Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
Van Thiel United B.V.,
1.De procedure
2.Het verzoek
- een beslissing te nemen c.q. de aansprakelijkheid vast te stellen en voor recht te verklaren dat Van Thiel gehouden is om aan [verzoeker] de schade te vergoeden die hij als gevolg van het bedrijfsongeval de dato 14 juni 2007 heeft geleden en mogelijk nog zal lijden;
Op de dag van het bedrijfsongeval heeft [verzoeker], toen hij pauze wilde houden, zijn stoel naar achteren geschoven. Op datzelfde moment had [verzoeker] zijn rechterhand op de onderstempel gelegd. Tijdens het opstaan heeft [verzoeker] met een voet op het pedaal getrapt waardoor de pers een slag maakte. Hierdoor raakte [verzoeker] met zijn rechterwijsvinger bekneld tussen de bovenstempel en de onderstempel en heeft een amputatie van het eerste vingerkootje plaatsgevonden.
Volgens [verzoeker] wordt hij dagelijks beperkt in zijn functioneren en ondervindt hij dagelijks pijn aan zijn rechter wijsvinger.
3.De beoordeling
16 augustus 2007, derhalve twee maanden na het ongeval, voor de eerste keer aansprakelijk is gesteld op grond van artikel 7:658 lid 4 BW. Naar eigen zeggen heeft Van Thiel vervolgens op 7 juni 2012 een aangetekend schrijven van de gemachtigde van [verzoeker] ontvangen, aldus Van Thiel
‘met de kennelijke bedoeling de verjaring van de vordering tot schadevergoeding te stuiten en verder onder herhaling van een aantal gestandaardiseerde opmerkingen’en vervolgens nog een brief op 22 oktober 2014, waarin Van Thiel volgens haar voor de keuze is gesteld
‘alsnog tot erkenning van de aansprakelijkheid over te gaan of anders uitgenodigd te worden voor een deelgeschil’.
De kantonrechter is van oordeel dat voornoemde brieven van [verzoeker] aan Van Thiel als stuitingshandelingen in de zin van artikel 3:317 BW moeten worden aangemerkt. Van Thiel had door de mededelingen van [verzoeker], als door Van Thiel verwoord in de vorige alinea, immers behoren te begrijpen dat [verzoeker] het voornemen had Van Thiel in rechte te betrekken en zich ondubbelzinnig zijn recht op nakoming voorbehield. Voorts heeft Van Thiel onvoldoende onderbouwd waarom zij, gezien alle omstandigheden van dit geval, de aankondigingen van [verzoeker] om Van Thiel in rechte te betrekken niet serieus behoefde te nemen.
Het verzoek van [verzoeker] om een beslissing te nemen c.q. de aansprakelijkheid vast te stellen en voor recht te verklaren dat Van Thiel gehouden is om aan [verzoeker] de schade te vergoeden die hij als gevolg van het bedrijfsongeval de dato 14 juni 2007 heeft geleden en mogelijk nog zal lijden, zal dan ook inhoudelijk beoordeeld worden.
De gemachtigde van [verzoeker] heeft in zijn verzoekschrift gesteld dat de kosten voor deze procedure € 1.415,00 bedragen (inclusief BTW). Uit die specificatie blijkt dat er in deze zaak in totaal 6 uur werkzaamheden zijn verricht tegen een uurtarief van € 195,00.
€ 1.415,00 zal tevens het door [verzoeker] betaalde griffierecht ad € 78,00 worden opgeteld.
€ 78,00).