ECLI:NL:RBOBR:2016:1802

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
15 april 2016
Publicatiedatum
14 april 2016
Zaaknummer
01/845587-15
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met psychische stoornis in klinische woonvoorziening

Op 15 april 2016 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 20 juli 2015 in Vught een steekincident heeft gepleegd. De verdachte heeft het slachtoffer met een mes gestoken in een klinische woonvoorziening voor volwassenen met psychiatrische problematiek. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, die lijdt aan een ernstige psychische stoornis, niet in staat was om de gevolgen van zijn handelen te overzien. De rechtbank heeft de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging en hem de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van een jaar opgelegd. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot betaling van € 750,-- schadevergoeding aan het slachtoffer. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet met voorbedachte rade heeft gehandeld, maar dat er wel sprake was van poging tot doodslag. De beslissing is genomen na een grondige beoordeling van de feiten, de verklaringen van getuigen en deskundigen, en de psychische toestand van de verdachte.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/845587-15
Datum uitspraak: 15 april 2016
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] , op [1959] ,
thans gedetineerd in [instelling 2] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 3 november 2015, 22 januari 2016 en 1 april 2016.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 2 oktober 2015 met een tenlastelegging in de zin van artikel 261 lid 3 van het Wetboek van Strafvordering.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 1 april 2016 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 20 juli 2015 te Vught, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, van het leven te beroven, met een mes, althans een scherp voorwerp, in de borstkas, althans in het lichaam, van die [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 20 juli 2015 te Vught ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die voornoemde [slachtoffer] met een mes, althans een scherp voorwerp, in de borstkas, althans in het lichaam, heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht
of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 20 juli 2015 te Vught [slachtoffer] heeft mishandeld door die voornoemde [slachtoffer] met een mes, althans een scherp voorwerp, in de borstkas, althans in het lichaam te steken.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs.

