ECLI:NL:RBOBR:2016:1841

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
20 april 2016
Publicatiedatum
19 april 2016
Zaaknummer
01/993243-15
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het aanwezig hebben, afleveren en vervoeren van grote hoeveelheden MDMA en amfetamine

Op 20 april 2016 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan het aanwezig hebben, afleveren en vervoeren van grote hoeveelheden MDMA en amfetamine. De verdachte, geboren in 1947 en thans gedetineerd in PI Middelburg, werd beschuldigd van meerdere feiten die plaatsvonden tussen juni 2015 en januari 2014. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op verschillende data in 2015 betrokken was bij de handel in MDMA, een middel dat onder de Opiumwet valt. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 42 maanden, met aftrek van voorarrest, en heeft de tenlastelegging in drie feiten gesplitst. De rechtbank heeft de bewijsmiddelen zorgvuldig gewogen, waaronder observaties van de politie en verklaringen van medeverdachten. De verdachte heeft tijdens zijn verhoor bij de politie en de rechter-commissaris verklaard dat hij betrokken was bij de handel in MDMA en heeft ook details gegeven over de hoeveelheden die hij heeft geleverd. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en zijn medeverdachten als geloofwaardig beoordeeld, ondanks tegenstrijdigheden. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de rol van de verdachte in de drugshandel meegewogen in de strafbepaling. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de eerdere veroordelingen van de verdachte voor soortgelijke feiten, wat heeft geleid tot de uiteindelijke straf.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Locatie 's-Hertogenbosch
Team strafrecht
Parketnummer: 01/993243-15
Datum uitspraak: 20 april 2016
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] (Nederlands Indië) op [geboortedatum] 1947,
thans gedetineerd te: PI Middelburg- locatie Torentijd.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 7 oktober 2015, 23 december 2015, 16 maart 2016 en 6 april 2016.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 25 augustus 2015.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 7 oktober 2015 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
1. hij op of omstreeks 26 juni 2015 te Leiderdorp en/of Haarlem, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 1970 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA (3,4-methyleendioxymethamfetamine), zijnde MDMA (3,4-methyleendioxymethamfetamine) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2. hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 23 juni 2015 tot en met 29 juni 2015 te Amsterdam en/of Haarlem en/of een of meerdere andere plaatsen in Nederland, meermalen, althans eenmaal,(telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA (3,4-methyleendioxymethamfetamine), te weten:
- op 23 juni 2015 te Amsterdam en/of een of meerdere andere plaatsen in Nederland ongeveer 1 kilogram MDMA (3,4-methyleendioxymethamfetamine) en/of
- op 26 juni 2015 te Haarlem en/of een of meerdere andere plaatsen in Nederland ongeveer 4 kilogram MDMA (3,4-methyleendioxymethamfetamine) en/of
- op 29 juni 2015 te Amsterdam en/of een of meerdere andere plaatsen in Nederland ongeveer 7030 gram MDMA (3,4-methyleendioxymethamfetamine),

zijnde MDMA (3,4-methyleendioxymethamfetamine) (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;

3. hij op of omstreeks 29 juni 2015 te Breda en/of Haarlem (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad
- 7806 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA (3,4-methyleendioxymethamfetamine) en/of
- 304,5 pillen, in elk geval een hoeveelheid pillen bevattende MDMA (3,4-methyleendioxymethamfetamine) en/of - 2670 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine en/of
- 2.028,80 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende metamfetamine,

zijnde MDMA (3,4-methyleendioxymethamfetamine) en/of amfetamine en/of metamfetamine (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;

4. hij in of omstreeks de periode van 01 januari 2014 tot en met 29 juni 2015, te Breda en/of Haarlem, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, athans alleen, meermalen, althans eenmaal, (een) voorwerp(en), te weten een of meer hoeveelheid/hoeveelheden (contant) geld en/of een of meer hoeveelheid/hoeveelheden (contant) geld ten behoeve van de aanschaf en/of betaling van: - bouwmaterialen en/of (andere) bouwkosten en/of inventaris, al dan niet bestemd voor de (ver)bouw en/of aankleding en/of inrichting van een woning, gelegen aan de [adres 1] te Haarlem en/of
- een personenauto te weten een [automerk 1] , heeft overgedragen en/of omgezet, althans van dat/die (een) voorwerp(en), gebruik heeft gemaakt, terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs had/hadden moeten vermoeden, dat bovenomschreven voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk – afkomstig was/waren uit enig misdrijf.
