1.4oordeel rechtbank
De rechtbank stelt vast dat het op het hiervoor onder I.1a vermelde incident betrekking hebbende bewijs bestaat uit de verklaringen van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 4] en (deels) verdachte en de resultaten van het DNA-onderzoek. Daarmee is naar het oordeel
van de rechtbank te dier zake ruimschoots voldaan aan de lat van het bewijsminimum.
Voor wat betreft de hiervoor onder I.1b, I.2 en I.3 vermelde beschuldigingen is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] over het misbruik en de feiten en omstandigheden waaronder dit heeft plaatsgevonden, elkaar onderling dusdanig ondersteunen en versterken dat deze afzonderlijke redengevende feiten en omstandigheden over en weer kunnen worden gebezigd.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat hetgeen genoemde meisjes over het seksueel misbruik hebben verklaard in voldoende mate wordt ondersteund door andere bronnen dan hun verklaringen, te weten de verklaringen van [slachtoffer 4] , [getuige 2] en de verklaringen van verdachte zelf. Zo volgt uit al deze verklaringen dat de meisjes op een of meer woonadressen van verdachte en [slachtoffer 4] zijn komen logeren. Voorts volgt uit de verklaringen van [slachtoffer 4] , [getuige 2] en verdachte zelf dat verdachte meerdere keren samen met [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] op hun slaapkamer in de ouderlijke woning in Nijmegen is geweest en blijkt uit de verklaringen van [slachtoffer 4] en verdachte dat hij op hun diverse woonadressen wel eens samen met [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] op de logeerkamer of op hun eigen slaapkamer is geweest. Ook heeft verdachte bevestigd dat hij in de woning te Vlijmen meerdere keren samen met [slachtoffer 3] naar boven is gegaan om films uit te zoeken.
Het hiervoor overwogene brengt de rechtbank tot de slotsom dat de belastende verklaringen van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] in voldoende mate steun vinden in elkanders verklaringen, in de door andere getuigen beschreven feiten en omstandigheden en in de verklaringen van verdachte zelf. Bedoelde feiten en omstandigheden zijn voldoende specifiek en houden voldoende contextueel verband met de aan verdachte verweten gedragingen. Dat betekent dat aan het bewijsminimumvoorschrift van art. 342, tweede lid, Sv is voldaan.
Het verweer van de verdediging betreffende het bewijsminimum wordt dus verworpen.
II. betrouwbaarheid van de belastende verklaringen
Het verweer van de verdediging, dat de verklaringen van de meisjes als onbetrouwbaar moeten worden aangemerkt, wordt eveneens verworpen. De rechtbank heeft in het straf-dossier noch het verhandelde ter terechtzitting objectieve aanwijzingen gevonden die ertoe zouden moeten leiden dat hun voor het bewijs gebezigde verklaringen als onbetrouwbaar moeten worden aangemerkt. De verklaringen van de slachtoffers zijn in de kern genomen consistent wat betreft de beschuldiging die zij naar verdachte uiten en wat betreft de wijze waarop en de omstandigheden waaronder de ontuchtige handelingen hebben plaatsgevonden en hun verklaringen vinden wat dat betreft bevestiging in andere bronnen.
De rechtbank heeft bij dit oordeel ook acht geslagen op de inhoud van het rapport van dr. G. Wolters van 22 december 2015 over de betrouwbaarheid van de diverse door [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] afgelegde verklaringen.
De rapporteur concludeert dat de verklaringen die [slachtoffer 1] op 20 oktober 2014 heeft afgelegd betreffende het aanraken van haar vagina door verdachte in hoge mate betrouwbaar geacht kunnen worden. De rapporteur merkt in dit verband nog expliciet op dat [slachtoffer 1] niet de cognitieve vermogens lijkt te hebben om ter plekke een onjuiste verklaring te construeren en deze langere tijd vol te houden.
De deskundige acht de verklaringen die [slachtoffer 2] op 27 mei 2015 over het misbruik heeft afgelegd in beperkte mate betrouwbaar.
