Het proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 6 april 2016 in de zaak van verdachte.
Inleiding.
Naar aanleiding van de informatie, die binnen is gekomen bij het Team Criminele Inlichtingen Eenheid, dat [verdachte] handel zou drijven in harddrugs, is er een opsporingsonderzoek gestart onder de naam “Brik”. Dat onderzoek heeft er toe geleid, dat op de verdachte de verdenking is gaan rusten dat hij – kort gezegd – :
- op 26 juni 2015 in Leiderdorp en/of Haarlem opzettelijk 1.970 gram MDMA heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, dan wel aanwezig heeft gehad (feit 1);
- in de periode van 23 juni 2015 tot en met 29 juni 2015 in Amsterdam en/of Haarlem opzettelijk één kilogram, vier kilogram en 7.030 gram MDMA heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, dan wel aanwezig heeft gehad (feit 2);
- op 29 juni 2015 in Breda en/of Haarlem opzettelijk 7.806 gram MDMA, 304,5 pillen bevattende MDMA, 2670 gram amfetamine en 2.028,80 gram metamfetamine aanwezig heeft gehad (feit 3).
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich – overeenkomstig het op schrift gestelde requisitoir – op het standpunt gesteld dat de tenlastegelegde feiten onder 1 tot en met 3 wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft zich – voor wat betreft de bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten onder 1 en 3 – gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van het tenlastegelegde onder feit 2 heeft de raadsman betoogd dat niet bewezen kan worden dat verdachte op 23 juni 2015 en 26 juni 2015 respectievelijk één en vier kilogram MDMA heeft afgeleverd.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank acht de tenlastegelegde feiten 1 en 3 bewezen als na te melden, op grond van de navolgende bewijsmiddelen:
- als relaas van bevindingen van het observatieteam d.d. 26 juni 2015 (bron I, ZD01, p. 26-28);
- als relaas van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] (bron VI, PD03, p. 15);
- als relaas van bevindingen van verbalisant [verbalisant 3] (bron IV, p. 2);
- als relaas van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5] (bron I, ZD01, p. 34-35);
- als rapport “identificatie van drugs en precursoren”, opgemaakt door ing. [deskundige 1] van het NFI te ’s-Gravenhage (bron I, ZD01, p. 37-38);
- als verklaring van [medeverdachte 2] (bron VI, PD03, p. 46, 47, 49, 50);
- als bekennende verklaring van [verdachte] (bron VII, PD02, p. 55-56), alsmede ter terechtzitting van 6 april 2016 (bron IX).
- als relaas van bevindingen van verbalisant [verbalisant 6] (bron III, ZD03, p. 19-20);
- als relaas van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 7] , [verbalisant 8] , [verbalisant 5] en [verbalisant 4] (bron III, ZD03, p. 58, 65, 66, 67, 68, 69, 71);
- als rapport “identificatie van drugs en precursoren”, opgemaakt door ing. [deskundige 2] van het NFI te ’s-Gravenhage (bron III, ZD03, p. 93-95);
- als relaas van bevindingen van verbalisant [verbalisant 9] (bron III, ZD03, p. 33-34);
- als relaas van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 8] (bron III, ZD03, p. 85-88);
- als rapport “identificatie van drugs en precursoren”, opgemaakt door ing. [deskundige 3] van het NFI te ’s-Gravenhage (bron III, ZD03, p. 101-102);
- als bekennende verklaring van verdachte (bron VII, PD02, p. 40, 41, 43-46, 61, 63), alsmede ter terechtzitting van 6 april 2016 (bron IX).
Gelet op het bepaalde in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering zijn de hiervoor genoemde bewijsmiddelen niet uitgewerkt.
Ten aanzien van feit 2:
Bij de beantwoording van de vraag of het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen, heeft de rechtbank acht geslagen op de volgende feiten en omstandigheden die haar uit het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting zijn gebleken.
De rechtbank bespreekt eerst het incident op 29 juni 2015.
