ECLI:NL:RBOBR:2016:1500

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
1 april 2016
Publicatiedatum
1 april 2016
Zaaknummer
C/01/305163 / KG ZA 16-100
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing conservatoir beslag ten laste van directeur-grootaandeelhouder en ex-echtgenoot in kort geding

In deze zaak, die op 1 april 2016 door de Rechtbank Oost-Brabant werd behandeld, ging het om een kort geding waarin de eiser, een directeur-grootaandeelhouder, verzocht om opheffing van conservatoire beslagen die door zijn ex-echtgenote waren gelegd. De ex-echtgenote had beslag gelegd op de privé- en zakelijke bezittingen van de eiser, met als doel haar pensioenaanspraken veilig te stellen. De eiser betoogde dat de beslagen onterecht waren, omdat er geen directe betalingsverplichting op hem rustte en dat de ex-echtgenote geen vordering op hem privé had. De rechtbank oordeelde dat de privé-aansprakelijkheid van de eiser onvoldoende aannemelijk was om het beslag te rechtvaardigen. De rechtbank concludeerde dat de ex-echtgenote niet had aangetoond dat de door haar ingeroepen vordering op de eiser ondeugdelijk was, en dat de belangenafweging in het voordeel van de eiser uitviel. De rechtbank besloot daarom de conservatoire beslagen op te heffen en legde een dwangsom op voor het geval de ex-echtgenote niet aan de uitspraak zou voldoen. De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten droeg.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/305163 / KG ZA 16-100
Vonnis in kort geding van 1 april 2016
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. M.A.J. Kemps te Eindhoven,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. O.F.J. Moorman van Kappen te Nijmegen.
Partijen worden [eiser] en [gedaagde] genoemd.

1.De procedure

1.1.
De procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 2 maart 2016 met producties, genummerd 1 tot en met 5;
  • de brief van mr. Moorman van Kappen van 8 maart 2016 met producties, genummerd 1 tot en met 31;
  • de brief van mr. Kemps van 10 maart 2016 met een productie, genummerd 6;
  • de mondelinge behandeling ter zitting van 11 maart 2016;
  • de pleitnota van mr. Kemps, tevens houdende wijziging van eis;
  • de pleitnota van mr. Moorman van Kappen.
1.2.
[gedaagde] heeft zich verzet tegen de eiswijziging. Hierop wordt in dit vonnis beslist.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald. Mede vanwege de bewerkelijkheid van de zaak is de aanvankelijk bepaalde uitspraakdatum 25 maart 2016 niet haalbaar gebleken en is de uitspraak nader bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn ex-echtelieden. Zij waren na het maken van huwelijkse voorwaarden op 15 mei 1987 met elkaar gehuwd. De echtscheidingsbeschikking is op 26 juli 1999 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
2.2.
[eiser] is via de besloten vennootschap [naam vennootschap] middellijk bestuurder van de besloten vennootschap Terratorium B.V, tot 25 november 2008 Beheersmaatschappij [naam beheersmaatschappij] geheten. Tijdens het huwelijk van partijen was [gedaagde] in loondienst werkzaam bij deze vennootschap. Beiden hebben tijdens het huwelijk pensioen opgebouwd, [eiser] als directeur-grootaandeelhouder en [gedaagde] als werkneemster.
Artikel 7 lid 2 van de door Beheersmaatschappij [naam beheersmaatschappij] aan [eiser] verstrekte pensioenbrief van 22 december 1995 luidt als volgt:
2. De verzekering van toegekende rechten zal – al dan niet gedeeltelijk – door de vennootschap kunnen worden ondergebracht bij een verzekeringsmaatschappij, een andere kwalificerende pensioenverzekeraar, dan wel zal de pensioenopbouw geheel of gedeeltelijk in eigen beheer zal kunnen plaatsvinden. In het laatste geval zal de vennootschap jaarlijks een bedrag reserveren, voldoende te achten om daaruit de tegenover de werknemer ( [eiser] ) ontstane verplichtingen te dekken.
2.3.
In april 1999 hebben [eiser] en [gedaagde] een echtscheidingsconvenant gesloten. Artikel 4 luidt als volgt:
4. Pensioenverevening
4.1.