De rechtbank heeft ter terechtzitting van 6 april 2016 de splitsing bevolen van de onder feit 1 tot en met 3 ten laste gelegde feiten enerzijds en het onder feit 4 ten laste gelegde feit anderzijds, als bedoeld in artikel 285, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering. De vervolging voor laatstgenoemd feit zal afzonderlijk geschieden onder het parketnummer 01/993287-16. Het vonnis beperkt zich hierna derhalve tot de tenlastegelegde feiten onder 1 tot en met 3.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Bewijs
De bronnen.
het zaaksdossier 01, opgemaakt door de politie, Landelijke Eenheid, Dienst Landelijke Recherche, onderzoek Brik, afgesloten d.d. 17 augustus 2015, aantal doorgenummerde bladzijden: 91. Dit dossier bevat een verzameling wettig opgemaakte processen-verbaal die in de onderhavige zaak in het kader van het opsporingsonderzoek zijn opgemaakt alsmede (eventueel) andere bescheiden;
het zaaksdossier 02, opgemaakt door de politie, Landelijke Eenheid, Dienst Landelijke Recherche, onderzoek Brik, afgesloten d.d. 19 augustus 2015, aantal doorgenummerde bladzijden: 135. Dit dossier bevat een verzameling wettig opgemaakte processen-verbaal die in de onderhavige zaak in het kader van het opsporingsonderzoek zijn opgemaakt alsmede (eventueel) andere bescheiden;
het zaaksdossier 03, opgemaakt door de politie, Landelijke Eenheid, Dienst Landelijke Recherche, onderzoek Brik, afgesloten d.d. 18 augustus 2015, aantal doorgenummerde bladzijden: 144. Dit dossier bevat een verzameling wettig opgemaakte processen-verbaal die in de onderhavige zaak in het kader van het opsporingsonderzoek zijn opgemaakt alsmede (eventueel) andere bescheiden;
een beslagdossier, opgemaakt door de politie, Landelijke Eenheid, Dienst Landelijke Recherche, onderzoek Brik, afgesloten d.d. 18 augustus 2015, aantal doorgenummerde bladzijden: 198. Dit dossier bevat een verzameling wettig opgemaakte processen-verbaal die in de onderhavige zaak in het kader van het opsporingsonderzoek zijn opgemaakt alsmede (eventueel) andere bescheiden;
het persoonsdossier 01 betreffende [medeverdachte 1] , opgemaakt door de politie, Landelijke Eenheid, Dienst Landelijke Recherche, onderzoek Brik, afgesloten d.d. 27 juli 2015, aantal doorgenummerde bladzijden: 39. Dit dossier bevat een verzameling wettig opgemaakte processen-verbaal die in de onderhavige zaak in het kader van het opsporingsonderzoek zijn opgemaakt alsmede (eventueel) andere bescheiden;
het persoonsdossier 03 betreffende [medeverdachte 2] , opgemaakt door de politie, Landelijke Eenheid, Dienst Landelijke Recherche, onderzoek Brik, afgesloten d.d. 5 augustus 2015, aantal doorgenummerde bladzijden: 50. Dit dossier bevat een verzameling wettig opgemaakte processen-verbaal die in de onderhavige zaak in het kader van het opsporingsonderzoek zijn opgemaakt alsmede (eventueel) andere bescheiden;
het persoonsdossier 02 betreffende [verdachte] , opgemaakt door de politie, Landelijke Eenheid, Dienst Landelijke Recherche, onderzoek Brik, afgesloten d.d. 27 juli 2015, aantal doorgenummerde bladzijden: 90. Dit dossier bevat een verzameling wettig opgemaakte processen-verbaal die in de onderhavige zaak in het kader van het opsporingsonderzoek zijn opgemaakt alsmede (eventueel) andere bescheiden;
de stukken van het kabinet van de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank;
Het proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 6 april 2016 in de zaak van verdachte.
