ECLI:NL:RBOBR:2016:1842

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
20 april 2016
Publicatiedatum
19 april 2016
Zaaknummer
01/993273-15
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het vervoeren van grote hoeveelheden MDMA met gevangenisstraf en voorwaardelijke straf

Op 20 april 2016 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan het vervoeren van grote hoeveelheden MDMA. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op drie verschillende data in juni 2015 in totaal ongeveer 10 kilogram MDMA heeft vervoerd. De zaak kwam aan het licht door een opsporingsonderzoek naar de handel in harddrugs, waarbij de verdachte in beeld kwam als vervoerder van de drugs. Tijdens de zittingen heeft de verdachte ontkend dat hij de volledige hoeveelheden MDMA heeft vervoerd, maar de rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de medeverdachte en de bewijsmiddelen voldoende waren om tot een bewezenverklaring te komen. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die geen eerdere veroordelingen had, maar heeft geoordeeld dat de ernst van de feiten een gevangenisstraf rechtvaardigt. De rechtbank heeft de teruggave van de in beslag genomen Volkswagen Polo aan de moeder van de verdachte gelast, omdat zij als rechthebbende kan worden aangemerkt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Team strafrecht
Parketnummer: 01/993273-15
Datum uitspraak: 20 april 2016
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedatum 1] 1967,
wonende te [adresgegevens] ,
thans gedetineerd te: PI Zuid West - De Dordtse Poorten.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 7 oktober 2015, 23 december 2015, 16 maart 2016 en 6 april 2016.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 25 augustus 2015.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 7 oktober 2015 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
1. hij op of omstreeks 23 juni 2015 te Amsterdam opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 1 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA (3,4-methyleendioxymethamfetamine), zijnde MDMA (3,4-methyleendioxymethamfetamine) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 26 juni 2015 te Haarlem opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 4 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA (3,4-methyleendioxymethamfetamine), zijnde MDMA (3,4-methyleendioxymethamfetamine) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3. hij op of omstreeks 29 juni 2015 te Amsterdam opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 4980 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA (3,4-methyleendioxymethamfetamine), zijnde MDMA (3,4-methyleendioxymethamfetamine) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs

Inleiding.
Naar aanleiding van de informatie, die binnen is gekomen bij het Team Criminele Inlichtingen Eenheid dat de [medeverdachte 1] handel zou drijven in harddrugs, is er een opsporingsonderzoek gestart onder de naam “Brik”. Binnen dit onderzoek is onder meer [medeverdachte 2] in beeld gekomen.
Op de verdachte rust de verdenking dat hij op 23 juni 2015 te Amsterdam 1 kilogram MDMA (feit 1), op 26 juni 2015 te Haarlem 4 kilogram MDMA (feit 2) en op 29 juni 2015 te Amsterdam 5 kilogram MDMA (feit 3) kort gezegd heeft vervoerd, dan wel aanwezig heeft gehad.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich – overeenkomstig het op schrift gestelde requisitoir – op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte op 23 juni 2015, 26 juni 2015 en 29 juni 2015 in totaal 10 kilogram MDMA heeft vervoerd.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft bepleit dat verdachte vrijgesproken dient te worden van het tenlastegelegde onder feit 1 en feit 2, omdat niet bewezen kan worden dat hetgeen verdachte op 23 juni 2015 en 26 juni 2015 heeft vervoerd, daadwerkelijk MDMA was. Subsidiair heeft de raadsman betoogd dat niet bewezen kan worden dat verdachte op 23 juni 2015 en 26 juni 2015 respectievelijk 1 en 4 kilogram MDMA heeft vervoerd. Slechts bewezen kan worden dat verdachte een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA heeft vervoerd. Voor wat betreft de bewezenverklaring van het tenlastegelegde onder feit 3 (29 juni 2015) heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank. [1]
Bij de beantwoording van de vraag of de tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden, heeft de rechtbank acht geslagen op de volgende feiten en omstandigheden die haar uit het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting zijn gebleken.
De rechtbank bespreekt eerst het tenlastegelegde onder feit 3.
