ECLI:NL:RBOBR:2016:1801

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
15 april 2016
Publicatiedatum
14 april 2016
Zaaknummer
01/879991-15
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en bedreiging met een mes in Boxtel

Op 15 april 2016 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag en bedreiging. De zaak vond zijn oorsprong in een incident op 10 juli 2015 te Boxtel, waar de verdachte, in een woning, een steekpartij veroorzaakte waarbij het slachtoffer, [slachtoffer 1], ernstig gewond raakte. De verdachte stak [slachtoffer 1] met een mes in de hals, wat leidde tot een steekverwonding en letsel aan de luchtpijp. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van voorbedachte rade, maar dat de verdachte wel voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van dodelijk letsel. De rechtbank sprak de verdachte vrij van poging tot moord, maar achtte de poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen.

Daarnaast werd de verdachte ook beschuldigd van bedreiging van [slachtoffer 2], waarbij hij een mes tegen diens nek hield. De rechtbank oordeelde dat ook deze bedreiging bewezen kon worden verklaard. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden, met aftrek van voorarrest, en terbeschikkingstelling met voorwaarden voor de duur van 2 jaar. Tevens werd de verdachte verplicht om een schadevergoeding van € 1.900,-- aan [slachtoffer 1] te betalen, bestaande uit immateriële en materiële schade.

De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn alcoholproblematiek en zwakbegaafdheid, en concludeerde dat de veiligheid van anderen het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling noodzakelijk maakte. De uitspraak benadrukt de ernst van de gepleegde feiten en de impact daarvan op de slachtoffers.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/879991-15
Datum uitspraak: 15 april 2016
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1984] ,
wonende te [adres 1] ,
thans gedetineerd in penitentiaire inrichting Limburg Zuid “De Geerhorst” te Sittard.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 23 oktober 2015, 15 januari 2016 en 1 april 2016.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 24 september 2015.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 1 april 2016 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
1. hij op of omstreeks 10 juli 2015 te Boxtel, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, (meermalen) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in de hals en/of de rug/bil, althans in het lichaam, van die [slachtoffer 1] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans dat:
hij op of omstreeks 10 juli 2015 te Boxtel, aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten één (steek)verwonding(en) in de hals/nek en/of een perforatie van de luchtpijp, heeft toegebracht, door voornoemde [slachtoffer 1] met dat opzet meermalen
althans éénmaal met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in de hals/nek, althans in het lichaam te steken;
2. hij op of omstreeks 10 juli 2015 te Boxtel [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte toen daar opzettelijk dreigend een mes, althans een scherp voorwerp tegen de nek/keel van die [slachtoffer 2] gehouden.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs.

Inleiding.
Feit 1:
Op 10 juli 2015 was verdachte samen met [slachtoffer 1] in de woning van verdachte te Boxtel.
[slachtoffer 1] voornoemd is toen met een mes in zijn hals gestoken en ernstig gewond geraakt.
In de woning was verder niemand anders aanwezig. Verdachte erkent [slachtoffer 1] gestoken te hebben.
Feit 2:
[slachtoffer 2] was op 10 juli 2015 te Boxtel buiten voor het flatgebouw op het [adres 2] , waar hij zelf woont, toen hij een hem bekende man zag waarvan hij weet dat die in hetzelfde flatgebouw woont. [slachtoffer 2] vroeg een sigaret aan die man, die naast hem stond, waarna hij een scherp voorwerp tegen zijn nek voelde en zag dat die man een mes in zijn hand hield. Verdachte verklaart dat hij een jongen een sigaret heeft gegeven, dat hij vervolgens boos werd en het mogelijk is dat hij die jongen toen heeft bedreigd.
De vraag dient te worden beantwoord welke (gewelds)handelingen door verdachte zijn gepleegd en welke juridische kwalificaties dit oplevert.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie concludeert dat onder feit 1 bewezen kan worden verklaard dat verdachte heeft gepoogd [slachtoffer 1] van het leven te beroven. Van voorbedachte raad is volgens de officier van justitie geen sprake. Ook kan onder feit 2 bewezen worden verklaard dat [slachtoffer 2] door verdachte met een mes is bedreigd.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte concludeert wat betreft feit 1 tot vrijspraak van poging tot moord en poging tot doodslag. Van voorbedachte rade blijkt niet en van opzet op het voornemen tot het toebrengen van dodelijk letsel aan [slachtoffer 1] evenmin. Wat betreft de subsidiair tenlastegelegde zware mishandeling en de onder feit 2 tenlastegelegde bedreiging van [slachtoffer 2] refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank.
De bewijsmiddelen. [1]