De rapporteur acht de op 23 januari 2015 en 9 december 2015 door [slachtoffer 3] afgelegde verklaringen over het seksueel misbruik in hoge mate betrouwbaar. De rapporteur merkt daarbij nog op dat [slachtoffer 3] in eerstgenoemde verklaring ondanks haar jonge leeftijd en de relatief lange retentieperiode enkele gebeurtenissen op aanzienlijk gedetailleerde wijze weet weer te geven en dat de aard van deze details zodanig specifiek is dat het enige ondersteuning oplevert voor de betrouwbaarheid van haar verklaringen.
De deskundige stelt tot slot dat de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] enerzijds, en van [slachtoffer 3] anderzijds onafhankelijk van elkaar zijn afgelegd en dat de betrouw-baarheid van hun verklaringen wordt versterkt doordat die verklaringen een aantal overeen-komsten vertonen betreffende de aard van de beschreven seksuele handelingen en de wijze waarop dit is geschied. De rapporteur acht hun verklaringen betreffende het aanraken en binnendringen van de vagina met een vinger door verdachte gezamenlijk en cumulatief dan ook in hoge mate betrouwbaar.
De rechtbank verenigt zich met de inhoud en conclusies van de rapporteur en maakt die tot de hare. De rechtbank heeft in het uitgevoerde onderzoek geen gebreken kunnen ontwaren en daar waar de deskundige feitelijkheden constateert, vinden deze feitelijkheden telkens verankering in de inhoud van het dossier. Aanknopingspunten om het slotoordeel van de deskundige, zoals dat hiervoor laatstelijk is weergegeven, niet te volgen, heeft de rechtbank niet gevonden. Dat betekent dat de rechtbank de verklaringen van [slachtoffer 1] van 20 oktober 2014, [slachtoffer 2] van 27 mei 2015 en [slachtoffer 3] van 23 januari 2015 en 9 december 2015 in de bewijsvoering zal betrekken.
De rechtbank onderkent dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] in hun verklaringen niet op alle onderdelen even consistent zijn. Naar het oordeel van de rechtbank evenwel doen deze verschillen – indachtig al hetgeen hiervoor is overwogen – in onvoldoende mate afbreuk aan de betrouwbaarheid van de meisjes en hun verklaringen. Al hetgeen overigens in dit verband door de verdediging is aangevoerd, doet dat evenmin.
Het betrouwbaarheidsverweer van de verdediging faalt dan ook.
III. Bewijsbeslissingen
Terzake van het hiervoor onder I.1.a genoemde incident stelt de rechtbank vast dat de resultaten van het DNA-onderzoek naadloos passen bij de verklaringen van [slachtoffer 1] omtrent hetgeen die bewuste ochtend is voorgevallen en de waarnemingen
van [slachtoffer 4] toen zij de slaapkamer binnenkwam. De rechtbank oordeelt dat genoemde bewijsmiddelen elkaar onderling op essentiële onderdelen ondersteunen en versterken en dat deswege kan worden bewezen dat verdachte die bewuste ochtend [slachtoffer 1] seksueel heeft misbruikt door onder meer met een vinger haar vagina te penetreren.
De verklaring van verdachte dat hij slechts op het voeteneinde van het bed had gezeten en dat [slachtoffer 1] , op het moment dat [slachtoffer 4] de kamer binnenkwam, het dekbed van zich afgooide en half ontbloot bleek te zijn, imponeert de rechtbank volstrekt niet in het licht van de hiervoor vermelde bewijsmiddelen. Temeer niet nu verdachte ter zitting van 25 maart 2016 uitdrukkelijk heeft aangegeven dat hij [slachtoffer 1] dat bewuste weekend bij geen enkele gelegenheid op enigerlei wijze heeft aangeraakt, hetgeen niet past bij de resultaten van het DNA-onderzoek. Een adequate en geloofverdienende verklaring hierover heeft de verdachte dan ook niet gegeven. De rechtbank vermag moeilijk in te zien waarom verdachte in weerwil van de resultaten van het DNA-onderzoek blijft ontkennen [slachtoffer 1] op enigerlei wijze te hebben aangeraakt als er naar zijn eigen zeggen nimmer iets onoorbaars tussen hen is voorgevallen. Dat – naar de verdachte ten overstaan van de politie als mogelijk scenario nog heeft geopperd – het DNA van [slachtoffer 1] op de hiervoor genoemde plaatsen op zijn lichaam is terechtgekomen als gevolg van toiletbezoek, acht de rechtbank op geen enkele wijze aannemelijk geworden.