Inleiding.
Naar aanleiding van de informatie, die binnen is gekomen bij het Team Criminele Inlichtingen Eenheid, dat [verdachte] handel zou drijven in harddrugs, is er een opsporingsonderzoek gestart onder de naam “Brik”. Dat onderzoek heeft er toe geleid, dat op de verdachte de verdenking is gaan rusten dat hij – kort gezegd – :
- op 26 juni 2015 in Leiderdorp en/of Haarlem opzettelijk 1.970 gram MDMA heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, dan wel aanwezig heeft gehad (feit 1);
- in de periode van 23 juni 2015 tot en met 29 juni 2015 in Amsterdam en/of Haarlem opzettelijk één kilogram, vier kilogram en 7.030 gram MDMA heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, dan wel aanwezig heeft gehad (feit 2);
- op 29 juni 2015 in Breda en/of Haarlem opzettelijk 7.806 gram MDMA, 304,5 pillen bevattende MDMA, 2670 gram amfetamine en 2.028,80 gram metamfetamine aanwezig heeft gehad (feit 3).
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich – overeenkomstig het op schrift gestelde requisitoir – op het standpunt gesteld dat de tenlastegelegde feiten onder 1 tot en met 3 wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft zich – voor wat betreft de bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten onder 1 en 3 – gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van het tenlastegelegde onder feit 2 heeft de raadsman betoogd dat niet bewezen kan worden dat verdachte op 23 juni 2015 en 26 juni 2015 respectievelijk één en vier kilogram MDMA heeft afgeleverd.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank acht de tenlastegelegde feiten 1 en 3 bewezen als na te melden, op grond van de navolgende bewijsmiddelen:
Ten aanzien van feit 1:
  • als relaas van bevindingen van het observatieteam d.d. 26 juni 2015 (bron I, ZD01, p. 26-28);
  • als relaas van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] (bron VI, PD03, p. 15);
  • als relaas van bevindingen van verbalisant [verbalisant 3] (bron IV, p. 2);
  • als relaas van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5] (bron I, ZD01, p. 34-35);
  • als rapport “identificatie van drugs en precursoren”, opgemaakt door ing. [deskundige 1] van het NFI te ’s-Gravenhage (bron I, ZD01, p. 37-38);
  • als verklaring van [medeverdachte 2] (bron VI, PD03, p. 46, 47, 49, 50);
  • als bekennende verklaring van [verdachte] (bron VII, PD02, p. 55-56), alsmede ter terechtzitting van 6 april 2016 (bron IX).
Ten aanzien van feit 3:
  • als relaas van bevindingen van verbalisant [verbalisant 6] (bron III, ZD03, p. 19-20);
  • als relaas van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 7] , [verbalisant 8] , [verbalisant 5] en [verbalisant 4] (bron III, ZD03, p. 58, 65, 66, 67, 68, 69, 71);
  • als rapport “identificatie van drugs en precursoren”, opgemaakt door ing. [deskundige 2] van het NFI te ’s-Gravenhage (bron III, ZD03, p. 93-95);
  • als relaas van bevindingen van verbalisant [verbalisant 9] (bron III, ZD03, p. 33-34);
  • als relaas van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 8] (bron III, ZD03, p. 85-88);
  • als rapport “identificatie van drugs en precursoren”, opgemaakt door ing. [deskundige 3] van het NFI te ’s-Gravenhage (bron III, ZD03, p. 101-102);
  • als bekennende verklaring van verdachte (bron VII, PD02, p. 40, 41, 43-46, 61, 63), alsmede ter terechtzitting van 6 april 2016 (bron IX).
Gelet op het bepaalde in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering zijn de hiervoor genoemde bewijsmiddelen niet uitgewerkt.
Ten aanzien van feit 2:
Bij de beantwoording van de vraag of het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen, heeft de rechtbank acht geslagen op de volgende feiten en omstandigheden die haar uit het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting zijn gebleken.