Op 29 juni 2015 heeft het observatieteam van de politie waargenomen dat [verdachte] op de Vondelweg in Haarlem een groene boodschappentas in de kofferbak van een Saab personenauto, voorzien van het [automerk 1] (hierna: Saab), plaatste en naar de Maasstraat in Amsterdam reed. Het observatieteam nam waar dat een Volkswagen Polo, voorzien van het [automerk 2] (hierna: Polo), werd geparkeerd op de Uiterwaardenstraat in Amsterdam en dat de bestuurder naar de Maasstraat liep en contact maakte met verdachte. Verdachte pakte uit de kofferbak van de Saab de eerder genoemde groene boodschappentas en overhandigde deze aan de bestuurder van de Polo. De bestuurder van de Polo liep met deze groene boodschappentas naar de Uiterwaardenstraat, alwaar hij door de verbalisanten werd aangehouden. Deze persoon bleek [medeverdachte 1] te zijn.
In de groene boodschappentas werd een rode tas aangetroffen. Hierin zaten vijf dichtgesealde plastic zakken met daarin bruine brokken. Deze zakken wogen in totaal 4.980 gram. Van deze bruine brokken werden uit ieder zak monsters genomen, die voor nader onderzoek verzonden zijn naar het NFI. Door het NFI werd geconcludeerd dat deze monsters allen MDMA bevatten.
[verdachte] werd op de Maasstraat in Amsterdam aangehouden. In de kofferbak van de Saab troffen de verbalisanten twee plastic zakken aan, te weten een rode Dirk tas en een donkerblauwe Local Fanatic tas. In beide tassen bevond zich een gripzak met bruine brokken. Het gewicht van de gripzak in de rode Dirk tas was 1.040 gram en het gewicht van de gripzak in de donkerblauwe Local Fanatic tas was 1.010 gram. Van de bruine brokken werden uit ieder zak monsters genomen, die voor nader onderzoek verzonden zijn naar het NFI. Door het NFI werd geconcludeerd dat deze monsters beiden MDMA bevatten.
Tijdens zijn verhoor bij de rechter-commissaris op 9 december 2015 heeft de medeverdachte verklaard dat hij op 29 juni 2015 ongeveer vijf kilogram MDMA van verdachte in ontvangst heeft genomen.
De verdachte heeft tijdens zijn verhoor bij de politie verklaard dat hij op 29 juni 2015 zeven kilogram MDMA bij zich had en dat alle spullen die in de Saab zijn aangetroffen van hem zijn.De verdachte heeft op 9 december 2015 ten overstaan van de rechter-commissaris voorts verklaard dat hij vijf kilogram MDMA heeft geleverd aan de medeverdachte.Ter terechtzitting van 6 april 2016 heeft de verdachte verklaard dat hij blijft bij deze verklaringen.
Op basis van deze bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is, dat verdachte op 29 juni 2015 in Haarlem en in Amsterdam opzettelijk 7.030 gram van een materiaal bevattende MDMA heeft vervoerd en op diezelfde dag in Amsterdam opzettelijk 4.980 gram van dat materiaal heeft afgeleverd.
De rechtbank bespreekt de incidenten op 23 juni 2015 en 26 juni 2015 tezamen.
Op 23 juni 2015 heeft het observatieteam van de politie waargenomen dat [verdachte] op de Vondelweg in Haarlem in een Saab personenauto, voorzien van het [automerk 1] (hierna: Saab), stapte en naar de Maasstraat in Amsterdam reed. Een onbekende man nam aldaar als passagier plaats in de Saab. Zij reden vervolgens verder naar de Uiterwaardenstraat in Amsterdam. Op de Uiterwaardenstraat stapte deze man uit de Saab en pakte uit de kofferbak een kennelijk half gevulde rood/wit gekleurde plastic tas van de Media Markt. De man liep met deze tas naar een Volkswagen Polo, voorzien van het [automerk 2] (hierna: Polo), stapte hier in en reed daarmee weg. Op de Reggestraat in Amsterdam stapte deze man uit de Polo en liep met de Media Markt tas naar het perceel op [adres 3] , waarna hij toegang verschafte tot deze woning.Op de [adres 3] in Amsterdam is slechts één persoon woonachtig, te weten [medeverdachte 1] .