Inleiding:
Op 20 juli 2015 werd bij de politie melding gemaakt van een steekincident waarbij een persoon gewond was geraakt. Het incident zou hebben plaatsgevonden ter hoogte van de
[instelling 1] , te Vught. [instelling 1] is een klinische woonvoorziening voor volwassenen met een psychiatrische problematiek, die 24 uurzorg nodig hebben en de woonbescherming van een zorgpark. Het slachtoffer, [slachtoffer] , gaf aan gestoken te zijn door [verdachte] , verdachte. Het slachtoffer verklaarde dat hij samen met zijn vriendin genaamd [getuige 1] , op een bankje bij [instelling 1] zat en dat [verdachte] aan komen lopen die hem zonder enige reden in zijn rechterzij stak met een steekvoorwerp. Verdachte heeft verklaard dat hij die [slachtoffer] met het mes bedreigd heeft.
De vraag dient beantwoord te worden welke (gewelds)handelingen door verdachte zijn gepleegd en welke juridische kwalificaties dit oplevert.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie concludeert dat het primair tenlastegelegde bewezen kan worden verklaard. Verdachte heeft gepoogd [slachtoffer] van het leven te beroven. Van voorbedachte raad is volgens de officier van justitie geen sprake.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouwe van verdachte concludeert tot vrijspraak van poging tot moord en poging tot doodslag. Van voorbedachte rade blijkt niet. Voorts is niet aannemelijk dat de aanmerkelijke kans bestond dat verdachte door zijn handelen zwaar lichamelijk letsel zou kunnen toebrengen aan [slachtoffer] . Van onvoorwaardelijk opzet op het voornemen tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel evenmin. Wat betreft de meer subsidiair tenlastegelegde mishandeling refereert de raadsvrouwe zich aan het oordeel van de rechtbank.
Bewijsmiddelen [1] .
De rechtbank stelt op grond van het verhandelde ter terechtzitting en de inhoud van het strafdossier de volgende feiten en omstandigheden vast.
Het slachtoffer, [slachtoffer] , zat met zijn vriendin buiten op een bankje en hij zag verdachte [verdachte] aan komen lopen. Hij wilde daarop weglopen en zag dat verdachte hem achterna liep. Hij zag dat verdachte hem naderde en dat verdachte een snelle beweging met zijn arm richting zijn lichaam maakte. Toen verdachte zijn arm naar hem bewoog voelde [slachtoffer] direct een stekende pijn aan de rechterzijde van zijn borstkas. Hij zag daarop dat er een gat in zijn shirt zat en dat er bloed uit de wond kwam die door verdachte veroorzaakt was. [2]
De vriendin van het slachtoffer, [getuige 1] , verklaart dat ze met haar vriend [slachtoffer] op een bankje zat toen opeens “ [verdachte] ” in de richting van [slachtoffer] kwam gerend en dat ze hoorde dat die man iets schreeuwde. Ze zag dat hij boos keek en hoorde dat hij heel boos schreeuwde. Ze zag dat hij op [slachtoffer] instak. Ze verklaart dat ze maar een klein stukje van het mes zag. [slachtoffer] bloedde in zijn zij. [3]
[getuige 2] zag dat er buiten een man voor genoemde [slachtoffer] stond en dat die man een mes in zijn handen had. Ik ken deze man niet bij naam maar ik weet dat hij ook hier op [instelling 1] woont. Hij zag dat de man dreigend naar [slachtoffer] wees met het mes en dat de man met een dreigende dan wel gevaarlijke houding naar [slachtoffer] gericht stond. Hij hoorde dat [slachtoffer] zei dat hij gestoken was. Vervolgens zag hij de man lopen met het mes nog in zijn handen. [4]
De politie heeft bij het slachtoffer een steekwond waargenomen. Verdachte heeft na de confrontatie met het slachtoffer aan de medewerkers van de wooninstelling waar hij toen verbleef, een zakmes overhandigd. Dat mes is onderzocht door de politie. Het betrof een zakmes met een lemmet van 8,5 cm lang. Op het mes werd een donkerrode substantie aangetroffen, gelijkend op ingedroogd bloed. [5]
Het slachtoffer is naar het ziekenhuis gebracht. Daar bleek dat er geen vitale delen van het
lichaam waren geraakt. [6]
Verdachte heeft bij de politie verklaard: “met een steekwapen probeerde ik hem om het leven te brengen. Daarom zit ik hier op het politiebureau. Omdat ik dat gedaan heb. Hij zat me uit te dagen. Ik probeerde hem van het leven te beroven. Met een zakmes. Omdat hij treiterde.” [7]
Ter terechtzitting verklaart verdachte dat hij [slachtoffer] toevallig buiten tegen kwam, dat hij op het moment dat hij [slachtoffer] zag, boos en agressief werd en dat hij toen zijn zakmes heeft gepakt. Verdachte verklaart dat hij die [slachtoffer] met het mes bedreigd heeft. Ter terechtzitting heeft verdachte daarbij een zwaaiende armbeweging getoond. [8]
Het oordeel van de rechtbank.
Aan verdachte is primair poging tot moord dan wel doodslag tenlastegelegd.
Uit de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden, volgt naar het oordeel van de rechtbank niet dat de verdachte een plan had beraamd om het slachtoffer van het leven te beroven. Verdachte heeft immers verklaart dat hij pas boos werd toen hij het slachtoffer toevallig buiten tegen kwam. De rechtbank stelt vast dat het handelen van de verdachte het gevolg is geweest van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Uit genoemde feiten en omstandigheden leidt de rechtbank af dat de besluitvorming en de uitvoering tot stand zijn gekomen in een (zodanig) korte tijdspanne (terwijl het handelen van de verdachte bovendien door gevoelens van boosheid werd beheerst), dat niet kan worden bewezen verklaard dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld. Dit betekent dat poging tot moord niet kan worden bewezen verklaard.
De rechtbank acht de poging tot doodslag wel bewezen.
De rechtbank acht geen bewijs aanwezig dat verdachte ‘bloot’ opzet op het toebrengen van dodelijk letsel had. De rechtbank komt gelet op de genoemde feiten en omstandigheden tot het oordeel dat verdachte met zijn gedragingen en in het bijzonder gelet op het feit dat verdachte uit boosheid en op agressieve wijze met een snelle zwaaiende beweging met een mes in de hand het slachtoffer in de zijkant van de borstkas (rechts bij de ribben, onder de oksel) heeft gestoken, waardoor een steekwond is ontstaan, willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer als gevolg van de door verdachte toegebrachte steek met een mes zou kunnen komen te overlijden. De kans dat door het steken met een mes in de borstkas kwetsbare delen van het lichaam geraakt kunnen worden met dodelijk letsel als gevolg, is naar ervaringsregels aanmerkelijk te achten.
De arts die het slachtoffer in het ziekenhuis heeft behandeld, heeft tegenover de politie verklaard dat wanneer iemand op die exacte plek waar het slachtoffer was gestoken, rechts bij de ribben, onder de oksel, zou steken met een mes en het volledige lemmet van 8 cm het lichaam zou binnendringen, er zeker vitale delen zouden worden geraakt en indien op die plek, acht centimeter diep, het lemmet de longen zou raken er dan mogelijk een klaplong zou ontstaan die dodelijk kan zijn.
De gedragingen van verdachte kunnen aldus naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer op de dood van het slachtoffer gericht te zijn dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Van dergelijke aanwijzingen is de rechtbank niet gebleken.
De primair tenlastegelegde poging tot doodslag is in zoverre wettig en overtuigend bewezen.

