteld. De rechtbank overweegt hierover het volgende. Verweerder is slechts bevoegd om handhavend op te treden voor zover sprake is van een overtreding dan wel als een overtreding klaarblijkelijk dreigt. Op grond van de beschikbare rapporten staat naar het oordeel van de rechtbank niet vast dat sprake is van een overtreding of een klaarblijkelijke dreiging van een overtreding. De rechtbank ziet reeds daarom geen aanleiding verweerder te verplichten tot handhavend optreden.
De rechtbank ziet om dezelfde reden geen aanleiding een voorlopige voorziening te treffen waarbij de ponsmachine wordt uitgeschakeld. De rechtbank beseft enerzijds dat hiermee geen eind komt aan de geluidsoverlast die eisers stellen te ervaren, maar de rechtbank kan anderzijds niet de ogen sluiten voor de belangen van VMC bij het in gebruik houden van de ponsmachine, terwijl thans niet vast staat of het gebruik van de machine automatisch resulteert in een overtreding van de toepasselijke grenswaarden.
De rechtbank zal verweerder evenmin verplichten maatwerkvoorschriften op te leggen. Ook dit is een bevoegdheid waarbij verweerder beleidsvrijheid toekomt. Daarbij dient verweerder een belangenafweging te maken. Indien wordt besloten tot het stellen daarvan, heeft verweerder een zekere beoordelingsvrijheid bij de vaststelling van wat nodig is ter bescherming van het milieu. De rechtbank verwijst naar haar uitspraak van 30 juni 2011 (ECLI:NL:RBSHE:2011:BR1160).
Met betrekking tot het door de StAB opgestelde meetplan overweegt de rechtbank het volgende. Het betreft een meetplan ter uitvoering van een door partijen op de eerste zitting en tweede inlichtingencomparitie besproken oplossingsrichting. De StAB heeft hiervoor bindende aanwijzingen gegeven en een meetplan opgesteld dat voorziet in twee meetsessies teneinde een meetresultaat dat in overeenstemming is met de Handleiding te verkrijgen ten behoeve van de besproken oplossingsrichting. VMC wenst hieraan niet mee te werken om haar moverende redenen. Medewerking aan deze oplossingsrichting was vrijwillig omdat de mogelijke oplossing zou kunnen resulteren in besluitvorming buiten het bestek van deze procedure. Daarom respecteert de rechtbank dit standpunt van VMC, verbindt hieraan geen conclusies en ziet de rechtbank geen aanleiding VMC te verplichten om alsnog medewerking te verlenen.
8.3
Tot slot ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen. In de eerste plaats is de akoestische situatie gewijzigd. Reeds daarom acht de rechtbank het zinloos om op basis van een nadere motivering van verweerder (waarbij het onderzoek van de Omgevingsdienst op de door de rechtbank voorgestane wijze wordt gecorrigeerd) te beoordelen of in de oude situatie sprake was van een overtreding. Daarnaast zal verweerder nog een primair besluit moeten nemen op het verzoek van eisers om VMC maatwerkvoorschriften op te leggen en zou een bestuurlijke lus tot onnodige vertraging van deze procedure kunnen leiden. Belangrijker nog is dat een bestuurlijke lus slechts zinvol is als deze bijdraagt aan een finale beslechting van dit conflict. Gezien het verloop van de procedure verwacht de rechtbank niet dat met deze uitspraak het onderliggende conflict tussen VMC en eisers wordt beëindigd, ondanks de inspanningen van verweerder om hiertoe bij te dragen. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen op het bezwaarschrift van met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank acht hiervoor een termijn van 13 weken redelijk. De rechtbank ziet geen aanleiding hieraan een dwangsom te verbinden omdat de rechtbank ervan uitgaat dat verweerder gehoor geeft aan deze opdracht.
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.964,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 2 punten voor het verschijnen ter zitting, 1 punt voor het twee keer verschijnen op een inlichtingencomparitie) met een waarde per punt van € 496,00 en een wegingsfactor 1). De rechtbank ziet geen aanleiding verweerder te veroordelen in de reële proceskosten. Een dergelijke veroordeling wordt slechts toegekend in zeer uitzonderlijke gevallen en de rechtbank beschouwt deze zaak niet als een dergelijk geval. De rechtbank zal verweerder tevens veroordelen tot vergoeding van de deskundigenkosten in verband met het onderzoek van Greten (€ 653,40). Gelet op de complexiteit van de zaak was inschakeling van een deskundige niet onredelijk en deze kosten zijn evenmin onredelijk.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen 13 weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 165,00 aan eisers te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 2.617,40:
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.H.M. Verhoeven, voorzitter, en mr. C.T.C. Wijsman en mr. L.R.H. Koekoek, leden, in aanwezigheid van A.J.H. van der Donk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 april 2016.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.