ECLI:NL:RBOBR:2016:1894

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
7 april 2016
Publicatiedatum
19 april 2016
Zaaknummer
4535906
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid en rechtsgeldigheid van een overeenkomst tot geldlening onder bewind

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Oost-Brabant, is de rechtsgeldigheid van een overeenkomst tot geldlening tussen eiser en gedaagde aan de orde. Eiser heeft een bedrag van € 5.400,00 geleend aan gedaagde, die ten tijde van de overeenkomst onder bewind stond. De overeenkomst is op 2 december 2014 ondertekend, terwijl het bewind op 19 januari 2015 werd opgeheven. Eiser vordert terugbetaling van de lening, vermeerderd met rente en buitengerechtelijke kosten, terwijl gedaagde aanvoert dat de overeenkomst niet rechtsgeldig is omdat deze is aangegaan tijdens het bewind.

De rechtbank oordeelt dat, hoewel gedaagde onder bewind stond, de overeenkomst tot geldlening niet als een beschikkingshandeling kan worden aangemerkt die onder het bewind valt. De rechter stelt vast dat de overeenkomst rechtsgeldig is, maar dat eiser geen verhaal kan zoeken op de goederen die eerder onder bewind stonden, omdat hij op de hoogte was van het bewind. Gedaagde heeft niet kunnen aantonen dat zij bedragen heeft terugbetaald, waardoor de vordering van eiser wordt toegewezen.

De rechtbank wijst de gevorderde rente af, omdat deze niet verschuldigd is volgens de overeenkomst. Ook de gevorderde buitengerechtelijke kosten worden afgewezen, omdat deze niet correct zijn vermeld in de aanmaning. Gedaagde wordt veroordeeld in de proceskosten, met uitzondering van de kosten die verband houden met de toevoeging van eiser. De beslissing van de rechtbank is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

zittingsplaats Eindhoven
Civiel Recht
Zaaknummer : 4535906
Rolnummer : 15-12005
Uitspraak : 7 april 2016
in de zaak van:
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
gemachtigde: mr. L. Proenings (Postbus 218, 5750 AE Deurne),
procederende met toevoeging van de Raad voor Rechtsbijstand te 's-Hertogenbosch nr. 1HG1403,
t e g e n :
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
procederend in persoon.

1.De procedure

Deze blijkt uit het volgende:
- de dagvaarding, met producties;
- het schriftelijk verweer bij antwoord, met producties;
- het tussenvonnis d.d. 3 december 2015, waarbij een zitting (comparitie van partijen) is gelast;
- de producties 6 tot en met 8 die namens eiser bij brief d.d. 22 december 2015 in het geding zijn gebracht;
- de comparitie van partijen d.d. 6 januari 2016, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt met daaraan gehecht de spreekaantekeningen van de gemachtigde van eiser.
Partijen zullen hierna worden aangeduid als " [eiser] " en " [gedaagde] ".

2.De feiten

i.Bij beschikking d.d. 17 april 2013 van de kantonrechter te Arnhem zijn alle (toekomstige) goederen van [gedaagde] onder bewind gesteld.
ii.Uit een schriftelijke en door beide partijen ondertekende overeenkomst d.d. 2 december 2014 blijkt dat [eiser] een bedrag van € 5.400,00 heeft geleend aan [gedaagde] . In de overeenkomst is bepaald dat de lening rentevrij is en dat deze afgelost zal worden in 27 maandelijkse termijnen van elk € 200,00, waarbij de eerste termijn vervalt op de datum waarop [gedaagde] haar goederen weer in eigen beheer heeft. Voorts is bepaald dat de hoofdsom, of het restant daarvan, te allen tijde terstond en zonder enige waarschuwing of kennisgeving vooraf opeisbaar is in (onder meer) het geval dat de aflossingstermijnen niet prompt worden voldaan op de vervaldatum. Door het enkel verlopen van een bepaalde termijn is [gedaagde] in gebreke, zonder dat daartoe een bevel of soortgelijke akte nodig is. Ingevolge artikel 5 zullen alle geschillen worden behandeld door de rechter van de woonplaats van de uitlener ( [eiser] ).
iii.Ten tijde van het sluiten van de overeenkomst van geldlening was [eiser] op de hoogte van het over de goederen van [gedaagde] ingestelde bewind.
iv.Het bewind is opgeheven bij beschikking van 19 januari 2015.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] stelt het volgende.
Het bewind is in januari 2015 opgeheven, zodat de vordering tot terugbetaling opeisbaar is. Bij e-mail-berichten van 20 mei, 22 mei, 6 juni en 20 juli 2015 heeft hij [gedaagde] verzocht om terugbetaling. Volledigheidshalve heeft hij op 26 augustus 2015 een formele ingebrekestelling aan [gedaagde] gestuurd, waarbij zij de gelegenheid krijgt om binnen veertien dagen aan haar terugbetalingsverplichting te voldoen.
Omdat betaling uitbleef heeft [eiser] zijn vordering uit handen gegeven. De daarmee gemoeide kosten komen volgens de wet voor rekening van [gedaagde] . Volgens het Besluit buitengerechtelijke kosten bedraagt de vergoeding € 645,00.
3.2.
Op voormelde gronden vordert [eiser] veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 5.400,00, te vermeerderen met rente als in de dagvaarding omschreven en te vermeerderen met buitengerechtelijke kosten ad € 645,00, eveneens vermeerderd met rente, een en ander bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, en met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten en de nakosten.
3.3.
[gedaagde] voert het volgende verweer.
Omdat de overeenkomst is aangegaan in de periode dat haar goederen onder bewind stonden, is de overeenkomst niet rechtsgeldig. Bovendien zijn er bedragen terugbetaald, zowel contant als in natura (benzine, boodschappen, rookwaren, voedsel, huisdierenvoer). Om deze reden concludeert [gedaagde] tot afwijzing van de vordering.

