ECLI:NL:RBOBR:2016:1894
Rechtbank Oost-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Bevoegdheid en rechtsgeldigheid van een overeenkomst tot geldlening onder bewind
In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Oost-Brabant, is de rechtsgeldigheid van een overeenkomst tot geldlening tussen eiser en gedaagde aan de orde. Eiser heeft een bedrag van € 5.400,00 geleend aan gedaagde, die ten tijde van de overeenkomst onder bewind stond. De overeenkomst is op 2 december 2014 ondertekend, terwijl het bewind op 19 januari 2015 werd opgeheven. Eiser vordert terugbetaling van de lening, vermeerderd met rente en buitengerechtelijke kosten, terwijl gedaagde aanvoert dat de overeenkomst niet rechtsgeldig is omdat deze is aangegaan tijdens het bewind.
De rechtbank oordeelt dat, hoewel gedaagde onder bewind stond, de overeenkomst tot geldlening niet als een beschikkingshandeling kan worden aangemerkt die onder het bewind valt. De rechter stelt vast dat de overeenkomst rechtsgeldig is, maar dat eiser geen verhaal kan zoeken op de goederen die eerder onder bewind stonden, omdat hij op de hoogte was van het bewind. Gedaagde heeft niet kunnen aantonen dat zij bedragen heeft terugbetaald, waardoor de vordering van eiser wordt toegewezen.
De rechtbank wijst de gevorderde rente af, omdat deze niet verschuldigd is volgens de overeenkomst. Ook de gevorderde buitengerechtelijke kosten worden afgewezen, omdat deze niet correct zijn vermeld in de aanmaning. Gedaagde wordt veroordeeld in de proceskosten, met uitzondering van de kosten die verband houden met de toevoeging van eiser. De beslissing van de rechtbank is uitvoerbaar bij voorraad.