De bewezenverklaring.

De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte
op 20 juli 2015 te Vught, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met een mes in de borstkas van die [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Door GZ-psycholoog T. ’t Hoen is een onderzoek naar de persoon van verdachte ingesteld, waarvan door hem op 19 januari 2016 een rapport is uitgebracht.
De deskundige komt tot onder meer de volgende bevindingen en conclusies, zakelijk weergegeven:
Er is bij betrokkene sprake van een ziekelijke stoornis in de vorm van schizofrenie,
paranoïde type. Hier was ook sprake van ten tijde van het ten laste gelegde.
De ziekelijke stoornis beïnvloedde de gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde zodanig dat dat mede daaruit verklaard kan worden.
Betrokkene is, ondanks de medicamenteuze behandeling, chronisch psychotisch.
Het slachtoffer lijkt al langere tijd onderdeel te zijn geweest van het paranoïde waansysteem van betrokkene, waarbij bij naar zijn idee werd achtervolgd door het slachtoffer, die werd gestuurd door de “computerstembanden met voodootechnologieën”. Betrokkene zou er op een gegeven moment iets van hebben gezegd, maar toen het volgens betrokkene nogmaals gebeurde, maakte hem dit zo “woedend” en heeft hij het slachtoffer aangevallen. Vanuit deze geestestoestand, voortkomend uit zijn ernstige psychiatrische stoornis, was betrokkene niet in staat op een bewuste en realistische manier keuzes te maken en de gevolgen van zijn handelen te overzien. De realiteitstoetsing en het oordeels- en kritiekvermogen waren ernstig verstoord. Het is het zeer waarschijnlijk dat het denken en handelen van betrokkene op het moment van het ten laste gelegde volledig werden aangestuurd vanuit zijn psychotisch toestandsbeeld. Om deze reden is het te adviseren om betrokkene vanuit gedragskundig oogpunt als ontoerekeningsvatbaar te beschouwen voor het hem ten laste gelegde, indien bewezen geacht.
Door psychiater drs. L.P. Heinsman is eveneens een onderzoek naar de persoon van verdachte ingesteld, waarvan door hem op 3 januari 2016 een rapport is uitgebracht.
De deskundige komt onder meer tot de volgende bevindingen en conclusies, zakelijk weergegeven:
Onderzochte is lijdende aan een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens in de zin van een psychotische stoornis in de zin van schizofrenie van het gedesorganiseerde type.
Ten tijde van het tenlastegelegde, voor zover bewezen geacht, was dit ook het geval.
De ziekelijke stoornis beïnvloedde de gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde zodanig dat dat mede daaruit verklaard kan worden.
Zonder dat een duidelijke aanleiding naar voren komt, maakte aangever al enige tijd onderdeel uit van het paranoïde waansysteem van onderzochte. Onderzochte heeft naar eigen zeggen aangever eerder gewaarschuwd hem niet langer met computerstemmen lastig te vallen.
Onderzochte onderkent de ernst onvoldoende, lijkt vanuit zijn psychotische stoornis inschattingsfouten gemaakt te hebben. Het handelen van onderzochte ten tijde van het tenlastegelegde is bepaald geweest vanuit zijn paranoïde waansysteem, van een echte aanleiding lijkt nauwelijks sprake geweest.
Indien het tenlastegelegde bewezen wordt geacht, kan onderzochte hiermee als volledig ontoerekeningsvatbaar worden geacht.
De rechtbank is op grond van het onderzoek ter terechtzitting en mede op grond van de hiervoor weergegeven conclusies en adviezen, welke de rechtbank overneemt en tot de hare maakt, van oordeel dat het door verdachte gepleegde strafbare feit zoals hiervoor bewezen is verklaard, niet aan verdachte kan worden toegerekend wegens zijn psychische stoornis.
Verdachte is daarom niet strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard en dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie vordert verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging en hem de maatregel op te leggen tot plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van een jaar.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouwe verzoekt verdachte de maatregel tot plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis op te leggen.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