De rechtbank bespreekt eerst het incident op 29 juni 2015.
Op 29 juni 2015 heeft het observatieteam van de politie waargenomen dat [verdachte] op de Vondelweg in Haarlem een groene boodschappentas in de kofferbak van een Saab personenauto, voorzien van het [automerk 1] (hierna: Saab), plaatste en naar de Maasstraat in Amsterdam reed. Het observatieteam nam waar dat een Volkswagen Polo, voorzien van het [automerk 2] (hierna: Polo), werd geparkeerd op de Uiterwaardenstraat in Amsterdam en dat de bestuurder naar de Maasstraat liep en contact maakte met verdachte. Verdachte pakte uit de kofferbak van de Saab de eerder genoemde groene boodschappentas en overhandigde deze aan de bestuurder van de Polo. De bestuurder van de Polo liep met deze groene boodschappentas naar de Uiterwaardenstraat, alwaar hij door de verbalisanten werd aangehouden. Deze persoon bleek [medeverdachte 1] te zijn. [1]
In de groene boodschappentas werd een rode tas aangetroffen. Hierin zaten vijf dichtgesealde plastic zakken met daarin bruine brokken. Deze zakken wogen in totaal 4.980 gram. Van deze bruine brokken werden uit ieder zak monsters genomen, die voor nader onderzoek verzonden zijn naar het NFI. Door het NFI werd geconcludeerd dat deze monsters allen MDMA bevatten. [2]
[verdachte] werd op de Maasstraat in Amsterdam aangehouden. In de kofferbak van de Saab troffen de verbalisanten twee plastic zakken aan, te weten een rode Dirk tas en een donkerblauwe Local Fanatic tas. In beide tassen bevond zich een gripzak met bruine brokken. Het gewicht van de gripzak in de rode Dirk tas was 1.040 gram en het gewicht van de gripzak in de donkerblauwe Local Fanatic tas was 1.010 gram. Van de bruine brokken werden uit ieder zak monsters genomen, die voor nader onderzoek verzonden zijn naar het NFI. Door het NFI werd geconcludeerd dat deze monsters beiden MDMA bevatten. [3]
Tijdens zijn verhoor bij de rechter-commissaris op 9 december 2015 heeft de medeverdachte verklaard dat hij op 29 juni 2015 ongeveer vijf kilogram MDMA van verdachte in ontvangst heeft genomen. [4]
De verdachte heeft tijdens zijn verhoor bij de politie verklaard dat hij op 29 juni 2015 zeven kilogram MDMA bij zich had en dat alle spullen die in de Saab zijn aangetroffen van hem zijn. [5] De verdachte heeft op 9 december 2015 ten overstaan van de rechter-commissaris voorts verklaard dat hij vijf kilogram MDMA heeft geleverd aan de medeverdachte. [6] Ter terechtzitting van 6 april 2016 heeft de verdachte verklaard dat hij blijft bij deze verklaringen. [7]
Op basis van deze bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is, dat verdachte op 29 juni 2015 in Haarlem en in Amsterdam opzettelijk 7.030 gram van een materiaal bevattende MDMA heeft vervoerd en op diezelfde dag in Amsterdam opzettelijk 4.980 gram van dat materiaal heeft afgeleverd.
De rechtbank bespreekt de incidenten op 23 juni 2015 en 26 juni 2015 tezamen.