De man heeft pensioen in eigen beheer opgebouwd binnen de vennootschap Beheersmaatschappij [naam beheersmaatschappij] , gevestigd te [vestigingsplaats] . Dat pensioen wordt tussen partijen verdeeld naar de normen van de Wet Verevening Pensioenrechten. E.e.a. op de wijze en conform de berekeningen zoals opgenomen in de aan dit convenant gehechte bijlagen en de daarin opgenomen berekeningswijze. Alles per de datum dat de in deze zaak uit te spreken echtscheiding zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. De man verbindt zich, zowel voor zich in privé als namens Beheersmaatschappij [naam beheersmaatschappij] de aan de vrouw toekomende aanspraken onder te brengen bij een solide verzekeraar indien en zodra de Beheersmaatschappij [naam beheersmaatschappij] besluit de aan de man toekomende pensioenrechten ook op zodanige wijze onder te brengen. Voorts behoudt de vrouw zich het recht voor – en dat recht wordt erkend door zowel Beheersmaatschappij [naam beheersmaatschappij] als de man in privé – de aan haar toekomende pensioenrechten te converteren binnen fiscaal toelaatbare grenzen.
De man verplicht zich om binnen 6 weken na inschrijving van de onderhavige echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand ervoor te zullen zorgdragen dat het in de Wet Verevening Pensioenrechten genoemde formulier wordt ingezonden aan voornoemde vennootschap met inachtneming overigens van de door de vrouw eventueel uitgesproken voorkeur voor conversie en de man garandeert vervolgens, zowel voor zich als voor de vennootschap, dat de vennootschap vervolgens binnen 6 weken daarna schriftelijk opgave doet aan de vrouw van haar aanspraken.
2.4.
Het in voormelde bepaling bedoelde formulier is niet aan Beheersmaatschappij [naam beheersmaatschappij] ingezonden. [eiser] is geboren op [geboortedatum] en thans 53 jaar oud. Zijn ouderdomspensioen gaat in bij het bereiken van de leeftijd van 60 jaar.
2.5.
Omtrent het door [gedaagde] als werkneemster tijdens huwelijk opgebouwde pensioen is in het echtscheidingsconvenant geen bijzondere bepaling opgenomen. Voor zover hierna de door [gedaagde] zelf als werkneemster opgebouwde pensioenrechten worden bedoeld, wordt hierna ook gesproken over “werknemerspensioen”. [gedaagde] is geboren op [geboortedatum] en thans dus 56 jaar oud.
2.6.
Bij akte van 25 november 2008 zijn de statuten van Beheersmaatschappij [naam beheersmaatschappij] gewijzigd en is de naam gewijzigd in Terratorium B.V. De doelomschrijving is gewijzigd in die zin dat de vennootschap primair tot doel kreeg de (groot)handel in tegels, natuursteen en aanverwante artikelen.
2.7.
Van 2008 tot en met 2013 zijn de pensioenvoorzieningen niet in de jaarrekening van Terratorium B.V. opgenomen. In de jaarrekening 2014 zijn deze weer wel opgenomen. In de toelichting op de jaarrekening staat vermeld:
De pensioenvoorziening eigen beheer
Dit betreft de aan de directie en zijn voormalig partner toegekende pensioenrechten. Per abuis is deze verplichting jarenlang opgenomen bij [naam vennootschap] Met ingang van 31 december 2014 is deze verplichting, zoals voorheen, weer opgenomen bij Terratorium B.V..
De voorziening is gewaardeerd op fiscale grondslag conform ontwerprichtlijn 271.3.. Om deze verplichting te verzekeren zou per 31 december 2014 een bedrag van circa EUR 1.174.659,-- noodzakelijk zijn.
2.8.
Terratorium B.V. heeft tot op heden niet besloten de aan [eiser] toekomende pensioenrechten bij een verzekeraar onder te brengen.
2.9.