Het door de verdachte geschetste scenario impliceert bovendien dat [slachtoffer 1] , een meisje van op dat moment 11 jaar oud met – naar de inschatting van de deskundige Wolters naar aanleiding van het studioverhoor – kennelijk beperkt verstandelijke vermogens, welbewust een situatie heeft georkestreerd teneinde de verdachte ‘in de val te lokken’ c.q. de schijn te doen wekken dat de verdachte met haar ontoelaatbare seksuele handelingen had verricht. Dat hiervan sprake is geweest, is – mede het oordeel van de deskundige over [slachtoffer 1] ’s cognitieve vermogens in aanmerking genomen – op geen enkele wijze aannemelijk geworden. Het door [slachtoffer 1] en [slachtoffer 4] beschreven scenario moet naar het oordeel van de rechtbank dan ook veel meer voor de waarheid worden gehouden dan het door verdachte geschetste scenario.
De bewezenverklaring van dit incident is van belang voor de beoordeling van de beschuldiging van [slachtoffer 1] dat verdachte haar gedurende langere tijd bij diverse gelegenheden seksueel heeft misbruikt door haar vagina met een vinger(s) te penetreren (zie hiervoor onder I.1b). De rechtbank zal voor het bewijs van dit eerdere misbruik mede de redengevende feiten en omstandigheden bezigen die aan de bewezenverklaring van het incident op 19 oktober 2014 ten grondslag liggen. De gebezigde bewijsmiddelen zijn uitgewerkt in een aan dit vonnis gehechte bewijsbijlage. Op grond van die bewijsmiddelen, in onderling (tijds)verband en samenhang bezien, acht de rechtbank bewezen dat verdachte [slachtoffer 1] voor langere tijd seksueel heeft misbruikt zoals hierna bewezen verklaard.
De rechtbank brengt in herinnering dat zij hiervoor onder het kopje I.4 reeds heeft geoordeeld dat de verklaringen van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] over het misbruik en de feiten en omstandigheden waaronder dit heeft plaatsgevonden elkaar dusdanig ondersteunen en versterken, dat de daaraan ten grondslag liggende afzonderlijke redengevende feiten en omstandigheden, zoals uitgewerkt in genoemde bewijsbijlage, over en weer voor het bewijs kunnen worden gebezigd. De inhoud van
deze bewijsmiddelen, bezien in onderling (tijds)verband en samenhang, brengt de rechtbank tot de conclusie dat het ten laste gelegde misbruik van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] eveneens kan worden bewezen, zoals hierna omschreven.
t.a.v. feit 2 van parketnummer 01/860174-15 (mishandeling [slachtoffer 4] )
De rechtbank acht, met de verdediging, niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder feit 2 van parketnummer 01/860174-15 is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken. Voor wat betreft het incident in april 2013 waaraan aangeefster [slachtoffer 4] in haar verklaring refereert en dat de officier van justitie bewezen acht, oordeelt de rechtbank dat de daarop betrekking hebbende bewijsmiddelen onvoldoende overtuigen om tot een bewezenverklaring te komen, met name omdat de verklaringen van aangeefster en getuige [getuige 3] onvoldoende overeenkomen.
t.a.v. feit 3 van parketnummer 01/860174-15 (verboden bezit kogelpatronen)
Verdachte heeft dit feit ter terechtzitting van 25 maart 2016 erkend en de verdediging heeft aangegeven zich bij het bewijstechnische oordeel van de rechtbank neer te leggen. De recht- bank acht dit feit bewezen op grond van de inhoud van de in de bewijsbijlage vermelde bewijsmiddelen. Gelet op het bepaalde bij artikel 359 lid 3 Sv. kan worden volstaan met
een enkele opgave van die bewijsmiddelen.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen zoals uitgeschreven in de aan dit vonnis gehechte bewijsbijlage, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
parketnummer 01/865129-14
1. primair
op 19 oktober 2014 te Oss met [slachtoffer 1] , geboren op [2003] , die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] , te weten:
-het duwen en/of brengen van een van zijn, verdachtes, vingers in de vagina van
die [slachtoffer 1] en
-het gedeeltelijk ontkleden van die [slachtoffer 1] en
-het op die [slachtoffer 1] gaan liggen en
-het met de penis betasten van het ontklede lichaam van die [slachtoffer 1]
op tijdstippen in de periode van 01 juni 2013 tot en met 18 oktober 2014, te Vlijmen en Nijmegen met [slachtoffer 1] , geboren op [2003] , die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] , te weten:
het duwen en/of brengen van een of meer van zijn, verdachtes, vingers in de vagina van
die [slachtoffer 1] .
