ECLI:NL:RBOBR:2016:1772

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
14 april 2016
Publicatiedatum
14 april 2016
Zaaknummer
01/845942-15
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant inzake fietsendiefstallen en schuldheling

Op 14 april 2016 heeft de rechtbank Oost-Brabant een vonnis uitgesproken in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij twee fietsendiefstallen en schuldheling van een fiets. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 23 dagen, met aftrek van voorarrest, en een voorwaardelijke ISD-maatregel met een proeftijd van twee jaar. De zaak was aanhangig gemaakt bij dagvaardingen van 26 februari, 29 februari en 23 maart 2016. De verdachte werd beschuldigd van het wegnemen van een fiets op 8 november 2015 in Eindhoven, het verwerven van een fiets waarvan hij wist dat deze door misdrijf verkregen was op 28 mei 2015, en het wegnemen van een Gazelle-fiets op 3 maart 2016. De rechtbank oordeelde dat de verdachte schuldig was aan de ten laste gelegde feiten, waarbij de bewijsvoering onder andere steunde op de waarneming van een politieambtenaar. De rechtbank overwoog dat de verdachte eerder voor soortgelijke feiten was veroordeeld en dat zijn gedrag duidde op minachting voor andermans eigendom. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die na de strafbare feiten positief waren veranderd. De ISD-maatregel werd voorwaardelijk opgelegd, met bijzondere voorwaarden, om recidive te voorkomen. De rechtbank benadrukte dat de combinatie van een voorwaardelijke ISD-maatregel met straffen mogelijk is, in tegenstelling tot een onvoorwaardelijke ISD-maatregel. De uitspraak bevatte ook beslissingen over eerdere voorwaardelijke veroordelingen, waarbij taakstraffen werden opgelegd in plaats van gevangenisstraf.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummers: 01/845942-15, 01/845426-15 en 01/845155-16 (ter terechtzitting gevoegd)
Parketnummers vorderingen: 01/845234-15 en 01/845343-15
Datum uitspraak: 14 april 2016
Verkort vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1978] ,
wonende te [woonplaats] , [adres 1] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 31 maart 2016.
Op deze zitting heeft de rechtbank de tegen verdachte/veroordeelde, onder de hiervoor genoemde parketnummers, aanhangig gemaakte zaken gevoegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte/veroordeelde naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaardingen van 26 februari 2016, 29 februari 2016 en 23 maart 2016.
Aan verdachte is in de tenlastelegging met parketnummer 01/845942-15 ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 08 november 2015 te Eindhoven, althans in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een fiets, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan een ander of anderen dan aan verdachte waarbij verdachte die weg te nemen fiets onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking.
Aan verdachte is in de tenlastelegging met parketnummer 01/845426-15 ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 28 mei 2015 te Eindhoven, althans in Nederland, een fiets heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die fiets wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof.
Aan verdachte is in de tenlastelegging met parketnummer 01/845155-16 ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 03 maart 2016 te Eindhoven met het oogmerk van wederrechtelijke
toe-eigening heeft weggenomen een fiets (merk Gazelle), in elk geval enig goed,
geheel of ten dele toebehorende aan een ander of anderen dan aan verdachte.

De vorderingen na voorwaardelijke veroordeling.

De zaak met parketnummer 01/845234-15 is aangebracht bij vordering van 19 januari 2016. Deze vordering heeft betrekking op het vonnis van de politierechter te Oost-Brabant d.d.
9 april 2015. Een kopie van de vordering is aan dit vonnis gehecht.
De zaak met parketnummer 01/845343-15 is aangebracht bij vordering van 19 januari 2016. Deze vordering heeft betrekking op het vonnis van de politierechter te Oost-Brabant d.d.
20 mei 2015. Een kopie van de vordering is aan dit vonnis gehecht.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaardingen geldig zijn. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijsoverweging ten aanzien van feit 2.

Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij opzetheling dan wel schuldheling heeft gepleegd ten aanzien van een fiets. Een politieambtenaar heeft verdachte op de betreffende fiets zien rijden, terwijl verdachte dat betwist.
De rechtbank hecht veel waarde aan de waarneming van de verbalisant. De verbalisant ziet op 28 mei 2015 rond 19.15 uur op de Schouwbroekseweg in Eindhoven een negroïde man hem passeren op een oude zwarte damesfiets en vervolgens ziet de verbalisant een negroïde man met een baard hem passeren op een zwart/grijze damesfiets met overwegend paarse fietstassen. De verbalisant herkent de man met de baard als [verdachte] . Waaraan de verbalisant verdachte herkent, relateert hij nader in een aanvullend proces-verbaal van bevindingen van 7 januari 2016. De verbalisant keert zijn politiemotor, maar ziet dat verdachte uit het zicht is verdwenen. De verbalisant ziet vervolgens dat de eerste negroïde man hem weer uit tegenovergestelde richting tegemoet fietst. De verbalisant keert wederom zijn politiemotor en treft in een gangpad in de Strijpsestraat tegen enkele struiken de damesfiets aan, waarop hij verdachte één minuut daarvoor heeft zien fietsen. De fiets is niet afgesloten en er zit ook geen fietssleutel in het ringslot. De fiets is in beslag genomen. De verbalisant ziet vervolgens rond 19.30 uur over de Frederiklaan in Eindhoven de eerste negroïde man op de zwarte oude damesfiets over het fietspad rijden, met verdachte bij hem op de bagagedrager. De verbalisant houdt beide mannen staande en vraagt hen naar hun identiteit. De man op de bagagedrager van de fiets identificeert zich als [verdachte] .
Aangeefster heeft op 29 mei 2015 via internet aangifte gedaan van de diefstal van haar fiets uit de fietsenstalling op het [adres 2] te Eindhoven op 28 mei 2015 tussen 17.00 uur en 20.00 uur.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verbalisant inderdaad de verdachte op de zwart/grijze damesfiets met overwegend paarse fietstassen heeft zien rijden. De rechtbank is van oordeel dat verdachte bij het voorhanden krijgen van deze fiets had moeten vermoeden dat deze fiets van diefstal afkomstig was. Bij het aantreffen van de fiets, zeer kort nadat de verbalisant verdachte op deze fiets heeft zien rijden, is gebleken dat deze fiets onafgesloten is achtergelaten en dat in het ringslot geen fietssleutel zit. Deze fiets is blijkens de aangifte zeer kort daarvoor gestolen. Verdachte heeft de fiets, nadat de verbalisant op de politiemotor hem hierop heeft zien rijden, in de directe omgeving achtergelaten. De rechtbank acht derhalve schuldheling wettig en overtuigend bewezen.

De bewezenverklaring.

De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Ten aanzien van parketnummer 01/845942-15:
op 08 november 2015 te Eindhoven met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een fiets, toebehorende aan een ander dan aan verdachte, waarbij verdachte die weg te nemen fiets onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
Ten aanzien van parketnummer 01/845426-15:
op 28 mei 2015 te Eindhoven een fiets voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van die fiets redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
Ten aanzien van parketnummer 01/845155-16:
op 03 maart 2016 te Eindhoven met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een fiets (merk Gazelle), toebehorende aan een ander dan aan verdachte.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.

De officier van justitie vordert ten aanzien van alle ten laste gelegde feiten een gevangenisstraf van 23 dagen met aftrek van het voorarrest en oplegging van de voorwaardelijke maatregel van ISD voor de duur van twee jaar met een proeftijd van 2 jaar en met bijzondere voorwaarden.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.

Het oordeel van de rechtbank.

Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee diefstallen van een fiets en een heling van een fiets.
Dergelijke feiten veroorzaken overlast en schade. Uit verdachtes handelen spreekt minachting voor andermans eigendom. Verdachte heeft bij het plegen van de feiten gehandeld uit puur winstbejag en heeft zich niets aangetrokken van de belangen van de slachtoffers.
Kijkend naar de persoon van verdachte, houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat verdachte in de afgelopen jaren reeds een aantal malen voor soortgelijke feiten werd veroordeeld en dat verdachte de onderhavige strafbare feiten heeft gepleegd kort na een eerdere veroordeling voor een soortgelijk feit. Daarbij komt dat verdachte de onderhavige strafbare feiten heeft gepleegd tijdens de proeftijden van eerdere veroordelingen.
De rechtbank weegt in het voordeel van verdachte mee dat ter zitting is gebleken dat na het aan het licht komen van de door verdachte gepleegde strafbare feiten zijn persoonlijke omstandigheden zich zodanig in positieve zin hebben gewijzigd dat redelijkerwijs kan worden aangenomen dat het gedrag van verdachte zich mogelijk ten goede zal keren. Verdachte lijkt gemotiveerd te zijn om het reeds ingezette hulpverleningstraject te continueren en te stoppen met het plegen van strafbare feiten.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de zittende magistratuur ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf.
Ten aanzien van de gevorderde (voorwaardelijke) maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders overweegt de rechtbank het volgende.
De door verdachte begane strafbare feiten betreffen misdrijven waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, terwijl uit het uittreksel van het justitieel documentatieregister d.d. 25 februari 2016 blijkt dat hij in de afgelopen vijf jaar voorafgaand aan de door hem begane feiten tenminste driemaal onherroepelijk voor een misdrijf tot een vrijheidsbenemende straf is veroordeeld. Er moet ernstig rekening mee gehouden worden dat verdachte wederom soortgelijke misdrijven zal begaan. De veiligheid van personen en goederen eist mogelijk het opleggen van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders, aangezien verdachte telkens nieuwe strafbare feiten pleegt en de eerder opgelegde vrijheidsstraffen hem daarvan kennelijk niet hebben weerhouden.
De rechtbank is van oordeel dat is voldaan aan de voorwaarden die artikel 38m, lid 1, van het Wetboek van Strafrecht stelt aan het opleggen van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders.
De rechtbank ziet echter in het navolgende een reden om verdachte deze maatregel voorwaardelijk op te leggen, teneinde op deze wijze het recidivegevaar trachten te beteugelen.
De ISD-maatregel dient te worden beschouwd als een ultimum remedium.
Uit het veelplegersdocument van 9 november 2015 te Eindhoven volgt dat door de partners van het casusoverleg veelplegers het advies wordt uitgebracht dat verdachte bij aanhouding voor een feit waarop voorlopige hechtenis mogelijk is, wordt vastgezet teneinde een ISD-maatregel te realiseren. Uit het rapport van de reclassering van 17 februari 2016 volgt dat verdachte niet wil meewerken aan een ISD-maatregel. Verdachte geeft vooral anderen de schuld van het mislukken van trajecten en hij lijkt amper te beseffen dat hij met één been in de ISD staat. De rapporteur is ervan op de hoogte dat de gemeente Eindhoven en het veelplegersoverleg voorstander zijn van het opleggen van een ISD-maatregel aan verdachte. Verdachte wordt ook besproken in het TopiX-overleg. Verdachte kan terecht bij de [instelling] en heeft tot op heden laten zien dat hij zich in het kader van een schorsing van de voorlopige hechtenis aan de afspraken met de [instelling] en met de reclassering kan houden. De rapporteur geeft het advies om in overweging te nemen de zaken van verdachte af te doen met een voorwaardelijke ISD-maatregel met daarbij hierna te noemen bijzondere voorwaarden.
In een e-mailbericht van 17 maart 2016 heeft de toezichthouder van de reclassering, mw. [reclasseringswerker] , bericht dat verdachte reeds per 25 februari 2016 is geplaatst bij [instelling] begeleid wonen en dat dit naar wens verloopt, ondanks de korte periode van detentie per
3 maart 2016, waarvoor verdachte een mondelinge waarschuwing heeft gekregen. Verder is de uitkering van verdachte aangevraagd, de bewindvoering is gecontinueerd, verdachte werkt bij het reïntegratieproject van [instelling] , het begeleidingsplan van [instelling] zal binnen enkele weken zijn opgesteld en verdachte houdt zich aan de afspraken met de reclassering.
De rechtbank zal gelet op het voorgaande de ISD-maatregel voorwaardelijk opleggen, om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Aan deze voorwaardelijke maatregel zullen, om dat doel te verwezenlijken, na te noemen bijzondere voorwaarden worden gekoppeld, zoals geadviseerd door de reclassering.
Waar een voorwaardelijke ISD-maatregel vooral bedoeld is als stok achter de deur en niet ten uitvoer zal worden gelegd indien de verdachte de proeftijd goed doorkomt, ziet de rechtbank vanuit het oogpunt van preventie en vergelding aanleiding om naast de voorwaardelijke ISD-maatregel aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Daarbij heeft de rechtbank zich de vraag gesteld of een dergelijke combinatie van straf en maatregel toelaatbaar is. In zijn arrest van 21 maart 2006 (RvdW 2006, 323) heeft de Hoge Raad, onder verwijzing naar het systeem van de wet en de wetsgeschiedenis, overwogen en beslist dat de combinatie van de onvoorwaardelijke ISD-maatregel met straffen niet mogelijk is. In zijn uitspraak heeft de Hoge Raad zich echter niet met zoveel woorden uitgelaten over de toelaatbaarheid van de combinatie van de voorwaardelijke ISD-maatregel met straffen. De rechtbank overweegt dienaangaande dat naar haar oordeel het systeem van de wet en de wetsgeschiedenis onvoldoende aanknopingspunten bieden om hieraan de gevolgtrekking te verbinden dat de wetgever deze combinatie evenmin gewild heeft. Ook de – uit de parlementaire geschiedenis blijkende – ratio van de ISD-maatregel noopt naar het oordeel van de rechtbank niet tot een andere conclusie. De vanuit deze ratio onwenselijk geachte dubbele bestraffing ingeval van een gecombineerde onvoorwaardelijke ISD-maatregel met een straf doet zich immers op zichzelf niet reeds voor bij een combinatie van een voorwaardelijke ISD-maatregel met een straf.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf van na te melden duur. De duur van deze gevangenisstraf zal de duur van het reeds ondergane voorarrest niet overstijgen.