GZ-psycholoog T. ’t Hoen komt in het door hem op 19 januari 2016 uitgebrachte rapport
tot de volgende conclusies en het volgende advies, zakelijk weergegeven:
Betrokkene is kwetsbaar en beperkt belastbaar en met name de psychotische stoornis
betreft een risicofactor voor de toekomst. Hierbij bestaat de kans dat andere mensen uit
de omgeving van betrokkene op termijn onderdeel uit gaan maken van zijn paranoïde
waansysteem. Oplopende stress en blootstelling aan destabiliserende factoren vormen
voorts een verhoogd risico bij betrokkene. Als gevolg van zijn ernstige psychiatrische
stoornis functioneert betrokkene op sociaal-maatschappelijk gebied beperkt en hij is
zeer afhankelijk van externe structuur en sturing. Op langere termijn en indien betrokkene niet behandeld en adequaat begeleid wordt, schat onderzoeker het risico op herhaling van vergelijkbaar gedrag in als matig.
Onderzoeker adviseert op basis van het bovenstaande om betrokkene in het kader van
een artikel 37 plaatsing (Wetboek van Strafrecht) klinisch te behandelen in een psychiatrisch ziekenhuis, bij voorkeur (aanvankelijk) in een forensische setting als een FPA.
Psychiater drs. L.P. Heinsman komt in het door hem op 3 januari 2016 uitgebrachte rapport
tot de volgende conclusies en het volgende advies, zakelijk weergegeven:
Bij gestructureerde risicotaxatie komt vanuit de voorgeschiedenis vooral de psychotische stoornis naar voren. Risicofactoren vanuit het toestandsbeeld (klinische items) hebben vooral betrekking op het paranoïde waansysteem, impulsiviteit, beperkt zelfinzicht en beperkte respons op (medicamenteuze) behandeling. Naar de toekomst toe komen risicofactoren naar voren als blootstelling aan destabiliserende factoren, een als hoog ervaren niveau van stress en een geringe beschikbaarheid van persoonlijke steun.
Meer algemeen geeft de doorwerking van zijn psychotische stoornis, aanleiding tot aanzienlijke beperkingen in zijn sociaal-maatschappelijk functioneren. Onderzochte is in zijn functioneren afhankelijk van structuur, duidelijkheid, overzicht en hulpverlening. Niet uitgesloten kan worden dat op termijn andere mensen in de omgeving van onderzochte, onderdeel uit kunnen gaan maken van zijn paranoïde waansysteem.
De beperkte respons op medicatie, de aanwezige psychosociale stressoren en de geringe mate van beschermende factoren, maken dat zonder behandeling de kans op herhaling van soortgelijk gedrag als het tenlastegelegde, op termijn als matig tot hoog ingeschat kan worden. Er van uitgaande dat onderzochte niet terugkeert naar de eerdere woonsituatie, wordt de kans op recidive voor de korte termijn als laag tot matig ingeschat.
Onderzochte is gemotiveerd voor een klinisch behandeltraject gericht op resocialisatie naar
uiteindelijk beschermd wonen. Het is echter de vraag of bij een toename van psychotische
symptomen de bestaande motivatie voor behandeling wordt vastgehouden. Onderzochte is
gebaat bij een behandeling gericht op rehabilitatie / resocialisatie, waarbij leren hanteren van de principes van vroegsignalering en medicamenteuze instelling, belangrijk zijn bij het terugdringen van de kans op recidive op termijn. De voorkeur gaat hierbij uit naar een (start in een) forensische setting.
Geadviseerd wordt toepassing van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht, onderzochte te plaatsen in een psychiatrisch ziekenhuis. Hierbij zou gedacht kunnen worden aan een (start in een) FPA.
Naar het oordeel van de rechtbank dient verdachte, gelet op het onderzoek ter terechtzitting en mede op grond van de hiervoor weergegeven conclusies en adviezen van de deskundigen, welke de rechtbank overneemt en tot de hare maakt, in een psychiatrisch ziekenhuis te worden geplaatst voor de termijn van een jaar, nu verdachte gevaarlijk is voor anderen of voor de algemene veiligheid van personen.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] . De eis van de officier van justitie.