2. primair
op tijdstippen in de periode van 01 juni 2013 tot 1 oktober 2014 te Vlijmen en Cromvoirt en Nijmegen met [slachtoffer 2] , geboren op [2000] , die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 2] , te weten: het duwen en/of brengen van een van zijn, verdachtes, vingers in de vagina van die Melchels.
parketnummer 01/860174-15
1. eerste cumulatief alternatief
op tijdstippen in de periode van 29 juni 2010 tot en met 13 mei 2012 te Vlijmen met [slachtoffer 3] , geboren op [2004] , die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 3] , te weten:
-het duwen en/of brengen van een van zijn, verdachtes, vingers in de vagina van die [slachtoffer 3]
en/of
-het geheel en/of gedeeltelijk laten ontkleden van die [slachtoffer 3] en/of
-het tongzoenen van die [slachtoffer 3] en/of
-het laten likken van zijn, verdachtes, penis door die [slachtoffer 3] en/of
-het betasten van de vagina en/of het lichaam van die [slachtoffer 3]
1. tweede cumulatief alternatief
op tijdstippen in de periode van 29 juni 2010 tot en met 13 mei 2012 te Vlijmen met [slachtoffer 3] , geboren op [2004] , die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten:
-het geheel en/of gedeeltelijk (laten) ontkleden van die [slachtoffer 3] en/of
-het tongzoenen van die [slachtoffer 3] en/of
-het laten likken van zijn, verdachtes, penis door die [slachtoffer 3] en/of
-het betasten van de vagina en/of het lichaam van die [slachtoffer 3] .
3.
in de periode van 01 oktober 2014 tot en met 19 oktober 2014 te Oss, voorhanden heeft gehad, 48 kogelpatronen (merk/type: standard Velocit 22 Long Rifle).
De bewijsmiddelen terzake van de feiten 1 primair en 2 primair van parketnummer 01/865129-14 en feit 1 (eerste en tweede cumulatief alternatief) van parketnummer 01/860174-15 dienen in onderling verband en samenhang te worden bezien. De bewijsmiddelen terzake van feit 3 van parketnummer 01/860174-15 hebben slechts betrekking op dat feit.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van de feiten.
Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
De eis van de officier van justitie.(
bijlage 1)
Een gevangenisstraf van 36 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar en met als bijzondere voorwaarde verplicht reclasseringstoezicht ook indien dit inhoudt een ambulante behandeling.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft zich niet uitgelaten over een eventuele strafoplegging.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende ten bezware van verdachte in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich gedurende een periode van om en nabij de 3,5 jaar, schuldig gemaakt aan het plegen van ontucht met drie jonge kinderen, te weten de zusjes [slachtoffer 1] (als 10-11 jarige) en [slachtoffer 2] (als 12-13 jarige) en het nichtje van zijn vriendin, [slachtoffer 3] (als 7-8 jarige). In alle gevallen heeft verdachte zich op meerdere momenten bezondigd aan het seksueel binnendringen van het lichaam van die meisjes, te weten het brengen van zijn vinger(s) in de vagina. Daarnaast heeft hij [slachtoffer 3] bij meerdere gelegenheden aan zijn penis laten likken en met haar getongzoend. Meestentijds heeft verdachte de ontuchtige handelingen gepleegd tijdens logeerpartijen van de kinderen in zijn woning, waarbij zij mede aan zijn zorg waren toevertrouwd. Echter, hij is er ook niet voor teruggeschrokken om dergelijke verregaande handelingen in de ouderlijke woning van de zusjes [slachtoffer 1] te verrichten, zijnde nu juist de plek bij uitstek waar zij zich veilig moesten wanen. Verdachte heeft ernstig misbruik gemaakt van het vertrouwen dat de kwetsbare en weinig weerbare meisjes en hun ouders in hem stelden. Verdachte heeft door zijn handelen een grote inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de meisjes en hun lichamelijke integriteit op grove wijze aangetast. Hij heeft zijn eigen seksuele behoefte boven de belangen van de meisjes gesteld, waaronder hun recht op een ongestoorde seksuele ontwikkeling. Slachtoffers van dergelijk misbruik ondervinden daar niet zelden nog jarenlang last van op psychisch en seksueel gebied. Uit de ter terechtzitting namens de meisjes gedane nadere toelichtingen over de impact die het misbruik op hen heeft gemaakt, blijkt dat dit ook bij hen het geval is.