Ten aanzien van feit 3:
Op 29 juni 2015 heeft het observatieteam van de politie waargenomen dat de [medeverdachte 1] op de Vondelweg in Haarlem een groene boodschappentas in de kofferbak van een Saab personenauto, voorzien van het [automerk 1] (hierna: Saab), plaatste en naar de Maasstraat in Amsterdam reed. Het observatieteam nam waar dat een Volkswagen Polo, voorzien van het [automerk 2] (hierna: Polo), werd geparkeerd op de Uiterwaardenstraat in Amsterdam en dat de bestuurder naar de Maasstraat liep en contact maakte met de medeverdachte. De medeverdachte pakte uit de kofferbak van de Saab de eerder genoemde groene boodschappentas en overhandigde deze aan de bestuurder van de Polo. De bestuurder van de Polo liep met deze groene boodschappentas naar de Uiterwaardenstraat [2] , alwaar hij door de verbalisanten werd aangehouden. Deze persoon bleek [medeverdachte 2] te zijn. [3]
In de groene boodschappentas werd een rode tas aangetroffen. Hierin zaten vijf dicht gesealde plastic zakken met daarin bruine brokken. Deze zakken wogen in totaal 4980 gram. Van deze bruine brokken werden uit iedere zak monsters genomen, die voor nader onderzoek verzonden zijn naar het NFI. [4] Door het NFI werd geconcludeerd dat deze monsters allen MDMA bevatten. [5]
Tijdens zijn verhoor bij de rechter-commissaris op 9 december 2015, maar ook ter terechtzitting van 6 april 2016, heeft de verdachte verklaard dat hij op 29 juni 2015 ongeveer vijf kilogram MDMA van de medeverdachte in ontvangst heeft genomen. De medeverdachte heeft verklaard dat hij vijf kilogram MDMA heeft geleverd aan de verdachte. [6]
Op basis van deze bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is, dat verdachte op 29 juni 2015 in Amsterdam opzettelijk 4980 gram van een materiaal bevattende MDMA heeft vervoerd.
De rechtbank bespreekt de feiten 1 en 2 tezamen:
Ten aanzien van feit 1:
Op 23 juni 2015 heeft het observatieteam van de politie waargenomen dat [medeverdachte 1] op de Vondelweg in Haarlem in een Saab personenauto, voorzien van [automerk 1] (hierna: Saab), stapte en naar de Maasstraat in Amsterdam reed. Een onbekende man nam aldaar als passagier plaats in de Saab. Zij reden vervolgens verder naar de Uiterwaardenstraat in Amsterdam. Op de Uiterwaardenstraat stapte deze man uit de Saab en pakte uit de kofferbak een kennelijk half gevulde rood/wit gekleurde plastic tas van de Media Markt. De man liep met deze tas naar een Volkswagen Polo, voorzien van het [automerk 2] (hierna: Polo), stapte hier in en reed daarmee weg. Op de Reggestraat in Amsterdam stapte deze man uit de Polo en liep met de Media Markt tas naar het perceel op [adres 1] , waarna hij toegang verschafte tot deze woning. [7] Op de [adres 2] in Amsterdam is volgens de gemeentelijke basisadministratie slechts één persoon ingeschreven, te weten [medeverdachte 2] . [8]
Ten aanzien van feit 2:
Op 26 juni 2015 heeft het observatieteam van de politie waargenomen dat [medeverdachte 1] op de Vondelweg in Haarlem een zichtbaar gevulde licht groene plastic tas in de kofferbak van een Saab personenauto, voorzien van [automerk 1] (hierna: Saab), plaatste en daarmee wegreed. De medeverdachte parkeerde de Saab op de parkeerplaats van Ikea in Haarlem, waarna hij in het restaurant van Ikea aan tafel zat met [medeverdachte 2] . Enkele minuten later verlieten zij Ikea, stapten in de Volkswagen Polo, voorzien van het [automerk 2] , en reden daarmee naar de Saab. De verdachte pakte vervolgens uit de kofferbak van de Saab een licht groene tas en legde deze in de kofferbak van de Polo, waarna verdachte vertrok met de Polo en de medeverdachte met de Saab. [9]
Op 30 juni 2015 heeft [medeverdachte 1] tijdens zijn verhoor bij de politie verklaard dat hij op 23 juni 2015 één kilogram MDMA en op 26 juni 2015 vier kilogram MDMA heeft geleverd aan de kleine Indo; de persoon waarmee hij op 29 juni 2015 is aangehouden. Voor de levering op 23 juni 2015 heeft hij van hem, verdachte, (geschat) 2600 euro ontvangen en voor de levering op 26 juni 2015 een bedrag van 10.400 euro. [10]
De rechtbank stelt vast dat [medeverdachte 1] met de persoon waarmee hij op 29 juni 2015 is aangehouden verdachte bedoelt. [11]