Op 26 juni 2015 heeft het observatieteam van de politie waargenomen dat [verdachte] op de Vondelweg in Haarlem een zichtbaar gevulde lichtgroene plastic tas in de kofferbak van een Saab personenauto, voorzien van het [automerk 1] (hierna: Saab), plaatste en daarmee wegreed. De verdachte parkeerde de Saab op de parkeerplaats van de Ikea in Haarlem, waarna hij in het restaurant van Ikea aan tafel zat met [medeverdachte 1] . Enkele minuten later verlieten zij Ikea, stapten in de Volkswagen Polo, voorzien van het [automerk 2] (hierna: Polo), en reden daarmee naar de Saab. De medeverdachte pakte vervolgens uit de kofferbak van de Saab een lichtgroene tas en legde deze in de kofferbak van de Polo, waarna medeverdachte vertrok met de Polo en de verdachte met de Saab.
Op 30 juni 2015 heeft [verdachte] tijdens zijn verhoor op het politiebureau verklaard dat hij op 23 juni 2015 één kilogram MDMA en op 26 juni 2015 een tas met vier kilogram MDMA heeft geleverd aan de kleine Indo; de persoon waarmee hij op 29 juni 2015 is aangehouden. Voor de levering op 23 juni 2015 heeft hij van hem, medeverdachte, (geschat) 2.600,- euro ontvangen en voor de levering op 26 juni 2015 een bedrag van 10.400,- euro.
De medeverdachte heeft eerst tijdens zijn verhoor bij de rechter-commissaris op 9 december 2015 een verklaring afgelegd. Hij heeft verklaard dat hij op 23 juni 2015 en 26 juni 2015 MDMA geleverd heeft gekregen van de verdachte. De MDMA heeft hij opgehaald bij de verdachte en beide keren zat het in een tas.
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden om welke hoeveelheden MDMA het ging op 23 juni 2015 en 26 juni 2015, omdat de medeverdachte ontkend heeft dat hij respectievelijk één en vier kilogram MDMA geleverd heeft gekregen en omdat ook verdachte terug is gekomen op zijn bekennende verklaring, voor zover het de hoeveelheid afgeleverde MDMA betreft. De medeverdachte heeft verklaard dat hij op beide dagen slechts een geringe hoeveelheid MDMA van de verdachte geleverd heeft gekregen. Beide keren ging het om een sample of monster. Deze monsters zaten op beide dagen in een tas, waarin ook andere spullen zaten. De monsters dienden om te bezien of de transactie van vijf kilogram MDMA op 29 juni 2015 door zou gaan.Ook verdachte heeft aldus op 9 december 2015 bij de rechter-commissaris verklaard. Zijn verklaring houdt onder meer in dat hij op 23 juni 2015 een geringe hoeveelheid MDMA als monster heeft geleverd aan de medeverdachte. De MDMA zat in een tas met andere spullen. Op 26 juni 2015 heeft hij wederom een geringe hoeveelheid MDMA als monster geleverd. De MDMA zat toen ook in een tas met andere spullen.
De rechtbank acht voormelde verklaringen van de verdachte en de medeverdachte bij de rechter-commissaris voor wat betreft de hoeveelheden MDMA ongeloofwaardig en zal deze terzijde schuiven. De rechtbank stelt weliswaar vast dat er overeenkomsten zijn tussen die verklaringen, maar ook stelt de rechtbank vast dat de verklaringen op cruciale punten van elkaar afwijken. Zo verklaart de medeverdachte dat de verdachte op 23 juni 2015 en 26 juni 2015 aan hem twee à drie gram MDMA heeft geleverd, terwijl de verdachte verklaart dat hij acht à tien gram heeft geleverd. Voorts zou volgens de medeverdachte in de tassen naast MDMA ook papier, folders, kleding, handdoek en een pet zitten, terwijl verdachte slechts verklaart over cd’s en kranten.