Feit 1 en feit 2:

- als relaas van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] [2] :
Op 10 juli 2015 kregen wij de melding dat er bij een rotonde aan [adres 3] een man stond bij een verkeersgroep van de politie te Boxtel. Deze man zou zijn gestoken in zijn lichaam en had daarbij zichtbare verwondingen. Wij zijn direct ter plaatse gegaan.
Op het moment dat wij op [adres 3] staan wordt er een melding uitgegeven dat er een Turkse man in een speeltuintje nabij zou zitten bij een van de flats aan [adres 2] . Deze zou onder invloed zijn van drank. Aldaar troffen wij op een bankje de ons ambtshalve bekende [verdachte] , wonende aan [adres 2] . [verdachte] werd aangehouden voor openbare dronkenschap. Kort daarop trof collega [verbalisant 2] een mes aan op een grasveld voor flat genaamd [naam] . Omdat het slachtoffer aangaf dat hij bij [verdachte] binnen had gezeten en dat laatstgenoemde zojuist was aangehouden, besloot [verbalisant 3] bij de woning van [verdachte] naar binnen te gaan daar er mogelijk nog een slachtoffer zou kunnen zijn. Wij, verbalisanten, traden de woning binnen. Ik, verbalisant [verbalisant 1] , liep naar de woonkamer en zag aldaar op de grond diverse bloedspetters. Ik, verbalisant [verbalisant 2] , liep tevens naar de woonkamer en zag op de grond diverse bloedspetters.

Feit 1:

- als relaas van verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5] [3] :
Op 10 juli 2015 omstreeks 21.45 uur werd er melding gemaakt door collega's van team
verkeershandhaving. Bij hen was een man aan komen lopen. Deze man was neergestoken en had enkele steekwonden. Samen met de collega's waren wij omstreeks 21.50 uur ter plaatse. Wij zagen dat de ons ambtshalve bekende [slachtoffer 1] bij een collega van
verkeershandhaving stond. Wij zagen dat zijn lijf onder het bloed zat. Wij zagen dat hij een flinke steek/snijwond in zijn nek had. De wond zat aan de voorzijde ter hoogte van zijn adamsappel. De snee was ongeveer 3 cm. Wij zagen dat er wit weefsel door de wond naar buiten stak. Tevens bloedde de wond hevig. Ik, [verbalisant 4] , heb [slachtoffer 1] gevraagd wat er was gebeurd. Hij deelde mij mede dat hij was neergestoken. Ik heb hem gevraagd waar dat was gebeurd. Hij gaf aan dat hij bij zijn vriend [verdachte] was geweest. Op dat moment arriveerde de ambulance en ben ik met de ambulance meegereden. Tijdens zijn behandeling in het ziekenhuis heb ik continue met [slachtoffer 1] gesproken. Ik heb diverse malen gevraagd wie hem gestoken had en wie hem dit had aangedaan. Ik hoorde dat [slachtoffer 1] daarop zei: “ [verdachte] heeft dit gedaan.” Ik heb hem gevraagd of hij dit zeker wist. Ik hoorde dat [slachtoffer 1] zei: "Ja dat weet ik zeker. [verdachte] heeft mij neergestoken. In de woning van [verdachte] waren we". Hij verklaarde dat hij door [verdachte] ineens werd neergestoken. In zijn nek. [slachtoffer 1] is direct naar buiten gelopen. Verder was er niemand anders in de woning aanwezig. Toen hij uit de flat buiten kwam zag hij politie staan. Hij is naar de politie gelopen om hulp te vragen.
- als verklaring van aangever [slachtoffer 1] [4] :
Op 10 juli 2015 in de avond was ik samen met [verdachte] in zijn woning te Boxtel.
Uit het niets stak hij mij met een mes in mijn hals. We zaten in de woonkamer. Opeens pakt [verdachte] messen van de tafel en begint ermee te zwaaien en te dreigen. Met een mes prikte hij in de richting van mijn buik en toen steeds iets hoger. Hierna stak hij ineens expres met het mes in mijn nek. Ik had het vermoeden dat hij mij wilde vermoorden. Ik ben opgestaan en weggelopen. Ik zag in de verte politie staan en ben daar naartoe gelopen.
Ik ben in het ziekenhuis vijf dagen in slaap gehouden voor herstel. Ik had een scheurtje in mijn luchtpijp. De arts vroeg of ik een engeltje op mijn schouder had, gezien het letsel.
- als verklaring van [getuige 1] [5] :
Ik woon in dezelfde flat als [verdachte] , die woont op [adres 2] , deze flat heet [naam] . Op 10 juli 2015 omstreeks 21.00 uur - 21.30 uur hoorde ik de stemmen van [slachtoffer 1] en [verdachte] in het appartement van [verdachte] . Ik herkende hun stemmen. Ik hoorde dat ze tegen elkaar aan het schreeuwen waren. Opeens was het opvallend stil en ik dacht toen: of [slachtoffer 1] is weg, of er is iets gebeurd. Omstreeks 21.30 - 21.45 uur stonden familieleden van mij te wachten bij de lift op de begane grond. Ze vertelden me dat ze een bebloede man in de lift zagen staan. Ik keek naar beneden en had zicht op de in/uitgang van de flat en zag toen dat [verdachte] en [slachtoffer 1] samen bij de uitgang van de flat wegliepen.
- als resultaat van DNA-onderzoek van het NFI [6] :
Een bemonstering van bloed, aangetroffen op de muur achter de bank in de woning van [verdachte] leverde een match op met het DNA-referentiemonster van [slachtoffer 1] met een matchkans van kleiner dan één op één miljard.
- als medische verklaring van de arts van het Jeroen Bosch Ziekenhuis [7] :
Bij [slachtoffer 1] , geboren op [1980] , is een steekverwonding in de hals vastgesteld. Patiënt heeft op de IC gelegen in verband met luchtpijpletsel.
- als verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting op 1 april 2016:
Ik ga ervan uit dat ik op 10 juli 2015 [slachtoffer 1] met een mes heb gestoken. We waren met ons tweeën in mijn flat. Ik was boos op [slachtoffer 1] . Ik zag dat hij bloedde. Er lag bloed in mijn woonkamer. Ik ben met [slachtoffer 1] met de lift naar beneden gegaan en ben daar op een bankje gaan zitten.

Feit 2:

- als aangifte van [slachtoffer 2] [8] :Op vrijdag 10 juli 2015 omstreeks 21.30 uur liep ik vanuit mijn woning, flatgebouw
de [naam] aan [adres 2] te Boxtel, naar beneden. Ik was samen met twee vrienden die de hele avond bij mij waren. Ik zag aan de zijkant van de flat waar een groot grasveld was een man lopen die in de richting van het bankje daar liep. De man herkende ik als de man die een verdieping lager dan ons woont. Ik denk dat deze persoon [verdachte] heet of iets wat daar op lijkt. De man wordt door iedereen zo genoemd. Ik ben naar het bankje gelopen om aan [verdachte] een sigaret te vragen voor mijn vriend. Ik heb [verdachte] aangesproken. [verdachte] stond op en ik zag dat hij een shagbuil op tafel gooide. Ik hoorde dat [verdachte] zei: "draai maar". Ik zag dat terwijl [verdachte] was opgestaan, hij zich draaide in mijn richting. [verdachte] stond aan de rechter zijde van mij en op enig moment voelde ik een scherp voorwerp aan de rechter zijde van mijn nek. Dit was net onder mijn kaaklijn aan de rechter zijkant. Ik riep naar mijn vriend zodat hij wist waar wij waren. [verdachte] reageerde nadat ik riep en draaide zich in de richting van de flat waardoor hij met het mes vanaf mijn nek draaide. Op dat moment zag ik het mes in zijn rechterhand, dit weet ik niet 100% zeker. Op het moment dat het mes tegen mijn nek kwam voelde ik duidelijk de kartel van het mes.
- als verklaring van [getuige 2] [9] :
Ik was samen met [slachtoffer 2] buiten bij de flat. Ik liep samen met [slachtoffer 2] naar een bankje toe. Een vent liep ook naar dat bankje. Wij gingen er gewoon bij zitten. Die vent had een fles drank in zijn hand. Die vent trok in een keer een mes en gooide een buil shag op tafel en zei: "draai maar”. Ik zag dat de vent het mes tegen [slachtoffer 2] aan hield. Ik zag dat hij het mes achteraan bij de nek van [slachtoffer 2] hield.
- als verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting op 1 april 2016 [10] :
Het flatgebouw waar ik woon heet [naam] en is gelegen aan [adres 2] te Boxtel.
Ik ben op 10 juli 2015 in de avond daar buiten op een bankje gaan zitten. Er stond een jongen bij het bankje. Hij vroeg om een sigaret. Ik gaf hem shag. Het is mogelijk dat ik toen boos geworden ben op die jongen en hem heb bedreigd.
Het oordeel van de rechtbank.
Feit 1:
Op grond van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 10 juli 2015 [slachtoffer 1] met een mes in de hals heeft gestoken, waardoor een steekverwonding in de hals van die [slachtoffer 1] is ontstaan en letsel aan de luchtpijp.
Uit de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden, volgt niet dat de verdachte een plan had beraamd om [slachtoffer 1] van het leven te beroven. Ook de verklaringen van de verdachte en van [slachtoffer 1] hebben geen inzicht gegeven in hetgeen voor en ten tijde van het begaan van het feit in de verdachte is omgegaan.
Op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden leidt de rechtbank af dat de besluitvorming en de uitvoering tot stand zijn gekomen in een (zodanig) korte tijdspanne, (terwijl aannemelijk is dat het handelen van de verdachte bovendien werd beïnvloed door
oplopende spanningen, realiteitsvertekeningen en controleverlies in combinatie met
overvloedig alcoholgebruik, slaapgebrek en door gevoelens van boosheid en emoties werd
beheerst,) dat niet kan worden bewezen verklaard dat de verdachte met voorbedachte raad
heeft gehandeld.
De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van poging tot moord.
De rechtbank acht geen bewijs aanwezig dat verdachte ‘bloot’ opzet had op het veroorzaken van dodelijk letsel. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte wel voorwaardelijk opzet op het toebrengen van dodelijk letsel gehad. Verbalisanten relateren dat zij bij het slachtoffer [slachtoffer 1] een wond zagen aan de voorzijde ter hoogte van zijn adamsappel.
De snee was ongeveer 3 cm. Zij zagen dat er wit weefsel door de wond naar buiten stak. Tevens bloedde de wond hevig. In het ziekenhuis is letsel aan de luchtpijp van [slachtoffer 1] vastgesteld. Door het slachtoffer zodanig met een mes in de halsstreek te steken, heeft verdachte welbewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer als gevolg daarvan zou komen te overlijden. Naar algemene ervaringsregels is de kans aanmerkelijk dat het bewezenverklaarde handelen van verdachte het slachtoffer fataal zou worden.
De rechtbank acht derhalve de subsidiair ten laste gelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2:
Op grond van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 10 juli 2015 [slachtoffer 2] heeft bedreigd door hem een mes tegen diens nek te houden.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