De verdachte heeft eerst tijdens zijn verhoor bij de rechter-commissaris op 9 december 2015 een verklaring afgelegd. Bij de rechter-commissaris, maar ook ter terechtzitting op 6 april 2016, heeft de verdachte verklaard dat hij op 23 juni 2015 en 26 juni 2015 MDMA geleverd heeft gekregen van de medeverdachte. De MDMA heeft hij opgehaald bij de medeverdachte en beide keren zat het in een tas. [12]
De rechtbank stelt vast dat hetgeen de medeverdachte op deze beide dagen aan verdachte heeft geleverd, noch indicatief noch door het NFI is getest op de aanwezigheid van verdovende middelen. Het opsporingsteam heeft – kennelijk om het opsporingsonderzoek niet te frustreren – niet over willen gaan tot de aanhouding van verdachte en inbeslagname van de door verdachte vervoerde tassen. De raadsman heeft aangevoerd dat het procesdossier wegens gebrek aan een dergelijk onderzoek dan ook geen bewijs biedt dat hetgeen de medeverdachte heeft geleverd, MDMA was. De enkele verklaring van verdachte en de medeverdachte dat er MDMA is geleverd kan – aldus de verdediging – niet bijdragen aan het bewijs, nu de medeverdachte tijdens een van zijn verhoren heeft verklaard dat hij de geleverde stoffen zelf niet heeft getest en uit is gegaan van de mededelingen van zijn leverancier.
Anders dan de raadsman heeft de rechtbank geen enkele aanleiding om er aan te twijfelen dat er iets anders dan MDMA is geleverd aan de verdachte. De rechtbank baseert zich daarbij op de verklaring van de medeverdachte die hij op 9 december 2015 heeft afgelegd tegenover de rechter-commissaris. Die verklaring houdt – zakelijk weergegeven – in dat de op alle drie de data aan verdachte geleverde hoeveelheden MDMA afkomstig waren van dezelfde partij. [13] Uit de omstandigheid dat ten aanzien van de levering op één van die data, te weten op 29 juni 2015 door het NFI is vastgesteld dat het aangetroffen materiaal MDMA bevat (zie hiervoor de bewijsmiddelen ten aanzien van feit 3) volgt dat ook hetgeen op 23 en 26 juni 2015 aan de verdachte is geleverd MDMA was. Het verweer van de raadsman wordt derhalve verworpen.
De rechtbank dient voorts de vraag te beantwoorden om welke hoeveelheden MDMA het ging op 23 juni 2015 en 26 juni 2015, omdat verdachte heeft ontkend dat hij respectievelijk één en vier kilogram MDMA geleverd heeft gekregen en omdat ook de medeverdachte terug is gekomen op zijn bekennende verklaring, voor zover het de hoeveelheid afgeleverde MDMA betreft.
Verdachte heeft in dat kader verklaard dat hij op beide dagen slechts een geringe hoeveelheid MDMA van de medeverdachte geleverd heeft gekregen. Beide keren ging het om een sample of monster. Deze monsters zaten op beide dagen in een tas, waarin ook andere spullen zaten. De monsters dienden om te bezien of de transactie van vijf kilogram MDMA op 29 juni 2015 door zou gaan. De verklaring van de verdachte wordt ondersteund door de verklaring van de medeverdachte die hij op 9 december 2015 bij de rechter-commissaris heeft afgelegd. Zijn verklaring houdt onder meer in dat hij op 23 juni 2015 een geringe hoeveelheid MDMA als monster heeft geleverd aan de verdachte. De MDMA zat in een tas met andere spullen. Op 26 juni 2015 heeft hij wederom een geringe hoeveelheid MDMA als monster geleverd. De MDMA zat toen ook in een tas met andere spullen. [14]
De rechtbank acht voormelde verklaringen van de verdachte en de medeverdachte bij de rechter-commissaris voor wat betreft de hoeveelheden MDMA ongeloofwaardig en zal deze terzijde schuiven. De rechtbank stelt weliswaar vast dat er overeenkomsten zijn tussen die verklaringen, maar ook stelt de rechtbank vast dat de verklaringen op cruciale punten van elkaar afwijken. Zo verklaart verdachte dat de medeverdachte op 23 juni 2015 en 26 juni 2015 aan hem twee à drie gram MDMA heeft geleverd, terwijl de medeverdachte verklaart dat hij acht à tien gram heeft geleverd. Voorts zou volgens verdachte in de tassen naast MDMA ook papier, folders, kleding, handdoek en een pet zitten, terwijl de medeverdachte slechts verklaart over cd’s en kranten.