Op 23 juni 2015 heeft het observatieteam van de politie waargenomen dat [verdachte] op de Vondelweg in Haarlem in een Saab personenauto, voorzien van het [automerk 1] (hierna: Saab), stapte en naar de Maasstraat in Amsterdam reed. Een onbekende man nam aldaar als passagier plaats in de Saab. Zij reden vervolgens verder naar de Uiterwaardenstraat in Amsterdam. Op de Uiterwaardenstraat stapte deze man uit de Saab en pakte uit de kofferbak een kennelijk half gevulde rood/wit gekleurde plastic tas van de Media Markt. De man liep met deze tas naar een Volkswagen Polo, voorzien van het [automerk 2] (hierna: Polo), stapte hier in en reed daarmee weg. Op de Reggestraat in Amsterdam stapte deze man uit de Polo en liep met de Media Markt tas naar het perceel op [adres 3] , waarna hij toegang verschafte tot deze woning. [8] Op de [adres 3] in Amsterdam is slechts één persoon woonachtig, te weten [medeverdachte 1] . [9]
Op 26 juni 2015 heeft het observatieteam van de politie waargenomen dat [verdachte] op de Vondelweg in Haarlem een zichtbaar gevulde lichtgroene plastic tas in de kofferbak van een Saab personenauto, voorzien van het [automerk 1] (hierna: Saab), plaatste en daarmee wegreed. De verdachte parkeerde de Saab op de parkeerplaats van de Ikea in Haarlem, waarna hij in het restaurant van Ikea aan tafel zat met [medeverdachte 1] . Enkele minuten later verlieten zij Ikea, stapten in de Volkswagen Polo, voorzien van het [automerk 2] (hierna: Polo), en reden daarmee naar de Saab. De medeverdachte pakte vervolgens uit de kofferbak van de Saab een lichtgroene tas en legde deze in de kofferbak van de Polo, waarna medeverdachte vertrok met de Polo en de verdachte met de Saab. [10]
Op 30 juni 2015 heeft [verdachte] tijdens zijn verhoor op het politiebureau verklaard dat hij op 23 juni 2015 één kilogram MDMA en op 26 juni 2015 een tas met vier kilogram MDMA heeft geleverd aan de kleine Indo; de persoon waarmee hij op 29 juni 2015 is aangehouden. Voor de levering op 23 juni 2015 heeft hij van hem, medeverdachte, (geschat) 2.600,- euro ontvangen en voor de levering op 26 juni 2015 een bedrag van 10.400,- euro. [11]
De medeverdachte heeft eerst tijdens zijn verhoor bij de rechter-commissaris op 9 december 2015 een verklaring afgelegd. Hij heeft verklaard dat hij op 23 juni 2015 en 26 juni 2015 MDMA geleverd heeft gekregen van de verdachte. De MDMA heeft hij opgehaald bij de verdachte en beide keren zat het in een tas. [12]
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden om welke hoeveelheden MDMA het ging op 23 juni 2015 en 26 juni 2015, omdat de medeverdachte ontkend heeft dat hij respectievelijk één en vier kilogram MDMA geleverd heeft gekregen en omdat ook verdachte terug is gekomen op zijn bekennende verklaring, voor zover het de hoeveelheid afgeleverde MDMA betreft. De medeverdachte heeft verklaard dat hij op beide dagen slechts een geringe hoeveelheid MDMA van de verdachte geleverd heeft gekregen. Beide keren ging het om een sample of monster. Deze monsters zaten op beide dagen in een tas, waarin ook andere spullen zaten. De monsters dienden om te bezien of de transactie van vijf kilogram MDMA op 29 juni 2015 door zou gaan. [13] Ook verdachte heeft aldus op 9 december 2015 bij de rechter-commissaris verklaard. Zijn verklaring houdt onder meer in dat hij op 23 juni 2015 een geringe hoeveelheid MDMA als monster heeft geleverd aan de medeverdachte. De MDMA zat in een tas met andere spullen. Op 26 juni 2015 heeft hij wederom een geringe hoeveelheid MDMA als monster geleverd. De MDMA zat toen ook in een tas met andere spullen. [14]
De rechtbank acht voormelde verklaringen van de verdachte en de medeverdachte bij de rechter-commissaris voor wat betreft de hoeveelheden MDMA ongeloofwaardig en zal deze terzijde schuiven. De rechtbank stelt weliswaar vast dat er overeenkomsten zijn tussen die verklaringen, maar ook stelt de rechtbank vast dat de verklaringen op cruciale punten van elkaar afwijken. Zo verklaart de medeverdachte dat de verdachte op 23 juni 2015 en 26 juni 2015 aan hem twee à drie gram MDMA heeft geleverd, terwijl de verdachte verklaart dat hij acht à tien gram heeft geleverd. Voorts zou volgens de medeverdachte in de tassen naast MDMA ook papier, folders, kleding, handdoek en een pet zitten, terwijl verdachte slechts verklaart over cd’s en kranten.