1. op 10 juli 2015 te Boxtel, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet met een mes in de hals van die [slachtoffer 1] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. op 10 juli 2015 te Boxtel [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte toen daar opzettelijk dreigend een mes tegen de nek van die [slachtoffer 2] gehouden.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie vordert een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden met aftrek van voorarrest en het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft verzocht de eis van de officier van justitie te volgen.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot doodslag en bedreiging.
In het nadeel van verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een ernstige vorm van geweld door te pogen [slachtoffer 1] dodelijk te verwonden met een mes.
Verdachte heeft door zijn handelen een grote inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer [slachtoffer 1] en zijn lichamelijke integriteit aangetast. In verband met zijn verwondingen is [slachtoffer 1] enkele dagen in slaap gehouden op de afdeling IC. Het geweld moet een grote indruk op het slachtoffer hebben gemaakt. Slachtoffers van dit soort ernstige feiten ondervinden daar vaak nog jarenlang last van en de herinnering eraan hindert hen in hun dagelijks bestaan. Uit de toelichting op de vordering van de benadeelde partij en de slachtofferverklaring blijkt dat dit ook in deze zaak het geval is.
Daarnaast heeft verdachte een min of meer willekeurige minderjarige jongen bedreigd met een mes. De jongen heeft verklaard dat hij daarvan erg geschrokken is.
Het gewelddadig karakter van de door verdachte gepleegde strafbare feiten laat zien dat verdachte er niet voor terugschrikt om fors geweld tegen anderen te gebruiken. Verdachte heeft zich bij zijn strafbaar handelen kennelijk niet bekommerd om de gevolgen voor de slachtoffers.
Verdachte verkeerde tijdens het plegen van de feiten onder invloed van alcohol, waarvan hij de negatieve werking op zijn gedrag kende. Verdachte heeft verklaard dat hij weet dat hij een alcoholprobleem heeften door het gebruik van sterke drank agressief wordt. Desondanks heeft hij toch in forse mate alcohol genuttigd.
Verdachte is eerder terzake een geweldsdelict met justitie in aanraking gekomen en heeft in 2011 een transactie opgelegd gekregen voor bedreiging.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank tevens rekening gehouden met de inhoud van
de omtrent de persoon van verdachte uitgebrachte rapporten van psychiater J.L.M. Dinjens
d.d. 21 februari 2016 en psycholoog C. Moerland d.d. 29 januari 2016 en met de inhoud van
het reclasseringsadvies d.d. 25 maart 2016 betreffende verdachte.
Uit de voornoemde omtrent de geestvermogens van verdachte uitgebrachte rapporten blijkt, dat de door hem gepleegde strafbare feiten in verminderde mate aan hem kunnen worden toegerekend.
De rapportages betreffende het onderzoek naar de persoon van verdachte.
De psychiater J.L.M. Dinjens heeft in het rapport d.d. 21 februari 2016 onder meer
geconcludeerd en geadviseerd, zakelijk weergegeven:
Er is bij betrokkene sprake van zwakbegaafdheid, misbruik van alcohol en een depressieve
stoornis, matig van ernst. Ten tijde van het tenlastegelegde waren de zwakbegaafdheid en
misbruik van alcohol aanwezig.
Betrokkene is als gevolg van zijn verstandelijke beperking (zwakbegaafdheid) in combinatie
met oplopende stress en spanningen, in verminderde mate in staat zijn emoties en impulsen
te reguleren. Hij heeft moeite complexe situaties te overzien en hierin adequaat te handelen.
Hij is snel overvraagd, hetgeen kan leiden tot oplopende spanningen, realiteitsvertekeningen
en controleverlies, zeker in combinatie met middelen, zoals alcohol. Met het gebruik van
grote hoeveelheden alcohol komen deze functies nog meer onder druk te staan en worden
inhibities weggenomen.
Geadviseerd wordt betrokkene het tenlastegelegde verminderd toe te rekenen.
Het recidiverisico wordt zowel klinisch, als met behulp van een semigestructureerd
risicotaxatie-instrument (HKT-30) ingeschat als matig. Bij aanhoudend middelen (alcohol)
gebruik kan dit risico oplopen naar een hoog recidiverisico. Er is bij betrokkene sprake van
een gebrekkige ontwikkeling met chronische problemen rondom emotieregulatie en
impulscontrole. De (intellectuele) coping en emotionele ontwikkeling zijn zeer beperkt en
primitief. De empathische vermogens en gewetensfunctie zijn verminderd. Er is sprake van
misbruik van alcohol, mogelijk zelfs -afhankelijkheid.
Er is beperkt ziektebesef en inzicht. Er zijn nauwelijks of geen protectieve factoren. Er
is een zorgwekkende ontwikkeling rondom betrokkene, waarbij zijn coping steeds verder
faalt en hij in toenemende mate onvoorspelbaar en potentieel gewelddadig en gevaarlijk
gedrag kan vertonen. Geadviseerd wordt tot het opleggen van de maatregel van
terbeschikkingstelling met voorwaarden.
De gezondheidszorgpsycholoog C. Moerland heeft in het rapport d.d. 29 januari 2016 onder meer geconcludeerd en geadviseerd, zakelijk weergegeven:
Er is bij betrokkene sprake van zwakbegaafdheid en van misbruik van alcohol. Verder is sprake van antisociale persoonlijkheidskenmerken. Hiervan was sprake op het moment dat het tenlastegelegde zich voordeed.