Voorts heeft de rechtbank nog het volgende in aanmerking genomen. Beide verdachten zijn op 29 juni 2015 aangehouden en daarna veelvuldig verhoord, waarbij opgemerkt dient te worden dat verdachte zich telkens heeft beroepen op zijn zwijgrecht. De medeverdachte heeft echter tijdens zijn verhoren bij de politie openheid van zaken gegeven. Hij heeft specifiek en gedetailleerd verklaard wat en hoeveel hij heeft geleverd aan verdachte en wat verdachte hem daarvoor heeft betaald. De medeverdachte heeft met die verklaring niet alleen verdachte, maar ook zichzelf belast. De door de medeverdachte afgelegde verklaringen zijn door hem bovendien ondertekend. Pas maanden later, op 9 december 2015, derhalve vrij kort voor de inhoudelijke behandeling van zijn strafzaak, is de medeverdachte teruggekomen op zijn bekennende verklaring. Gelet op de ernstige verdenking jegens de medeverdachte, had het op zijn weg gelegen om – indien zijn verklaring in strijd met de waarheid was – dit in een veel eerder stadium kenbaar te maken. De medeverdachte is daarvoor verschillende keren in de gelegenheid geweest, doch heeft daar telkens geen gebruik van gemaakt.
De verdachte heeft bij de rechter-commissaris, noch bij de raadkamer van de rechtbank ter gelegenheid van de behandeling van respectievelijk de vorderingen inbewaringstelling en gevangenhouding een verklaring willen afleggen. Op dezelfde dag dat de medeverdachte is teruggekomen op zijn verklaring, heeft de verdachte voor het eerst een verklaring afgelegd tegenover de rechter-commissaris. Ook hier geldt dat had het op de weg van de verdachte had gelegen om een dergelijke verklaring in een veel eerder stadium te doen.
De rechtbank houdt het er voor dat de verklaringen van de verdachte en zijn medeverdachte – kennelijk na ontvangst van het dossier – daarop en op elkaar zijn afgestemd. De rechtbank houdt de medeverdachte derhalve aan zijn bij de politie afgelegde, bekennende, verklaring.
Dit brengt de rechtbank tot de conclusie dat de verdachte op 23 juni 2015 in Amsterdam en op 26 juni 2015 in Haarlem opzettelijk respectievelijk ongeveer één kilogram en vier kilogram MDMA heeft vervoerd.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, bezien in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
1. op 23 juni 2015 te Amsterdam opzettelijk heeft vervoerd, ongeveer 1 kilogram van een materiaal bevattende MDMA (3,4-methyleendioxymethamfetamine), zijnde MDMA (3,4-methyleendioxymethamfetamine) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
2.
op 26 juni 2015 te Haarlem opzettelijk heeft vervoerd, ongeveer 4 kilogram van een materiaal bevattende MDMA (3,4-methyleendioxymethamfetamine), zijnde MDMA (3,4-methyleendioxymethamfetamine) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
3. op 29 juni 2015 te Amsterdam opzettelijk heeft vervoerd, 4980 gram van een materiaal bevattende MDMA (3,4-methyleendioxymethamfetamine), zijnde MDMA (3,4-methyleendioxymethamfetamine) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit. Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd om aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen voor de duur van 3 jaar met aftrek van het reeds ondergane voorarrest
(bijlage 1).
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft betoogd dat volstaan dient te worden met een gevangenisstraf die de thans ondergane voorarrest niet te boven gaat, eventueel gecombineerd met een onvoorwaardelijke taakstraf of een voorwaardelijke gevangenisstraf.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder ten nadele van verdachte het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het vervoeren van een grote hoeveelheid harddrugs. Het is een feit van algemene bekendheid dat harddrugs grote gevaren opleveren voor de gezondheid van gebruikers. Bovendien gaat de handel in en het gebruik van verdovende middelen gepaard met verschillende vormen van overlast en criminaliteit, waardoor de samenleving ernstige schade wordt berokkend. Aldus wordt er inbreuk gemaakt op de rechtsorde. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij door het vervoeren van harddrugs daaraan heeft bijgedragen. Verdachte heeft bij het plegen van het feit gehandeld uit puur winstbejag en heeft zich niets aangetrokken van de belangen van de maatschappij.
