ECLI:NL:RBOBR:2016:1804

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
18 april 2016
Publicatiedatum
15 april 2016
Zaaknummer
01/995010-13
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strafzaak tegen verdachte wegens overtreding van omgevingsvergunning in de gemeente Someren

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 18 april 2016 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het niet in bedrijf hebben van luchtwassers terwijl hij bedrijfsmatig dieren hield. Dit zou een overtreding zijn van de omgevingsvergunning, opzettelijk gepleegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 oktober 2010 tot en met 28 februari 2012 niet in strijd heeft gehandeld met de voorschriften van de omgevingsvergunning, omdat de vergunning van 11 augustus 2006 nooit in werking is getreden. De rechtbank sprak de verdachte vrij van deze beschuldiging.

Echter, voor de periode van 29 februari 2012 tot en met 26 september 2012 oordeelde de rechtbank dat de verdachte opzettelijk had gehandeld in strijd met voorschrift 7.1.2 van de omgevingsvergunning van 2 december 2011. De rechtbank baseerde deze beslissing op de bekennende verklaring van de verdachte en de bewijsstukken die tijdens de zitting zijn gepresenteerd. De rechtbank legde een geldboete op van € 2.000,- subsidiair 30 dagen hechtenis, waarvan € 1.000,- subsidiair 15 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het feit dat hij inmiddels had geïnvesteerd in een milieuvriendelijke luchtwasser.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, die de relevante wetsartikelen heeft toegepast, waaronder de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het medeplegen van overtreding van een voorschrift van de omgevingsvergunning, maar sprak hem vrij van andere tenlasteleggingen die niet bewezen zijn verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/995010-13
Datum uitspraak: 18 april 2016
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige economische kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1959] ,
wonende te [adres 1] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 4 april 2016 na verwijzing door de economische politierechter op 25 juni 2015 naar de meervoudige economische strafkamer.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 28 augustus 2013.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 1 oktober 2010 tot en met 26 september 2012 in de gemeente Someren, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, al dan niet opzettelijk, heeft gehandeld in strijd met een of meer voorschrift(en) van de omgevingsvergunning(en) van Burgemeester en Wethouders van die gemeente afgegeven op 11 augustus 2006 respectievelijk 2 december 2011, welk(e) voorschrift(en) betrekking had(den) op activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder e van de Wet algemene bepalingen
omgevingsrecht, te weten het oprichten, veranderen of veranderen van de werking en/of het in werking hebben van een inrichting, gevestigd [adres 2] , immers waren in strijd met voorschrift 11.1.1 van de vergunning van 11 augustus 2006 de stallen 1 tot en met 7 niet met een chemische luchtwasser uitgevoerd en/of
was/waren in strijd met voorschrift 7.1.2 van de vergunning van 2 december 2011 de stal(delen) in gebruik voor het bedrijfsmatig houden van dieren terwijl de luchtwassers niet in bedrijf waren;

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in haar vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs.

Het standpunt van de officier van justitie.
Volgens de officier van justitie kan het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend worden bewezen in de periode van 29 februari 2012 tot en met 26 september 2012. Verdachte heeft in die periode opzettelijk gehandeld in strijd met voorschrift 7.1.2 van de omgevingsvergunning van 2 december 2011. De officier van justitie acht de periode van 1 oktober 2010 tot en met 28 februari 2012 niet bewezen omdat de omgevingsvergunning van 11 augustus 2006 nooit in werking is getreden.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman stelt zich op het standpunt dat uit de rapportages van FarmConsult blijkt dat de vergunning van 11 augustus 2006 nooit in werking is getreden en de vergunning van 2 december 2011 eerst per 29 februari 2012 in werking is getreden. Dat betekent dat er geen bewijs is voor dat deel van de tenlastelegging dat ziet op de periode vóór 29 februari 2012. Beide vergunningen waren in die periode namelijk niet van kracht. Ten aanzien van de periode van 29 februari 2012 tot en met 26 september 2012 kan het tenlastegelegde feit worden bewezen.
Het oordeel van de rechtbank. [1]
T.a.v. de periode van 1 oktober 2010 tot en met 28 februari 2012:
Aan [verdachte] is op 11 augustus 2006 een revisievergunning op grond van artikel 8.4 van de Wm (oud) verleend. Hierbij is ook een rundveestal vergund waarvoor echter nimmer een bouwvergunning is aangevraagd. Op 2 december 2011 is aan [verdachte] een nieuwe revisievergunning verleend op grond van artikel 8.4 van Wm (oud). Op 29 februari 2012 zijn aan [verdachte] bouwvergunningen verleend voor de bouw van een vleesvarkensstal en een mest/opslag c.q. loods t.b.v. co-vergisting. Deze bouwactiviteiten hebben betrekking op de inrichting zoals deze is vergund in de omgevingsvergunning van 2 december 2011. Ingevolge artikel 1.2, derde lid, van de Invoeringswet Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Invoeringswet) is deze revisievergunning gelijkgesteld met een omgevingsvergunning voor de activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder e, van de Wabo. Op grond van artikel 1.2a, tweede lid, van de Invoeringswet treedt deze omgevingsvergunning pas in werking op het moment nadat vergunning is verleend voor alle betrokken bouwactiviteiten. Ingevolge artikel 2.4, zesde lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht vervangt een omgevingsvergunning als bedoeld in het eerste lid van dat artikel (een revisievergunning) alle voorgaande vergunningen vanaf het moment van inwerkingtreding. Dat betekent dat de omgevingsvergunning van 2 december 2011 op 29 februari 2012 in werking is getreden nadat de betrokken omgevingsvergunningen voor het bouwen zijn verleend. De revisievergunning van 11 augustus 2006 is nooit in werking getreden omdat niet alle betrokken bouwvergunningen zijn verleend.
Nu de vergunning van 11 augustus 2006 nooit in werking is getreden, kan verdachte niet in strijd met de voorschriften van die vergunning hebben gehandeld. Verdachte kan evenmin hebben gehandeld in strijd met de voorschriften van de omgevingsvergunning van 2 december 2011 in de periode tot 29 februari 2012 omdat gedurende de te laste gelegde periode evenmin in werking is geweest. De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de periode tot 29 februari 2012 heeft gehandeld in strijd met de voorschriften van de vigerende omgevingsvergunning en zal verdachte daarvan vrijspreken.
T.a.v. de periode van 29 februari 2012 tot en met 26 september 2012:
De rechtbank overweegt dat ten aanzien van dit feit sprake is van een bekennende verdachte in de zin van artikel 359 lid 3, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering, terwijl namens de verdediging geen vrijspraak is bepleit.
De rechtbank zal daarom volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen die tot de bewezenverklaring van dit feit hebben geleid:
- proces-verbaal van bevindingen [2] ;
- revisievergunning gemeente Someren d.d. 2 december 2011 [3] ;
- proces-verbaal van bevindingen NVWA d.d. 5 oktober 2012 [4] ;
- bekennende verklaring van verdachte [5] .