Aannemelijk is dat betrokkene voorafgaand aan de delictsituatie veel stress ervoer en dientengevolge veel heeft gedronken. Het problematische alcoholgebruik kan echter niet
los worden gezien van de evidente beperkingen van betrokkene. Zijn zwakbegaafdheid en
de daarmee samenhangende beperkte psychische draagkracht, gebrekkige frustratietolerantie
en impuls- en affectregulatie, de impulsiviteit, het gebrek aan adequate
copingmogelijkheden en ook de lacunaire gewetensfunctie, dragen er alle aan bij
dat hij in geval van spanningen zijn toevlucht zoekt tot de alcohol, waardoor de controle
over zijn agressieve impulsen (nog verder) afneemt. Dat gebeurde in belangrijke mate.
Op grond van het voorgaande zou betrokkene als verminderd toerekeningsvatbaar
kunnen worden beschouwd voor de hem ten laste gelegde feiten.
De volgende factoren voortkomend uit de stoornis van betrokkene kunnen van belang zijn
voor de kans op recidive:
de alcoholproblematiek, de forse impulsregulatieproblemen, de gebrekkige psychische
draagkracht en het beperkte vermogen zaken te overzien en te relativeren; het beperkte probleemoplossende vermogen/gebrek aan adequate coping, de gebrekkige
frustratietolerantie en impulscontrole. Ongunstig gegeven is uiteraard dat betrokkene
een uitgebreide justitiële voorgeschiedenis heeft en dat al meermalen soortgelijke
delicten zijn voorgevallen.
Verder moeten daarbij de volgende factoren en condities in ogenschouw worden genomen:
de beperkte sociale steunstructuur, de ongunstige sociale contacten waarvan betrokkene
zich bedient, de forse problemen in de familie, die veel stress bij hem oproepen.
De genoemde factoren leiden er gezamenlijk toe dat het recidivegevaar als aanzienlijk
wordt ingeschat.
Teneinde de kans op herhaling zo veel mogelijk te kunnen beperken, is behandeling van
de problematiek van betrokkene aangewezen. De ernst van de feiten en de aanzienlijke kans op herhaling onder invloed van de problematiek van betrokkene maakt een juridische inkadering in de vorm van tbs met voorwaarden noodzakelijk.
De rechtbank acht uit een oogpunt van vergelding en ter beveiliging van de maatschappij een vrijheidsbeneming van lange duur op zijn plaats. Alles afwegend vindt de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden passend en geboden.
Conclusie ten aanzien van de maatregel tot terbeschikkingstelling.
De rechtbank neemt de bovenstaande conclusies en adviezen over. Met de psycholoog en de psychiater is de rechtbank van oordeel dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling noodzakelijk maakt.
De rechtbank overweegt voorts dat is voldaan aan de formele voorwaarden om de maatregel van terbeschikkingstelling op te leggen. Het hierna onder 1 te kwalificeren feit betreft een misdrijf waarop naar wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld en het onder 2 te kwalificeren feit betreft een misdrijf als vermeld in artikel 37a, lid 1 onder 1° van het Wetboek van Strafrecht.
Voorts merkt de rechtbank op dat het misdrijven betreft die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De totale duur van de maatregel kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.
Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank verdachte ter beschikking stellen.
In het rapport van 25 maart 2016 heeft de Reclassering Nederland geadviseerd bij het opleggen van een maatregel tot terbeschikkingstelling de in dat rapport genoemde voorwaarden te stellen.
De reclassering concludeert, zakelijk weergegeven:
Betrokkene heeft te kennen gegeven overal aan mee te zullen werken. Op nagenoeg alle leefgebieden is er sprake (geweest) van problemen en zijn er nauwelijks beschermende factoren. Gezien de houding van betrokkene omtrent het delict en omdat hij weinig zicht heeft op zijn problematiek, is er weinig sprake van intrinsieke motivatie. Gezien bovenstaand hebben we twijfels over de kans van slagen van een ambulant traject. Behandeling in een klinische setting wordt noodzakelijk geacht.
De rechtbank verenigt zich met de inhoud van het reclasseringsrapport en zal de in genoemd reclasseringsrapport geadviseerde voorwaarden stellen betreffende het gedrag van de ter beschikking gestelde. Zoals door de officier van justitie gevorderd zal de rechtbank een (door de verdediging geaccordeerde) aanvullende voorwaarde stellen ten aanzien het woon- of verblijfadres van de ter beschikking gestelde als na te melden.
Verdachte heeft zich ter terechtzitting bereid verklaard tot naleving van de aan de terbeschikkingstelling gestelde voorwaarden.
Gelet op het onderzoek ter terechtzitting, het strafblad van verdachte en de inhoud van de omtrent de persoon van verdachte uitgebrachte rapporten is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de hierna op grond van art. 38 van het Wetboek van Strafrecht te stellen voorwaarden en het uit te voeren toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] .