Voorts heeft de rechtbank nog het volgende in aanmerking genomen. Beide verdachten zijn op 29 juni 2015 aangehouden en daarna veelvuldig verhoord, waarbij opgemerkt dient te worden dat de medeverdachte zich telkens heeft beroepen op zijn zwijgrecht. Verdachte heeft echter tijdens zijn verhoren bij de politie openheid van zaken gegeven. Hij heeft specifiek en gedetailleerd verklaard wat en hoeveel hij heeft geleverd aan de medeverdachte en wat de medeverdachte hem daarvoor heeft betaald. De verdachte heeft met die verklaring niet alleen zijn medeverdachte, maar ook zichzelf belast. De door de verdachte afgelegde verklaringen zijn door hem bovendien ondertekend. Ook bij de rechter-commissaris ter gelegenheid van de vordering inbewaringstelling en later bij de raadkamer van de rechtbank ter gelegenheid van de vordering gevangenhouding is de verdachte niet teruggekomen op zijn eerdere verklaringen. Hij heeft er met geen woord over gerept dat wat hij eerder heeft verklaard niet zou kloppen. Pas maanden later, op 9 december 2015, derhalve vrij kort voor de inhoudelijke behandeling van zijn strafzaak, is de verdachte teruggekomen op zijn bekennende verklaring. Gelet op de ernstige verdenking jegens de verdachte, had het op zijn weg gelegen om – indien zijn verklaring in strijd met de waarheid was – dit in een veel eerder stadium kenbaar te maken. De verdachte is daarvoor verschillende keren in de gelegenheid geweest, doch heeft daar telkens geen gebruik van gemaakt.
De rechtbank houdt het er voor dat de verklaringen van de verdachte en zijn medeverdachte – kennelijk na ontvangst van het dossier – daarop en op elkaar zijn afgestemd. De rechtbank houdt de verdachte derhalve aan zijn bij de politie afgelegde, bekennende, verklaring.
Overigens overweegt de rechtbank dat, hoewel de leveringen op 23 juni 2015 en 26 juni 2016 niet door de politie zijn onderschept en de daarbij overhandigde stoffen derhalve niet aan een onderzoek zijn onderworpen, vast staat dat het MDMA betrof. Verdachte heeft immers verklaard dat de op alle drie de data aan medeverdachte geleverde hoeveelheden MDMA afkomstig waren van dezelfde partij. De laatste levering is wel onderschept en bevatte MDMA (zoals hiervoor reeds overwogen). Voorts heeft verdachte verklaard dat hij aan medeverdachte alleen MDMA leverde. Ook de medeverdachte heeft verklaard dat hij driemaal MDMA van verdachte geleverd kreeg.
Dit brengt de rechtbank tot de conclusie dat de verdachte op 23 juni 2015 in Haarlem opzettelijk één kilogram MDMA heeft vervoerd en in Amsterdam heeft afgeleverd en op 26 juni 2015 in Haarlem opzettelijk vier kilogram MDMA heeft afgeleverd en vervoerd.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven opgesomde (ten aanzien van de feiten 1 en 3) en uitgewerkte bewijsmiddelen (ten aanzien van feit 2), telkens in onderling verband en samenhang bezien, alsmede bezien in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
1.
op 26 juni 2015 te Leiderdorp opzettelijk heeft afgeleverd en vervoerd, 1970 gram van een materiaal bevattende MDMA (3,4-methyleendioxymethamfetamine) en in Haarlem opzettelijk heeft vervoerd 1970 gram van een materiaal bevattende MDMA (3,4methyleendioxymethamfetamine),
zijnde MDMA (3,4-methyleendioxymethamfetamine) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
2.
- op 23 juni 2015 te Amsterdam en een andere plaats in Nederland opzettelijk heeft vervoerd, ongeveer 1 kilogram MDMA (3,4methyleendioxymethamfetamine) en in Amsterdam opzettelijk heeft afgeleverd ongeveer 1 kilogram MDMA, (3,4methyleendioxymethamfetamine), en
- op 26 juni 2015 te Haarlem opzettelijk heeft afgeleverd en vervoerd, ongeveer 4 kilogram MDMA (3,4-methyleendioxymethamfetamine) en
- op 29 juni 2015 te Amsterdam en een andere plaats in Nederland, opzettelijk heeft vervoerd, ongeveer 7030 gram MDMA (3,4-methyleendioxymethamfetamine) en in Amsterdam opzettelijk heeft afgeleverd 4980 gram MDMA (3,4methyleendioxymethamfetamine),
zijnde MDMA (3,4-methyleendioxymethamfetamine) telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
3.