Motivering van de beslissing na voorwaardelijke veroordeling 01/845234-15.

De vordering voldoet aan alle wettelijke eisen. Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd tot behandeling van deze vordering. Uit het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd aan meerdere strafbare feiten heeft schuldig gemaakt.
In hetgeen ter terechtzitting aan de orde is gekomen, ziet de rechtbank aanleiding om in plaats van de tenuitvoerlegging van de eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf te gelasten, deze om te zetten in een taakstraf van na te melden duur. Een dergelijke omzetting naar een taakstraf staat naar het oordeel van de rechtbank niet in de weg aan het opleggen van de voorwaardelijke ISD-maatregel.

Motivering van de beslissing na voorwaardelijke veroordeling 01/845343-15.

De vordering voldoet aan alle wettelijke eisen. Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd tot behandeling van deze vordering. Uit het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd aan meerdere strafbare feiten heeft schuldig gemaakt.
In hetgeen ter terechtzitting aan de orde is gekomen, ziet de rechtbank aanleiding om in plaats van de tenuitvoerlegging van de eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf te gelasten, deze om te zetten in een taakstraf van na te melden duur. Een dergelijke omzetting naar een taakstraf staat naar het oordeel van de rechtbank niet in de weg aan het opleggen van de voorwaardelijke ISD-maatregel.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 27, 38m, 38n, 38p, 57, 310,
311, 417bis.

DE UITSPRAAK

Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:

Ten aanzien van 01/845942-15:diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.Ten aanzien van 01/845426-15:schuldheling.Ten aanzien van 01/845155-16:diefstal. Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.

Legt op de volgende straffen en maatregel.
Ten aanzien van 01/845942-15, 01/845426-15, 01/845155-16: Gevangenisstraf voor de duur van 23 dagen, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Ten aanzien van 01/845942-15, 01/845426-15, 01/845155-16: Plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van 2 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.

Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit en

- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt en
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.

Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:- zich gedurende de proeftijd gedraagt naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door de reclassering;

- zich binnen drie dagen telefonisch (088-0901140) meldt bij mevrouw [reclasseringswerker] , toezichthouder van het Leger des Heils te Eindhoven (het contact bestaat reeds in het kader van toezicht bij schorsing) en veroordeelde moet zich blijven melden zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- zich laat behandelen voor het leren van gedragsalternatieven bij Reinier van Arkel (Forensische)psychiatrie - ambulante behandeling of soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven. Het aanbod maakt onderdeel uit van het reguliere aanbod van de GGZ en aanmelding zal middels IFZO geschieden;
- wordt verplicht te verblijven bij [instelling] RIBW - Begeleid wonen (veroordeelde verblijft daar reeds vanaf 25 februari 2016) of een soortgelijke instelling, zulks ter beoordeling van de reclassering, en zich te houden aan het (dag-)programma dat deze voorziening in overleg met de reclassering heeft opgesteld, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- wordt verplicht zich te houden aan de afspraken met de [instelling] , ook als dat inhoudt deelname aan het dagbestedingsprogramma en beheer van financiën;
- wordt verplicht mee te werken aan urinecontroles en aan interventies op het gebied van middelengebruik als daartoe een indicatie aanwezig is, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
waarbij de Reclassering Nederland, Regio's-Hertogenbosch, Eekbrouwersweg 6, 5233 VG te 's-Hertogenbosch, opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beslissing na voorwaardelijke veroordeling:In plaats van de tenuitvoerlegging te gelasten van de bij vonnis van de politierechter d.d.
9 april 2015 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf, gelast de meervoudige kamer een taakstraf voor de duur van 56 uur te vervangen door 28 dagen hechtenis indien de veroordeelde deze taakstraf niet naar behoren verricht.
Beslissing na voorwaardelijke veroordeling:In plaats van de tenuitvoerlegging te gelasten van de bij vonnis van de politierechter d.d.
20 mei 2015 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf, gelast de meervoudige kamer een taakstraf voor de duur van 56 uur te vervangen door 28 dagen hechtenis indien de veroordeelde deze taakstraf niet naar behoren verricht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.J. Sangers- de Jong, voorzitter,
mr. J.H.P.G. Wielders en mr. R.J. Bokhorst, leden,
in tegenwoordigheid van M.J.H. Rijnbeek, griffier,
en is uitgesproken op 14 april 2016.