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie vordert de gehele toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met toepassing van de maatregel tot schadevergoeding.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman stelt dat de vordering betreffende immateriële schade een onevenredige belasting oplevert voor het strafgeding en voor wat betreft de materiële schade onvoldoende is onderbouwd en derhalve de benadeelde partij niet ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering.
Beoordeling.De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het onder 1 bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, een immateriële schadevergoeding tot een bedrag van € 1.500,00 en een materiële schadevergoeding tot een bedrag van € 400,00 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering voor zover die een vergoeding van € 1.500,00 betreffende immateriële schade te boven gaat en voor zover die een vergoeding van € 50,00 betreffende schade aan schoenen te boven gaat.
Van die onderdelen van de vordering is niet eenvoudig vast te stellen of en in hoeverre deze schade rechtstreeks door het bewezen verklaard feit is toegebracht, onder meer aangezien de bewijstukken thans ontbreken. Nader onderzoek naar de juistheid en omvang van de vordering (in zoverre) zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen.
De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van de vordering voor wat betreft het meer gevorderde een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal de kosten van partijen compenseren aldus dat elke partij haar eigen kosten draagt.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 24c, 27, 36f, 38, 45, 57, 285, 289.

DE UITSPRAAK

Verklaart het onder 1 primair en onder 2 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:

T.a.v. feit 1:poging tot doodslag.T.a.v. feit 2:bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. Verklaart verdachte hiervoor strafbaar en legt hem de volgende straf en maatregelen op:

T.a.v. feit 1, feit 2:
gevangenisstrafvoor de duur van 10 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het
Wetboek van Strafrecht.

Terbeschikkingstelling met voorwaarden voor de duur van 2 jaar.