De rechtbank heeft voorts meegewogen dat verdachte niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld en derhalve een first offender is. Het lijkt er bovendien op dat verdachtes rol beperkt was. Voorts heeft de rechtbank er rekening mee gehouden dat verdachte er blijk van heeft gegeven de ernst van de door hem gepleegde strafbare feiten in te zien.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van 24 maanden op zijn plaats. De rechtbank zal deze gevangenisstraf deels voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
De rechtbank zal aldus een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
Het vorenstaande brengt met zich dat het verzoek van de raadsman tot opheffing van het bevel tot voorlopige hechtenis zal worden afgewezen.

Beslag.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot verbeurdverklaring van de Volkswagen Polo personenauto voorzien van het [automerk 2] .
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft bepleit te gelasten dat de inbeslaggenomen personenauto teruggegeven zal worden aan de moeder van verdachte, die redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt.
Het oordeel van de rechtbank.
Het is de rechtbank genoegzaam gebleken dat de personenauto toebehoort aan een ander dan verdachte, namelijk zijn moeder. Uit het procesdossier volgt echter niet dat zij bekend was dat haar auto door verdachte gebruikt zou worden bij het vervoeren van harddrugs, dan wel dat zij dit had moeten vermoeden. De rechtbank zal derhalve de teruggave gelasten van de Volkswagen Polo personenauto, voorzien van het [automerk 2] , aan de moeder van verdachte, die redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
10, 14a, 14b, 14c, 27 en 57 van het Wetboek van Strafrecht;
2 en 10 van de Opiumwet.

DE UITSPRAAK

Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
ten aanzien van feit 1:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.t
en aanzien van feit 2:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.ten aanzien van feit 3:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf:
ten aanzien van feit 1, feit 2, feit 3:
- een
gevangenisstrafvoor de duur van
24 maandenmet aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht
waarvan 6 maanden voorwaardelijkmet een proeftijd van 2 jaren;
Teruggave inbeslaggenomen goederen:
De rechtbank
gelast de teruggavevan het inbeslaggenomen voorwerp, te weten een
Volkswagen Polopersonenauto,
voorzien van het [automerk 2] aan [betrokkene 1], geboren op [geboortedatum 2] te [geboorteplaats 2] (Duitsland), die redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt.
De rechtbank wijst het verzoek tot opheffing van het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte af.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.A. Mandemakers, voorzitter,
mr. T. van de Woestijne en mr. A.J.M. van Gink, leden,
in tegenwoordigheid van Ş. Altun, griffier,
en is uitgesproken op 20 april 2016.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de politie, Landelijke Eenheid, Dienst Landelijke Recherche, onderzoek Brik.
2.Bevindingen observatieteam, zaaksdossier 02, p. 65 en 66.
3.Bevindingen aanhoudingsteam, persoonsdossier 01, p. 15.
4.Bevindingen verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , zaaksdossier 02, p. 78-80.
5.Rapport “identificatie van drugs en precursoren” van [deskundige] van het NFI, zaaksdossier 02, p. 82-83.
6.Verklaring verdachte en medeverdachte bij de rechter-commissaris op 9 december 2015.
7.Bevindingen observatieteam, zaaksdossier 02, p. 44, 46 en 47.
8.Verklaring verdachte, persoonsdossier 01, p. 37..
9.Bevindingen observatieteam, zaaksdossier 02, p. 55.
10.Verklaring [medeverdachte 1] , zaaksdossier 02, p. 100.
11.Bevindingen aanhoudingsteam, persoonsdossier 01, p. 15.
12.Verklaring verdachte bij de rechter-commissaris op 9 december 2015 en proces-verbaal ter terechtzitting van 6 april 2014.
13.Verklaring [medeverdachte 1] bij de rechter-commissaris op 9 december 2015.
14.Verklaring verdachten bij de rechter-commissaris op 9 december 2015.