Voorts heeft de rechtbank nog het volgende in aanmerking genomen. Beide verdachten zijn op 29 juni 2015 aangehouden en daarna veelvuldig verhoord, waarbij opgemerkt dient te worden dat de medeverdachte zich telkens heeft beroepen op zijn zwijgrecht. Verdachte heeft echter tijdens zijn verhoren bij de politie openheid van zaken gegeven. Hij heeft specifiek en gedetailleerd verklaard wat en hoeveel hij heeft geleverd aan de medeverdachte en wat de medeverdachte hem daarvoor heeft betaald. De verdachte heeft met die verklaring niet alleen zijn medeverdachte, maar ook zichzelf belast. De door de verdachte afgelegde verklaringen zijn door hem bovendien ondertekend. Ook bij de rechter-commissaris ter gelegenheid van de vordering inbewaringstelling en later bij de raadkamer van de rechtbank ter gelegenheid van de vordering gevangenhouding is de verdachte niet teruggekomen op zijn eerdere verklaringen. Hij heeft er met geen woord over gerept dat wat hij eerder heeft verklaard niet zou kloppen. Pas maanden later, op 9 december 2015, derhalve vrij kort voor de inhoudelijke behandeling van zijn strafzaak, is de verdachte teruggekomen op zijn bekennende verklaring. Gelet op de ernstige verdenking jegens de verdachte, had het op zijn weg gelegen om – indien zijn verklaring in strijd met de waarheid was – dit in een veel eerder stadium kenbaar te maken. De verdachte is daarvoor verschillende keren in de gelegenheid geweest, doch heeft daar telkens geen gebruik van gemaakt.
De rechtbank houdt het er voor dat de verklaringen van de verdachte en zijn medeverdachte – kennelijk na ontvangst van het dossier – daarop en op elkaar zijn afgestemd. De rechtbank houdt de verdachte derhalve aan zijn bij de politie afgelegde, bekennende, verklaring.
Overigens overweegt de rechtbank dat, hoewel de leveringen op 23 juni 2015 en 26 juni 2016 niet door de politie zijn onderschept en de daarbij overhandigde stoffen derhalve niet aan een onderzoek zijn onderworpen, vast staat dat het MDMA betrof. Verdachte heeft immers verklaard dat de op alle drie de data aan medeverdachte geleverde hoeveelheden MDMA afkomstig waren van dezelfde partij. De laatste levering is wel onderschept en bevatte MDMA (zoals hiervoor reeds overwogen). Voorts heeft verdachte verklaard dat hij aan medeverdachte alleen MDMA leverde. Ook de medeverdachte heeft verklaard dat hij driemaal MDMA van verdachte geleverd kreeg.