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
in de periode van 29 februari 2012 tot en met 26 september 2012 in de gemeente Someren, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk, heeft gehandeld in strijd met een voorschrift van de omgevingsvergunning van Burgemeester en Wethouders van die gemeente afgegeven op 2 december 2011, welk voorschrift betrekking had op activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder e van de Wet algemene bepalingen
omgevingsrecht, te weten het in werking hebben van een inrichting, gevestigd [adres 2] , immers waren in strijd met voorschrift 7.1.2 van de vergunning van 2 december 2011 de staldelen in gebruik voor het bedrijfsmatig houden van dieren terwijl de luchtwassers niet in bedrijf waren.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie eist een geldboete van € 2.000,-- subsidiair 30 dagen hechtenis, waarvan € 1.000,-- subsidiair 15 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman verzoekt de rechtbank bij het bepalen van de strafmaat er in het voordeel van verdachte rekening mee te houden dat een kortere periode bewezen is verklaard, dat geen sprake meer is van concurrentievervalsing door het ontnemen van het wederrechtelijk verkregen voordeel en dat zowel de onderneming als [verdachte] privé is gedagvaard. Tenslotte dient matigend te werken dat verdachte inmiddels heeft geïnvesteerd in een van de meest moderne en meest milieuvriendelijke luchtwasser en daarmee meer geïnvesteerd hebben dat zij op basis van de vergunning verplicht waren.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte waaronder zijn draagkracht.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van overtreding van het hiervoor genoemde voorschrift van de omgevingsvergunning van 2 december 2011.
De rechtbank hecht waarde aan de omstandigheid dat verdachte in deze zaak gedurende de hele ten laste gelegde periode geen enkele activiteit heeft ondernomen om de voorgeschreven luchtwassers te plaatsen maar wel de betreffende staldelen in gebruik heeft genomen.
De rechtbank houdt er in het voordeel van verdachte rekening mee dat verdachte inmiddels wel aan het vereiste voorschrift voldoet. Verder houdt de rechtbank ook rekening met het tijdsverloop in deze zaak en met het feit dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk delict.
De rechtbank zal dezelfde straf opleggen als de door de officier van justitie gevorderde straf. De rechtbank is van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf in overeenstemming is met de ernst van het bewezen verklaarde.
De rechtbank zal deze straf voor een gedeelte voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
23, 24, 24c, 47, 63 en 91 van het Wetboek van Strafrecht; 1a, 2, 6 en 87 van de Wet op de economische delicten; 1, 2.1, 2.3 en 8.5. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
DE UITSPRAAK
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 2.3, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, opzettelijk begaan Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf.
BESLISSING:
Geldboete van EUR 2000,00 subsidiair 30 dagen hechtenis waarvan EUR 1000,00 subsidiair 15 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.Th. van Vliet, voorzitter,
mr. M.J.H.M. Verhoeven en mr. A.M. de Koning, leden,
in tegenwoordigheid van mr. E. de Dooij, griffier,
en is uitgesproken op 18 april 2016.
mr. A.M. de Koning is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt door de politie Oost-Brabant, Dienst Regionale Recherche, Team Milieu, met proces-verbaalnummer PL22MT-2012064919, afgesloten d.d. 29 november 2012, aantal doorgenummerde bladzijden: 344.
2.Proces-verbaal van bevindingen, p. 114 t/m 118.
3.Revisievergunning gemeente Someren d.d. 2 december 2011, p. 153 t/m 214.
4.Proces-verbaal van bevindingen NVWA d.d. 5 oktober 2012, p. 215-216.
5.Verklaring verdachte ter terechtzitting d.d. 4 april 2016 en proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] , p. 286.