op 29 juni 2015 te Breda opzettelijk aanwezig heeft gehad
- 57,1 gram van een materiaal bevattende MDMA (3,4-methyleendioxymethamfetamine) en
- 138,5 pillen bevattende MDMA (3,4-methyleendioxymethamfetamine) en
- 2670 gram van een materiaal bevattende amfetamine en
- 1028,8 gram van een materiaal bevattende metamfetamine
op 29 juni 2015 te Haarlem opzettelijk aanwezig heeft gehad
- 7635,5 gram van een materiaal bevattende MDMA (3,4-methyleendioxymethamfetamine) en
- 166 pillen bevattende MDMA (3,4-methyleendioxymethamfetamine) en
- 1000 gram van een materiaal bevattende metamfetamine,
zijnde MDMA (3,4-methyleendioxymethamfetamine) en amfetamine en metamfetamine telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en bijkomende straf.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd om aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen voor de duur van 5 jaar met aftrek van het reeds ondergane voorarrest
(bijlage 1).
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft bepleit dat volstaan dient te worden met een lichtere straf dan door de officier van justitie is gevorderd.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank over de strafsoort en de hoogte van de straf aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. Die oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf.
Opgemerkt dient te worden dat voor de handel in en het bezit van middelen als waar in onderhavige zaak sprake van is geen oriëntatiepunten zijn ontwikkeld. Om die reden heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de ontwikkelde oriëntatiepunten voor de in- en uitvoer van harddrugs. Deze oriëntatiepunten schrijven – bij hoeveelheden waarvan in de onder 1 en 2 bewezenverklaarde feiten, voor zover betrekking hebbende op het afleveren, het geval is (bijna twaalf kilo in totaal) – een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van om en nabij 48 maanden voor. Gelet op de verhouding tussen de maximale duur van de strafbedreiging van het opzettelijk handelen in strijd met artikel 2 onder B en C van de Opiumwet neemt de rechtbank voor de bewezenverklaarde afleveringen een gevangenisstraf voor de duur van 32 maanden als uitgangspunt.
Voorts heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat verdachte ook nog ruim twee kilo harddrugs in zijn auto heeft vervoerd (feit 2 deels) en een grote hoeveelheid harddrugs (meer dan twaalf kilo) voorhanden heeft gehad.
Tot slot heeft de rechtbank bij de bepaling van de omvang van de duur van de op te leggen straf ten nadele van verdachte het volgende in aanmerking genomen.
Het is algemeen bekend dat harddrugs, eenmaal in handen van gebruikers, gevaren voor de gezondheid van die gebruikers opleveren. Gebruikers van harddrugs trachten hun verslaving vaak door diefstal of ander crimineel handelen te bekostigen, waardoor aan de samenleving ernstige schade wordt berokkend. Verdachte heeft hier door zijn handelen aan bijgedragen, en dat alleen met het oog op eigen financieel gewin. Verdachte heeft een belangrijke rol gehad in de keten van producent tot gebruiker, De rechtbank neemt het de verdachte kwalijk dat hij, ook ter terechtzitting, op geen enkele wijze blijk heeft gegeven het laakbare van zijn handelen in te zien.
Kijkend naar de persoon van verdachte, houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat verdachte – weliswaar lang geleden – eerder voor soortgelijke feiten werd veroordeeld tot langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraffen van in totaal ruim tien jaar. De rechtbank neemt het de verdachte kwalijk dat hij kennelijk uit deze straffen geen lering heeft getrokken en zijn criminele handel op zijn 68-jarige leeftijd weer heeft hervat.
Alles afwegende zal de rechtbank verdachte veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden. De tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht zal in minder worden gebracht op de op te leggen gevangenisstraf.
De rechtbank zal hiermee een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt. In het door de raadsman aangevoerde ziet de rechtbank geen aanleiding om tot een lagere strafoplegging te komen. Voor het opleggen van een deels voorwaardelijke straf, als door de reclassering in het rapport van 16 september 2015 geadviseerd, ziet de rechtbank evenmin aanleiding.