Daarnaast heeft verdachte 48 kogelpatronen voorhanden gehad, waarvan het gevaarzettende karakter als bekend mag worden verondersteld.
Kijkend naar de persoon van verdachte houdt de rechtbank er rekening mee dat hij niet mee heeft willen werken aan gedragsdeskundige onderzoeken door psycholoog A.M.J. de Kuiper en het Pieter Baan Centrum (PBC), en aldus geen enkel inzicht heeft gegeven in de beweegredenen van zijn handelen. Hoewel de rapporteurs van het PBC bij verdachte een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens hebben vastgesteld, hebben zij door de weigerachtige houding van verdachte niet kunnen vaststellen of dan wel in welke mate deze gebrekkige ontwikkeling van invloed is geweest op het plegen van de zedendelicten. De rechtbank gaat, bij gebreke van aanwijzingen voor het tegendeel, bij het bepalen van de strafmaat dan ook uit van volledige toerekeningsvatbaarheid van verdachte.
Gezien het ontbreken van enig besef bij verdachte in het kwalijke van zijn handelen en enige bereidheid of motivatie voor een behandeling, ziet de rechtbank geen enkele meer- waarde in een voorwaardelijk strafdeel met als bijzondere voorwaarde een verplicht reclasseringstraject met een behandeling. De rechtbank zal in weerwil van het advies van
de reclassering van 31 december 2014 en de eis van de officier van justitie dan ook volstaan met het opleggen van een onvoorwaardelijke straf.
De rechtbank heeft geconstateerd dat verdachte niet eerder vanwege een strafbaar feit is veroordeeld.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar.
De rechtbank zal een zwaardere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, omdat de rechtbank anders dan de officier van justitie feit 2 van parketnummer 01/865129-14 bewezen acht en de rechtbank van oordeel is dat de op
te leggen straf de ernst van het bewezen verklaarde meer tot uitdrukking brengt.
Beslag.(
bijlage 2)
De rechtbank zal teruggave aan de rechthebbende(n) gelasten van de hierna nader genoemde in beslag genomen voorwerpen, nu het strafvorderlijk belang zich hiertegen niet langer verzet.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1].
(feit 1 primair, parketnummer 01/865129-14)
Het standpunt van de officier van justitie.
Integrale toewijzing van de vordering en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, vermeerderd met de wettelijke rente.
Het standpunt van de verdediging.
Niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in de vordering gelet op de bepleite vrijspraak en vanwege een onvoldoende onderbouwing.
Beoordeling rechtbank.De rechtbank acht toetsend aan de maatstaf van redelijkheid en billijkheid toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, de volgende onderdelen van de vordering, te weten: een immateriële schadevergoeding van € 2.500,= (post 4) en een materiële schadevergoeding van € 50,64 (posten 1, 2 en 3) vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de einddatum van het delict respectievelijk vanaf de datum van de indiening van de vordering tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren in het hoger gevorderde bedrag aan immateriële schade, omdat de rechtbank van oordeel is dat dit gedeelte van de vordering niet eenvoudig is vast te stellen en een nader onderzoek zou vereisen. De recht- bank is van oordeel dat de behandeling van (dit deel van) de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij kan dit onderdeel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoer-legging nog te maken kosten.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de einddatum delict ten aanzien van de immateriële schade en vanaf de datum van de indiening van de vordering ten aanzien van de materiële schadevergoeding, in beide gevallen tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] .(feit 2 primair, parketnummer 01/865129-14)
Het standpunt van de officier van justitie.
Niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in de vordering gelet op de gevorderde vrijspraak.
Het standpunt van de verdediging.
Niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in de vordering gelet op de bepleite vrijspraak en vanwege een onvoldoende onderbouwing.
Beoordeling rechtbank.De rechtbank acht toetsend aan de maatstaf van redelijkheid en billijkheid toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, een bedrag van € 2.500,= als immateriële schadevergoeding (post 3), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de einddatum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren in het hoger gevorderde bedrag aan immateriële schade, omdat de rechtbank van oordeel is dat dit gedeelte van de vordering niet eenvoudig is vast te stellen en een nader onderzoek zou vereisen. De recht- bank is van oordeel dat de behandeling van (dit deel van) de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij kan dit onderdeel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoer-legging nog te maken kosten.
De rechtbank zal het gevorderde bedrag aan materiële schadevergoeding afwijzen, aangezien de hieraan ten grondslag liggende posten 1 en 2, die (naar de ouders) verplaatste schade betreffen, reeds zijn toegewezen in de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] .
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de einddatum delict tot
de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] .(feit 1 eerste en tweede cumulatief alternatief, parketnummer 01/860174-15)
Het standpunt van de officier van justitie.
Integrale toewijzing van de vordering en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, vermeerderd met de wettelijke rente.
Het standpunt van de verdediging.
Niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in de vordering gelet op de bepleite vrijspraak en vanwege een onvoldoende onderbouwing.
Beoordeling rechtbank.De rechtbank acht toetsend aan de maatstaf van redelijkheid en billijkheid toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, de volgende onderdelen van de vordering, te weten: een immateriële schadevergoeding van € 3.500,= en een materiële schadevergoeding van € 144,71, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de einddatum van het delict respectievelijk vanaf de datum van de indiening van de vordering tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren in het hoger gevorderde bedrag aan immateriële schade, omdat de rechtbank van oordeel is dat dit gedeelte van de vordering niet eenvoudig is vast te stellen en een nader onderzoek zou vereisen. De recht- bank is van oordeel dat de behandeling van (dit deel van) de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij kan dit onderdeel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoer-legging nog te maken kosten.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de einddatum van het delict ten aanzien van de immateriële schade en vanaf de datum van de indiening van de vordering ten aanzien van de materiële schadevergoeding, in beide gevallen tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4] .(feit 2, parketnummer 01/860174-15)
Het standpunt van de officier van justitie.
Toewijzing van de vordering tot een bedrag van € 500,= en oplegging van de schade-vergoedingsmaatregel, vermeerderd met de wettelijke rente.
Het standpunt van de verdediging.
Niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in de vordering gelet op de bepleite vrijspraak en vanwege het ontbreken van causaal verband tussen de gestelde schade en de gestelde mishandeling(en).
Beoordeling rechtbank.De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien de verdachte wordt vrijgesproken van het feit waarop de vordering van de benadeelde partij betrekking heeft. De rechtbank zal de kosten van partijen compenseren aldus dat elke partij haar eigen kosten draagt.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 24c, 27, 36f, 55, 57, 60a, 244, 245 en 247 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte onder feit 2 van parketnummer 01/860174-15 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart het ten laste gelegde onder feit 1 primair en feit 2 primair van parketnummer 01/865129-14 en feit 1 eerste en tweede cumulatief alternatief en feit 3 van parketnummer 01/860174-15 bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
t.a.v. 01/865129-14 feit 1 primair:
met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam
en
met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegdt.a.v. 01/865129-14 feit 2 primair:met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren
heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit het
seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegdt.a.v. 01/860174-15 feit 1 eerste en tweede cumulatief alternatief:
eendaadse samenloop van
met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd
en
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegdt.a.v. 01/860174-15 feit 3:handelen in strijd met art. 26 lid 1 van de Wet wapens en munitieVerklaart verdachte hiervoor strafbaar.