Medio 2014 is in het [eiser] -concern een reorganisatie doorgevoerd, die tot ontslagen heeft geleid. Bij die reorganisatie is gebleken dat er een achterstand was in de betalingen voor pensioenpremies, welke situatie inmiddels is weggewerkt. De zuster van [gedaagde] was een van de werknemers bij wie de pensioenpremies niet waren betaald. Dat heeft bij [gedaagde] twijfel doen rijzen of haar eigen werknemerspensioen en het verevende pensioen veilig zijn.
2.10.
In 2014 heeft de financieel en fiscaal adviseuse van [gedaagde] verzocht om een opgave van de aan [gedaagde] toekomende pensioenrechten. De antwoorden die [gedaagde] uiteindelijk van de zijde van Terratorium B.V. heeft gekregen, acht zij niet bevredigend.
2.11.
Op 2 september 2015 heeft [gedaagde] verlof gekregen van de voorzieningenrechter in deze rechtbank tot het leggen van conservatoir beslag ten laste van Terratorium B.V. en [eiser] , met begroting van de vordering van [gedaagde] , inclusief rente en kosten, op € 642.981,60.
2.12.
Op 7 januari 2016 heeft [gedaagde] ten laste van [eiser] de volgende conservatoire beslagen doen leggen:
  • derdenbeslag onder F. van Lanschot Bankiers N.V. te ’s-Hertogenbosch. Dit beslag heeft voor een bedrag van € 340.039,82 doel getroffen;
  • derdenbeslag onder ABN AMRO Bank N.V te Amsterdam. Dit beslag heeft voor een bedrag van € 1.737,41 doel getroffen;
  • beslag op roerende zaken, meer specifiek de inboedel van [eiser] ;
  • beslag op twee aan [eiser] in eigendom toebehorende onroerende zaken, te weten [adres] en [adres] .
2.13.
Op 7 januari 2016 heeft [gedaagde] ook conservatoire beslagen gelegd ten laste van Terratorium B.V. Deze beslagen hebben geen doel getroffen.
2.14.
Op 5 februari 2016 heeft [gedaagde] , onder meer, [eiser] gedagvaard voor de rechtbank Oost-Brabant tegen de rolzitting van 18 mei 2016. [eiser] en de overige gedaagden hebben met een anticipatie-exploot bewerkstelligd dat de hoofdzaak ter rolle van 24 februari 2016 bij deze rechtbank is geïntroduceerd. De vorderingen in de hoofdzaak hebben zowel betrekking op de door [gedaagde] zelf opgebouwde pensioenrechten als op de te verevenen door [eiser] opgebouwde pensioenrechten.

3.Het geschil

3.1.
Eerst moet het geschil worden afgebakend, in het licht van de door [eiser] gewenste eiswijziging en aanvulling van de grondslag van de eis. Volgens [gedaagde] is de eiswijziging niet toelaatbaar.
3.2.
[eiser] heeft bij dagvaarding gevorderd dat de voorzieningenrechter, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
[gedaagde] zal veroordelen om binnen 24 uur na betekening van dit vonnis de ten laste van [eiser] gelegde conservatoire beslagen op te heffen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 10.000,00 voor iedere dag, een gedeelte van een dag daaronder begrepen, dat [gedaagde] in gebreke blijft om aan deze veroordeling te voldoen.
3.3.
[eiser] legt hieraan in de dagvaarding - kort weergegeven - het volgende ten grondslag.
Volgens [eiser] is summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door [gedaagde] ingeroepen recht gebleken. Immers, [gedaagde] heeft beslag gelegd ten laste van [eiser] privé. [gedaagde] heeft echter geen vordering jegens [eiser] privé. [gedaagde] wenst met het beslag haar pensioenaanspraken, die zich bevinden in Terratorium B.V., veilig te stellen. Op dit moment rust er geen betalingsverplichting op Terratorium B.V. terzake de pensioenaanspraken van [gedaagde] . Dit zal pas het geval zijn over zeven jaar, als de man de pensioengerechtigde leeftijd zal hebben bereikt. Enig onrechtmatig handelen van Terratorium B.V. of van [eiser] als bestuurder van die B.V. waardoor dit anders zou kunnen liggen, is niet aannemelijk gemaakt. De derdenbeslagen hebben echter grote impact op [eiser] . Alle liquide middelen die [eiser] in privé tot zijn beschikking had zijn door het onder F. Van Lanschot Bankiers N.V. gelegde derdenbeslag getroffen. [eiser] kan hierdoor zijn lopende verplichtingen niet langer nakomen. Door de beslagen is bovendien de relatie van [eiser] met de banken waaronder de beslagen zijn gelegd, verslechterd.