4.De beoordeling

4.1.
[gedaagde] heeft erkend dat zij de schriftelijke overeenkomst van geldlening is aangegaan en heeft ondertekend. Volgens haar is de overeenkomst echter niet rechtsgeldig, omdat haar (toekomstige) goederen ten tijde van het aangaan van de geldlening onder bewind stonden en [eiser] op de hoogte was van het bewind.
4.2.
Dit verweer wordt verworpen.
Als gevolg van het ingestelde bewind kon [gedaagde] gedurende het bewind slechts met medewerking van de bewindvoerder of met machtiging van de kantonrechter over de onder het bewind staande goederen beschikken (art. 1:438 BW). Bij het ontbreken van die medewerking of machtiging is een beschikkingshandeling ongeldig jegens een wederpartij die het bewind kende of had behoren te kennen. Een over de goederen van de rechthebbende ingesteld bewind heeft echter niet tot gevolg dat de rechthebbende onbevoegd wordt tot het verrichten van andere (obligatoire) rechtshandelingen. De overeenkomst tot het aangaan van een geldlening betreft niet een (beheers- of beschikkings-)handeling met betrekking tot een onder het bewind vallend goed, zodat de overeenkomst van geldlening rechtsgeldig is.
Omdat [eiser] ten tijde van het aangaan van de geldlening op de hoogte was van het bewind, kan hij echter ingevolge artikel 1:440, eerste lid, BW geen verhaal zoeken op de (voorheen) onder bewind gestelde goederen. Het geëindigd zijn van het bewind brengt hierin geen verandering. Een en ander doet echter niet af aan de rechtsgeldigheid van de geldlening.
4.3.
Ter comparitie heeft [eiser] gemotiveerd betwist, dat door [gedaagde] enig bedrag is terugbetaald op de geldlening. [gedaagde] heeft op dit punt haar stelling, dat zij diverse bedragen -al dan niet contant of in natura- heeft terugbetaald, niet nader kunnen onderbouwen met bewijsstukken, noch kunnen aangeven hoe zij deze betalingen alsnog denkt te kunnen bewijzen. Er bestaat dan ook geen reden haar tot bewijslevering toe te laten. Er moet daarom van worden uitgegaan, dat geen terugbetaling heeft plaatsgevonden. De gevorderde hoofdsom zal worden toegewezen.
4.4.
Volgens artikel 3 van de overeenkomst is over de lening geen rente verschuldigd, zodat de gevorderde rente wordt afgewezen.
4.5.
[eiser] maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten tot een bedrag van € 645,00. In deze zaak is het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van toepassing. De gevorderde vergoeding komt echter niet voor toewijzing in aanmerking omdat het volgens genoemd Besluit geldende tarief niet in de aanmaning is vermeld, zoals volgens artikel 6:96 lid 6 BW is vereist.
4.6.
[gedaagde] wordt als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten. [eiser] procedeert met een toevoeging. Dat heeft tot gevolg dat wegens het ontbreken van een wettelijke grondslag een kostenveroordeling met de verplichting tot betaling van de explootkosten niet mogelijk is. De gevorderde nakosten zijn toewijsbaar zoals hieronder in de beslissing nader aangegeven.

5.De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te voldoen een bedrag van € 5.400,00 wegens hoofdsom;
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van het geding, voor zover aan de zijde van [eiser] gevallen en tot op heden vastgesteld op € 78,00 wegens griffierecht en € 500,00 wegens gemachtigden-salaris (niet met btw belast), met de wettelijke rente hierover vanaf veertien dagen nadat [gedaagde] schriftelijk tot betaling van deze kosten is aangemaand.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten die na dit vonnis ontstaan, begroot op € 100,00 als bijdrage in het salaris van de gemachtigde (niet met btw belast), en te vermeerderen met de wettelijke rente over de nakosten vanaf 14 dagen nadat [gedaagde] schriftelijk tot betaling van deze kosten is aangemaand tot de dag der voldoening.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.J. Roeterdink, kantonrechter te Eindhoven, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 april 2016, in tegenwoordigheid van de griffier.