Dit brengt de rechtbank tot de conclusie dat de verdachte op 23 juni 2015 in Haarlem opzettelijk één kilogram MDMA heeft vervoerd en in Amsterdam heeft afgeleverd en op 26 juni 2015 in Haarlem opzettelijk vier kilogram MDMA heeft afgeleverd en vervoerd.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven opgesomde (ten aanzien van de feiten 1 en 3) en uitgewerkte bewijsmiddelen (ten aanzien van feit 2), telkens in onderling verband en samenhang bezien, alsmede bezien in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
1. op 26 juni 2015 te Leiderdorp opzettelijk heeft afgeleverd en vervoerd, 1970 gram van een materiaal bevattende MDMA (3,4-methyleendioxymethamfetamine) en in Haarlem opzettelijk heeft vervoerd 1970 gram van een materiaal bevattende MDMA (3,4methyleendioxymethamfetamine),
zijnde MDMA (3,4-methyleendioxymethamfetamine) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
2. - op 23 juni 2015 te Amsterdam en een andere plaats in Nederland opzettelijk heeft vervoerd, ongeveer 1 kilogram MDMA (3,4methyleendioxymethamfetamine) en in Amsterdam opzettelijk heeft afgeleverd ongeveer 1 kilogram MDMA, (3,4methyleendioxymethamfetamine), en
- op 26 juni 2015 te Haarlem opzettelijk heeft afgeleverd en vervoerd, ongeveer 4 kilogram MDMA (3,4-methyleendioxymethamfetamine) en
- op 29 juni 2015 te Amsterdam en een andere plaats in Nederland, opzettelijk heeft vervoerd, ongeveer 7030 gram MDMA (3,4-methyleendioxymethamfetamine) en in Amsterdam opzettelijk heeft afgeleverd 4980 gram MDMA (3,4methyleendioxymethamfetamine),
zijnde MDMA (3,4-methyleendioxymethamfetamine) telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
3. op 29 juni 2015 te Breda opzettelijk aanwezig heeft gehad
- 57,1 gram van een materiaal bevattende MDMA (3,4-methyleendioxymethamfetamine) en
- 138,5 pillen bevattende MDMA (3,4-methyleendioxymethamfetamine) en - 2670 gram van een materiaal bevattende amfetamine en
- 1028,8 gram van een materiaal bevattende metamfetamine
en
op 29 juni 2015 te Haarlem opzettelijk aanwezig heeft gehad
- 7635,5 gram van een materiaal bevattende MDMA (3,4-methyleendioxymethamfetamine) en
- 166 pillen bevattende MDMA (3,4-methyleendioxymethamfetamine) en
- 1000 gram van een materiaal bevattende metamfetamine,
zijnde MDMA (3,4-methyleendioxymethamfetamine) en amfetamine en metamfetamine telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en bijkomende straf.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd om aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen voor de duur van 5 jaar met aftrek van het reeds ondergane voorarrest
(bijlage 1).
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft bepleit dat volstaan dient te worden met een lichtere straf dan door de officier van justitie is gevorderd.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank over de strafsoort en de hoogte van de straf aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. Die oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf.
Opgemerkt dient te worden dat voor de handel in en het bezit van middelen als waar in onderhavige zaak sprake van is geen oriëntatiepunten zijn ontwikkeld. Om die reden heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de ontwikkelde oriëntatiepunten voor de in- en uitvoer van harddrugs. Deze oriëntatiepunten schrijven – bij hoeveelheden waarvan in de onder 1 en 2 bewezenverklaarde feiten, voor zover betrekking hebbende op het afleveren, het geval is (bijna twaalf kilo in totaal) – een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van om en nabij 48 maanden voor. Gelet op de verhouding tussen de maximale duur van de strafbedreiging van het opzettelijk handelen in strijd met artikel 2 onder B en C van de Opiumwet neemt de rechtbank voor de bewezenverklaarde afleveringen een gevangenisstraf voor de duur van 32 maanden als uitgangspunt.
Voorts heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat verdachte ook nog ruim twee kilo harddrugs in zijn auto heeft vervoerd (feit 2 deels) en een grote hoeveelheid harddrugs (meer dan twaalf kilo) voorhanden heeft gehad.
Tot slot heeft de rechtbank bij de bepaling van de omvang van de duur van de op te leggen straf ten nadele van verdachte het volgende in aanmerking genomen.
Het is algemeen bekend dat harddrugs, eenmaal in handen van gebruikers, gevaren voor de gezondheid van die gebruikers opleveren. Gebruikers van harddrugs trachten hun verslaving vaak door diefstal of ander crimineel handelen te bekostigen, waardoor aan de samenleving ernstige schade wordt berokkend. Verdachte heeft hier door zijn handelen aan bijgedragen, en dat alleen met het oog op eigen financieel gewin. Verdachte heeft een belangrijke rol gehad in de keten van producent tot gebruiker, De rechtbank neemt het de verdachte kwalijk dat hij, ook ter terechtzitting, op geen enkele wijze blijk heeft gegeven het laakbare van zijn handelen in te zien.