Stelt als algemene voorwaarden:
de ter beschikking gestelde
1. houdt zich aan de voorwaarden en aanwijzingen die hem gesteld zijn door de toezichthoudende instantie, te weten de verslavingsreclassering (Vincent van Gogh);
2. zal zich niet schuldig maken aan strafbare feiten of zich in situaties begeven die voor hem risicovol zijn en/ of zijn resocialisatie in gevaar brengen;
3. is gedurende de gehele looptijd van de terbeschikkingstelling niet toegestaan zich buiten de landsgrenzen van Nederland te begeven;
4. zal, ten behoeve van het vaststellen van de identiteit, medewerking verlenen aan het nemen van één of meerdere vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
de ter beschikking gestelde
5. werkt mee aan een klinische opname binnen de FPA van Dichterbij of een soortgelijke instelling, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht en werkt mee aan het programma dat de instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld;
6. werkt mee aan het vervolgtraject, ook indien dit inhoudt plaatsing binnen een forensische RIBW, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht en werkt mee aan het programma dat de instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld;
7. werkt in het kader van het vervolgtraject mee aan ambulante behandeling bij een forensisch polikliniek, bijvoorbeeld door een (F)ACT-team;
8. dient te beschikken over een inkomen, eventueel in de vorm van een uitkering. Hij geeft de reclassering inzicht in zijn inkomsten- en uitgavenpatroon en indien noodzakelijk werkt hij mee aan budgetbeheer of bewindvoering;
9. geeft openheid over de (nieuwe) contacten binnen zijn netwerk, zijn relatie en seksuele contacten. Indien noodzakelijk, werkt hij mee aan een vorm van relatietherapie;
10. onthoudt zich van alcohol- en druggebruik, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht. Hij houdt zich aan afspraken die hierover gemaakt worden en verleent zijn medewerking aan urine- en blaascontroles;
11. houdt zich aan het medicatiebeleid, bepaald door de psychiater verbonden aan de FPA en werkt mee aan controles indien noodzakelijk geacht;
12. zal zijn woon- of verblijfadres niet wijzigen zonder voorafgaande kennisgeving aan de reclasseringsinstelling die met het toezicht is belast.
Geeft de Reclassering Nederland, Regio 's-Hertogenbosch, Eekbrouwersweg 6, 5233 VG te 's-Hertogenbosch opdracht de ter beschikking gestelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Beveelt dat de op grond van artikel 38 van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 38 lid 2 Sr. uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
T.a.v. feit 1: Maatregel van schadevergoeding van € 1.900,00 subsidiair 29 dagen hechtenis.
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het [slachtoffer 1] van een bedrag van € 1.900,00 (zegge: negentienhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 21 dagen hechtenis. Het bedrag bestaat uit een vergoeding van € 1.500,-- voor immateriële schade en een vergoeding van € 400,00 voor materiële schade (daggeldvergoeding ziekenhuis (€ 280,00) en kleding (€ 120,00).
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict (10 juli 2015)tot aan de dag der algehele voldoening.

Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:

Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] , van een bedrag van € 1.900,00 (zegge: negentienhonderd euro), te weten € 1.500,00 immateriële schadevergoeding en € 400,00 materiële schadevergoeding (daggeldvergoeding ziekenhuis (€ 280,00) en kleding
(€ 150,00).
Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict (10 juli 2015) tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet ontvankelijk is.
Compenseert de kosten van partijen aldus, dat elke partij de eigen kosten draagt.
Indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.M. Kooijmans-de Kort, voorzitter,
mr. J.H.L.M. Snijders en mr. H.F. van Kregten, leden,
in tegenwoordigheid van J.F.A. Verhagen, griffier,
en is uitgesproken op 15 april 2016.
Mr. H.F. van Kregten is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren van de regiopolitie Eenheid Oost-Brabant, registratienummer PL2100-2015144604, afgesloten op 10 september 2015, aantal doorgenummerde pagina’s: 141 (hierna te noemen: dossier).
2.Proces-verbaal van bevindingen, dossier p. 31, 32.
3.Proces-verbaal van bevindingen, dossier p. 35, 36.
4.Proces-verbaal van aangifte, dossier p. 75, 76.
5.Proces-verbaal van verhoor getuige, dossier p. 39, 40, 41.
6.Rapport NFI d.d. 20 augustus 2015, dossier p. 139, 140.
7.Aanvraagformulier medische informatie, dossier p. 78.
8.Proces-verbaal van aangifte, dossier p. 82, 83.
9.Proces-verbaal van verhoor getuige, dossier p. 88.
10.Verklaring verdachte, weergegeven in het proces-verbaal terechtzitting van 1 april 2016.