De officier van justitie vordert toewijzing van de vordering van de benadeelde partij met toepassing van de maatregel tot schadevergoeding.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvouwe concludeert dat de vordering voor toewijzing vatbaar is en verzoekt bij de bepaling van vervangende hechtenis in het geval van toepassing van de maatregel tot schadevergoeding rekening te houden met de financiële draagkracht van verdachte.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank acht de vordering in haar geheel toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal, gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte en zijn financiële draagkracht, de duur van de vervangende hechtenis in geval van gebreke van betaling en verhaal op 1 (één) dag stellen.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 24c, 36f, 37, 45, 289.

DE UITSPRAAK

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:

poging tot doodslag.Verklaart verdachte te zake ontoerekeningsvatbaar en ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging.

Legt op de volgende maatregelen:

Plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van een jaar.

Maatregel van schadevergoeding van € 750,00 subsidiair 1 dag hechtenis.

Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het [slachtoffer] van een bedrag van € 750,00 (zegge: zevenhonderdvijftig euro). Het bedrag betreft immateriële schadevergoeding. De rechtbank stelt de duur van de bij gebreke van betaling en verhaal te vervangende hechtenis in geval van gebreke van betaling en verhaal op 1 (één) dag. De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict (20 juli 2015) tot aan de dag der algehele voldoening.

Beslissing op de vordering van de benadeelde partij.

Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] , van een bedrag van € 750,00
(zegge: zevenhonderdvijftig euro), als vergoeding voor immateriële schade.
Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict (20 juli 2015) tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.H.L.M. Snijders, voorzitter,
mr. A.M. Kooijmans-de Kort en mr. H.F. van Kregten, leden,
in tegenwoordigheid van J.F.A. Verhagen, griffier,
en is uitgesproken op 15 april 2016.
Mr. H.F. van Kregten is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren van de regiopolitie Eenheid Oost-Brabant, Districtsrecherche ’s-Hertogenbosch, proces-verbaalnummer 2015163018, afgesloten op 9 oktober 2015, aantal doorgenummerde pagina’s: 69 (hierna te noemen: dossier).
2.Proces-verbaal van aangifte, dossier p. 23, 24.
3.Proces-verbaal van bevindingen, dossier p. 29.
4.Proces-verbaal van verhoor getuige, dossier p. 26.
5.Proces-verbaal van bevindingen, dossier p. 11, 12.
6.Proces-verbaal van bevindingen, dossier p. 11.
7.Proces-verbaal van bevindingen, dossier p. 36, 39.
8.Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 1 april 2016.