3.4.
[eiser] heeft ter zitting te kennen gegeven zijn eis in die zin te willen wijzigen dat deze komt te luiden samengevat - dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
Primair
zal verstaan dat de door [gedaagde] gelegde beslagen als vervallen moeten worden beschouwd;
[gedaagde] zal veroordelen om binnen 24 uur na betekening van dit vonnis de beslagen op de onroerende zaken door te halen;
[gedaagde] zal veroordelen om binnen 24 uur na betekening van dit vonnis ABN AMRO Bank N.V. en F. van LANSCHOT Bankiers N.V. schriftelijk in kennis te stellen van het feit dat de onder hen gelegde derdenbeslagen als opgeheven moeten worden beschouwd;
Zal bepalen dat [gedaagde] een dwangsom verbeurt van € 10.000,00 voor iedere dag, een gedeelte van een dag daaronder begrepen, dat [gedaagde] in gebreke blijft om aan de onder sub 2 en 3 geduide veroordelingen te voldoen;
Subsidiair
[gedaagde] zal veroordelen om binnen 24 uur na betekening van dit vonnis de in positum 3 van de dagvaarding geduide conservatoire beslagen op te heffen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 10.000,00 voor iedere dag, een gedeelte van een dag daaronder begrepen, dat [gedaagde] in gebreke blijft om aan deze veroordeling te voldoen.
3.5.
[eiser] heeft aan zijn te wijzigen eis, naast hetgeen hiervoor onder 3.3. is weergegeven, aanvullend ten grondslag gelegd dat de gelegde beslagen van rechtswege zijn vervallen omdat [eiser] heeft verzuimd tijdig de eis in de hoofdzaak in te stellen. [gedaagde] heeft weliswaar vóór 6 februari 2016 een dagvaarding doen uitbrengen, maar daarmee is in dit geval inhoudelijk nog niet de eis in de hoofdzaak ingesteld. De gelegde conservatoire beslagen kunnen niet executoriaal worden gemaakt. Daartoe is het petitum in de dagvaarding van 5 februari 2016 niet geëigend.
3.6.
[gedaagde] heeft zich op het standpunt gesteld dat de eiswijziging in dit kort geding tardief is en niet kan worden toegelaten vanwege strijd met de goede procesorde.
3.7.
Omtrent de vraag of de eiswijziging kan worden toegelaten wordt het volgende overwogen. Uitgangspunt in ieder (kort) geding is dat de eisende partij tijdig vooraf aan de verwerende partij duidelijk moet maken wat hij vordert en op welke gronden hij dat doet. De verwerende partij moet een behoorlijke gelegenheid hebben om zich te beraden of deze verweer wil voeren en, zo ja, op welke gronden. In dat licht moet ook de bepaling in artikel 11.1. van het Procesreglement kort gedingen rechtbanken sector/familie worden bezien. Daarin is bepaald dat een partij die een eis wenst te veranderen de inhoud van deze verandering zo spoedig mogelijk, en bij voorkeur vóór de terechtzitting, schriftelijk aan de wederpartij en aan de voorzieningenrechter meedeelt.
3.8.
Mr. Kemps heeft de eiswijziging van [eiser] neergelegd in zijn pleitnota van 11 maart 2016 en deze voor het eerst aan de orde gesteld in zijn pleidooi ter zitting van 11 maart 2016. De eiswijziging is gebaseerd op nieuwe feitelijke en juridische grondslagen, die eveneens in de pleitnota zijn vervat. Mede gezien het feit dat mr. Moorman van Kappen namens [gedaagde] gemotiveerd heeft aangegeven dat hij zich niet op deze eiswijziging heeft kunnen voorbereiden, zal deze in dit geval buiten beschouwing worden gelaten. Daardoor wordt [eiser] niet onevenredig in zijn belangen geschaad, nu het door hem gewenste doel - het beëindigen van de conservatoire beslagen - nog steeds met toewijzing van de oorspronkelijke vordering in de dagvaarding kan worden bereikt. De verdere beoordeling in deze zaak geschiedt op basis van de door [eiser] bij de dagvaarding ingestelde vordering als samengevat onder 3.2., strekkende tot opheffing van het beslag, op basis van de in de dagvaarding door [eiser] gegeven grondslagen, zoals deze door en namens [eiser] ter zitting zijn toegelicht.