Kijkend naar de persoon van verdachte, houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat verdachte – weliswaar lang geleden – eerder voor soortgelijke feiten werd veroordeeld tot langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraffen van in totaal ruim tien jaar. De rechtbank neemt het de verdachte kwalijk dat hij kennelijk uit deze straffen geen lering heeft getrokken en zijn criminele handel op zijn 68-jarige leeftijd weer heeft hervat.
Alles afwegende zal de rechtbank verdachte veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden. De tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht zal in minder worden gebracht op de op te leggen gevangenisstraf.
De rechtbank zal hiermee een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt. In het door de raadsman aangevoerde ziet de rechtbank geen aanleiding om tot een lagere strafoplegging te komen. Voor het opleggen van een deels voorwaardelijke straf, als door de reclassering in het rapport van 16 september 2015 geadviseerd, ziet de rechtbank evenmin aanleiding.

Beslag.Het standpunt van de officier van justitie.

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank geen beslissing dient te nemen op de inbeslaggenomen voorwerpen, omdat deze voorwerpen samenhangen met het afgesplitste feit 4 op de inleidende dagvaarding.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman kan zich vinden in het voorstel van de officier van justitie.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank is – anders dan de officier van justitie en de raadsman – van oordeel dat de inbeslaggenomen Saab personenauto en de twee sealapparaten vatbaar zijn voor verbeurdverklaring, omdat dit voorwerpen zijn met behulp van welke de feiten zijn begaan en deze voorwerpen ten tijde van het begaan van deze feiten aan de veroordeelde toebehoorde.
De rechtbank is voorts van oordeel dat het inbeslaggenomen geldbedrag van 4.050,- euro vatbaar is voor verbeurdverklaring, omdat dit een voorwerp is dat aan verdachte toebehoort en geheel door middel van het onder 2 bewezenverklaarde (de aflevering op 29 juni 2015) is verkregen.
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de overige inbeslaggenomen voorwerpen zodanig samenhangen met het afgesplitste feit 4 op de inleidende dagvaarding, dat zij ten aanzien van die voorwerpen in onderhavige zaak geen beslissing zal nemen.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
10, 24, 27, 33, 33a en 57 van het Wetboek van Strafrecht;
2 en 10 van de Opiumwet.

DE UITSPRAAK

Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
ten aanzien van feit 1:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbodten aanzien van feit 2:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegdten aanzien van feit 3:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegdVerklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf:
ten aanzien van feit 1, feit 2 en feit 3:
- een
gevangenisstrafvoor de duur
van 42 maandenmet aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht
Verbeurdverklaringvan de inbeslaggenomen goederen, te weten:
  • een personenauto van het [automerk 1] ;
  • een geldbedrag van 4.050,- euro;
  • twee sealapparaten.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.A. Mandemakers, voorzitter,
mr. T. van de Woestijne en mr. A.J.M. van Gink, leden,
in tegenwoordigheid van Ş. Altun, griffier,
en is uitgesproken op 20 april 2016.

Voetnoten

1.bron II, ZD02, p. 65-66.
2.bron II, ZD02, p. 78-80 en 82-83.
3.bron VII, PD02, p. 19 alsmede bron IV, beslagdossier, p. 67 alsmede bron II, ZD02, p. 78, 79, 83.
4.Bron VIII; ter terechtzitting d.d. 6 april 2016 is dit verhoor aan het dossier van verdachte toegevoegd.
5.bron VII, PD02, p.40.
6.Bron VIII; ter terechtzitting d.d. 6 april 2016 is dit verhoor aan het dossier van verdachte toegevoegd.
7.Bron IX.
8.Bron II, ZD02, p. 44, 46 en 47.
9.Bron V, PD 01, p. 37.
10.Bron II, ZD 02, p. 55.
11.Bron II, ZD02 p. 100.
12.Bron VIII; ter terechtzitting d.d. 6 april 2016 is dit verhoor aan het dossier van verdachte toegevoegd.
13.Bron VIII; ter terechtzitting d.d. 6 april 2016 is dit verhoor aan het dossier van verdachte toegevoegd.
14.Bron VIII; ter terechtzitting d.d. 6 april 2016 is dit verhoor aan het dossier van verdachte toegevoegd.