ECLI:NL:RBOBR:2016:1950

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
26 april 2016
Publicatiedatum
25 april 2016
Zaaknummer
01/880802-12
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor mishandeling met een mes en vrijspraak voor poging tot zware mishandeling en bedreiging

Op 26 april 2016 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot zware mishandeling en bedreiging. De zaak vond plaats in 's-Hertogenbosch en was het resultaat van een incident op 28 december 2015 te Eindhoven, waarbij de verdachte het slachtoffer met een mes in het bovenbeen heeft gestoken. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de poging tot zware mishandeling, omdat niet bewezen kon worden dat hij opzettelijk zwaar lichamelijk letsel wilde toebrengen. Wel werd hij veroordeeld voor mishandeling, waarbij de rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk het slachtoffer had mishandeld door met een mes in haar been te steken, wat leidde tot letsel en pijn. De verdachte kreeg een gevangenisstraf van vier maanden, waarvan één maand voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het was gepleegd, en de persoonlijke situatie van de verdachte, die eerder voor soortgelijke feiten was veroordeeld. De rechtbank legde ook bijzondere voorwaarden op, waaronder behandeling bij een GGZ-instelling en toezicht door de reclassering.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/880802-15
Datum uitspraak: 26 april 2016
Verkort vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1986] ,
wonende te [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 13 april 2016.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 18 maart 2016.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 28 december 2015 te Eindhoven ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer 1] opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
met een mes, in elk geval een hard en/of scherp voorwerp, die [slachtoffer 1] in haar (linker)been heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 28 december 2015 te Eindhoven opzettelijk mishandelend een persoon, te weten [slachtoffer 1] , met een mes, in elk geval een hard en/of scherp voorwerp, die [slachtoffer 1] in haar (linker)been heeft gestoken, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
2.
hij op of omstreeks 28 december 2015 te Eindhoven [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] dreigend de woorden toegevoegd :"Ik ga mijn pistool halen voor jullie", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

(Partiële) vrijspraak.

Feit 1.

Op 28 december 2015 heeft [slachtoffer 1] (hierna: aangeefster) aangifte tegen verdachte gedaan ter zake poging tot doodslag, gepleegd op 28 december 2015 tussen 17:30 uur en 17:45 uur te Eindhoven. Terwijl verdachte en aangeefster zich in een auto bevonden, heeft verdachte aangeefster met een mes in haar linkerbeen gestoken. Verbalisanten hebben op 28 december 2015 omstreeks 18:00 uur waargenomen dat aangeefster een snee van vier centimeter lang en ruim één centimeter diep in haar linker bovenbeen had. Van deze wond is ook een foto in het dossier opgenomen. Uit het dossier volgt niet dat aangeefster naar een ziekenhuis is gegaan om de steekwond te laten behandelen en nadere informatie omtrent het letsel ontbreekt.
De rechtbank acht gelet op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangeefster met een mes in haar been heeft gestoken, waardoor een wond in haar been is toegebracht. De verklaring van verdachte dat dit letsel kan zijn toegebracht doordat hij en aangeefster samen het mes vast hadden, over en weer aan het duwen en trekken waren, waarbij het mes op enig moment het been van aangeefster heeft geraakt, is naar het oordeel van de rechtbank, mede gelet op de WhatsAppberichten welke zijn gevoerd tussen verdachte en aangeefster in de periode tussen 28 december 2015 22:14 uur en 29 december 2015 17:37 uur ongeloofwaardig en onaannemelijk.
De rechtbank kan aan de hand van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting echter niet vaststellen dat verdachte met een zodanige kracht heeft gestoken dat hij opzettelijk heeft gepoogd aangeefster zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. De rechtbank is van oordeel dat de enkele omstandigheid dat verdachte met een mes in het linkerbeen van aangeefster heeft gestoken onvoldoende is om uit af te leiden dat verdachte willens en wetens bewust de aanmerkelijke kans zou hebben aanvaard dat aangeefster hierdoor zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. De rechtbank is van oordeel dat van overige omstandigheden waaruit dit opzet zou kunnen worden afgeleid, zoals de kracht waarmee en de wijze waarop verdachte aangeefster heeft gestoken of de informatie over de diepte van de wond, niet dan wel onvoldoende is gebleken. De rechtbank zal verdachte dan ook van het primair ten laste gelegde poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel vrijspreken.

Feit 2.

[slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben beiden tegenover de politie verklaard dat verdachte op 28 december 2015 te Eindhoven hen dreigend de woorden “Ik ga mijn pistool halen voor jullie”, althans woorden van gelijke aard of strekking, zou hebben toegevoegd. Aan het wettelijk bewijsminimum is daarmee voldaan. De rechtbank heeft echter door het onderzoek ter terechtzitting en de inhoud van de wettige bewijsmiddelen niet de overtuiging bekomen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan. De rechtbank zal verdachte dan ook van de onder 2 ten laste gelegde bedreiging vrijspreken.

De door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen.

Indien tegen dit verkort vonnis een rechtsmiddel wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op dit verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan dit verkort vonnis gehecht.

De bewezenverklaring.

De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte
1.
subsidiair
op 28 december 2015 te Eindhoven opzettelijk mishandelend een persoon, te weten [slachtoffer 1] , met een mes, in haar (linker)been heeft gestoken, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit. Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf.

De eis van de officier van justitie.

Ten aanzien van feit 1 primair en feit 2: gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar met de bijzondere voorwaarden zoals verwoord in het reclasseringsadvies d.d. 24 maart 2016.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.

Het oordeel van de rechtbank.

Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Op 28 december 2015 zat verdachte samen met zijn ex-vriendin en hun dertien maanden oude zoontje in een auto. Tussen verdachte en zijn ex-vriendin ontstond een woordenwisseling en vervolgens heeft verdachte zijn ex-vriendin met een mes in haar been gestoken. Verdachte heeft niet geschroomd om, in het bijzijn van hun zoontje, een grote inbreuk te maken op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer en haar lichamelijke integriteit aan te tasten. Het gewelddadig karakter van het door verdachte gepleegde strafbare feit laat zien dat hij er niet voor terugschrikt om geweld tegen andere mensen te gebruiken. Verdachte heeft zich bij zijn strafbaar handelen niet bekommerd om de gevolgen. Slachtoffers van dit soort feiten ondervinden daar vaak nog lang last van.
De rechtbank betrekt bij haar oordeel dat verdachte blijkens het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 3 maart 2016 eerder voor soortgelijke feiten werd veroordeeld, alsmede dat uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet of onvoldoende blijkt dat verdachte de ernst van het door hem aan zijn slachtoffer aangedane leed inziet.
Uit het Pro Justitia onderzoek omtrent de geestvermogens van verdachte uitgebrachte rapport door drs. F.C.P. Zuidhof, forensisch GZ-psycholoog van 27 maart 2016 blijkt voorts dat het door verdachte gepleegde strafbare feit in licht verminderde mate aan hem kan worden toegerekend. De rechtbank neemt deze conclusie over en maakt deze tot de hare.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf. De rechtbank zal deze gevangenisstraf voor een gedeelte voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Aan deze voorwaardelijke straf zullen na te noemen bijzondere voorwaarden worden gekoppeld.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank verdachte van het onder feit 1 primair en feit 2 ten laste gelegde vrijspreekt en van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 27, 300.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 primair en 2 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:

Ten aanzien van feit 1 subsidiair:mishandeling. Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.

Legt op de volgende straf.

Ten aanzien van feit 1 subsidiair:gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht waarvan 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.

Stelt als algemene voorwaarden dat verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit en
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen
van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de
Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt en
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de
medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte
- zich gedurende de proeftijd gedraagt naar de voorschriften en aanwijzingen die worden
gegeven door de reclassering;
- zich binnen vijf werkdagen na het onherroepelijk worden van het vonnis gedurende de
proeftijd zal melden bij Reclassering Leger des Heils op het adres: Dr. Cuyperslaan 80 te
Eindhoven, zo frequent en zo lang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd onder behandeling zal stellen bij GGzE of soortgelijke
ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering voor zijn PTSS en
Antisociale persoonlijkheidsstoornis, waarbij veroordeelde zich zal houden aan de
aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling /
behandelaar zullen worden gegeven;
- zich gedurende de proeftijd op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen,
zoeken of hebben met [slachtoffer 1] geboren op [1991] ,
zolang de reclassering dit noodzakelijk acht. Mocht er een contactregeling tussen
veroordeelde en zijn zoon [naam] (tevens zoon van [slachtoffer 1] ) tot stand komen dan
kan dit contact met [naam] plaatsvinden via tussenkomst van derden;
waarbij de Reclassering Nederland, Regio 's-Hertogenbosch, Eekbrouwersweg 6, 5233 VG te 's-Hertogenbosch, opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Opheffing van het tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden. Deze voorlopige hechtenis is op 31 maart 2016 reeds geschorst.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.M. Bossink, voorzitter,
mr. T. van de Woestijne en mr. C.A. Mandemakers, leden,
in tegenwoordigheid van J. Kapteijns, griffier,
en is uitgesproken op 26 april 2016.