3.9.
[gedaagde] heeft tegen de vordering in dit kort geding - kort samengevat - het volgende aangevoerd.
3.9.1.
In deze zaak is geen sprake van een spoedeisend belang, niet valt in te zien dat de uitkomst van een bodemprocedure niet kan worden afgewacht.
3.9.2.
De zaak leent zich, wegens de complexiteit ervan, überhaupt niet voor behandeling in kort geding.
3.9.3.
Met toewijzing van de vordering zou sprake zijn van een constitutieve uitspraak, hetgeen in kort geding niet wenselijk is.
3.9.4.
Er is wel degelijk sprake van onrechtmatig handelen door [eiser] jegens [gedaagde] , zowel in privé als in zijn hoedanigheid van middellijk bestuurder van Terratorium B.V. Hiertoe voert [gedaagde] met name en onder meer het volgende aan.
Bij de echtscheiding in 1991 is het pensioen van [eiser] verevend. Omdat er geen conversie heeft plaatsgevonden en het daartoe strekkende formulier door toedoen van [eiser] niet tijdig is ingeleverd, heeft [gedaagde] ten aanzien van het verevende ouderdomspensioen een aanspraak jegens [eiser] . De pensioenuitvoerder betaalt slechts uit aan degene die het pensioen niet zelf heeft opgebouwd indien het formulier binnen twee jaar na de scheiding is ontvangen. Dat is niet gebeurd, waardoor [eiser] het volledige pensioen zal ontvangen en aan [gedaagde] haar deel zal moeten doorbetalen.
[eiser] heeft in strijd gehandeld met hetgeen in artikel 7 lid 2 van de pensioenbrief van 22 december 1995 is bepaald. Volgens [gedaagde] heeft Terratorium B.V. verzuimd om jaarlijks een bedrag te reserveren dat voldoende zou zijn om de daaruit voortvloeiende pensioenverplichtingen jegens [eiser] te dekken, en kan dit verzuim [eiser] persoonlijk worden verweten.
[eiser] heeft in 2008 zonder overleg met [gedaagde] de structuur van Terratorium B.V. veranderd van een beheermaatschappij naar een werkmaatschappij waardoor Terratorium B.V. een stuk risicovoller werd.
Bovendien heeft [eiser] , zonder overleg [gedaagde] , de zich in Terratorium B.V. bevindende pensioenvoorziening weggesluisd. Vanaf de structuurwijziging in 2008 totdat [gedaagde] [eiser] er in 2013 op wees, was de pensioenvoorziening niet in de jaarrekening van Terratorium B.V. terug te vinden.
Terratorium B.V. handelt in strijd met artikel 23 van de Pensioenwet door het pensioen van [gedaagde] als werkneemster van de vennootschap niet extern onder te brengen. Dit behoort aan [eiser] als bestuurder te worden verweten.
[eiser] is verplicht tot afstorting van het verevende pensioen ten bedrage van € 425.190,00.
3.9.4.
Een belangenafweging behoort uit te vallen in het voordeel van [gedaagde] . Immers, bij toewijzing van de vordering valt het enige stukje zekerheid dat [gedaagde] heeft, ook nog weg.
3.1.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Volgens art. 705 lid 2 Rv dient het beslag te worden opgeheven indien summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht blijkt. Dit brengt mee dat het in de eerste plaats op de weg ligt van degene die de opheffing vordert om met inachtneming van de beperkingen van de voorzieningenprocedure aannemelijk te maken dat de door de beslaglegger gepretendeerde vordering ondeugdelijk of onnodig is (HR 14 juni 1996, NJ 1997/481). Er zal evenwel beslist moeten worden aan de hand van wat door beide partijen naar voren is gebracht en summierlijk met bewijsmateriaal is onderbouwd. Die beoordeling kan niet geschieden los van de in een zodanig geval vereiste afweging van de wederzijdse belangen, waarbij dient te worden beoordeeld of het belang van de beslaglegger bij handhaving van het beslag op grond van de door deze naar voren gebrachte omstandigheden zwaarder dient te wegen dan het belang van de beslagene bij opheffing van het beslag. De Hoge Raad heeft hier aan toegevoegd dat een conservatoir beslag naar zijn aard ertoe strekt om te waarborgen dat, zo een vooralsnog niet vaststaande vordering in de bodemprocedure wordt toegewezen, verhaal mogelijk zal zijn, terwijl de beslaglegger bij afwijzing van de vordering zal kunnen worden aangesproken voor de door het beslag ontstane schade.
4.2.
Het bepaalde in artikel 705 Rv. biedt aan [eiser] een specifieke rechtsingang in kort geding tot opheffing van conservatoir beslag. Het spoedeisend belang ligt reeds in de aard van deze afzonderlijk in de wet geregelde procedure besloten. Het privé hebben en houden van [eiser] is in dit geval beslagen, waaronder een aanzienlijk banksaldo. Het ligt voor de hand dat [eiser] daar, zoals hij ook stelt, last van heeft. Het beroep van [gedaagde] op het ontbreken van spoedeisend belang faalt.
4.3.
De rechtsingang van artikel 705 Rv. ontleent haar bijzondere betekenis mede aan de omstandigheid dat op grond van het bepaalde in artikel 700 Rv. verlof is gegeven tot het leggen van conservatoire beslagen, zonder dat [eiser] daarover vooraf is gehoord. De door [gedaagde] aangevoerde omstandigheid dat het onderliggende geschil complex is, is geen grond om aan [eiser] de rechtsbescherming ten aanzien van het conservatoir beslag te onthouden die hij bij de verlening van het verlof, afgezien van de kritische zin van de destijds behandelend voorzieningenrechter, niet heeft gehad. Het op dit punt gevoerde verweer van [gedaagde] wordt verworpen.
4.4.
Ook de door [gedaagde] aangevoerde omstandigheid dat een opheffing van het beslag een zeker constitutief effect zou hebben, staat niet aan de behandeling van de vordering van [eiser] in de weg. De beslissing in dit kort geding heeft alleen gevolgen voor het al dan niet voortduren van het beslag. Het beslechten van het onderliggende geschil blijft aan de rechter die de hoofdzaak in behandeling heeft. Deze is daarbij in het geheel niet gebonden aan de overwegingen van de voorzieningenrechter in dit kort geding. Ook hier geldt dat artikel 705 Rv. een specifieke rechtsingang biedt om in kort geding een beslissing tot het opheffen van conservatoir beslag te bewerkstelligen. Ook dit verweer van [gedaagde] is ongegrond.
4.5. Het gaat in deze zaak alleen om het beslag dat [gedaagde] ten laste van [eiser] heeft gelegd. De rechtsverhouding tussen [gedaagde] en [eiser] staat centraal.
4.6.
Terratorium B.V. is geen partij in dit geding en dit vonnis raakt haar rechten en verplichtingen niet. Voorlopig lijkt het echter wel dat [gedaagde] in de hoofdzaak een pleitbare zaak tegen Terratorium B.V. zou kunnen hebben. Voor zover het gaat om het werknemerspensioen van [gedaagde] zelf lijkt het niet onderbrengen door Terratorium B.V. bij een pensioenverzekeraar in strijd met het bepaalde in artikel 2 van de Pensioen- en spaarfondsenwet die tot 1 januari 2007 heeft gegolden en in strijd met de onderbrengingsplicht van de werkgever in artikel 23 van de huidige Pensioenwet. Het pensioen voor directeur-grootaandeelhouder [eiser] mag volgens de pensioenwetgeving in beginsel wel in eigen beheer worden opgebouwd. Ten aanzien van dat verevende pensioen van [eiser] ontleent [gedaagde] aan jurisprudentie van de Hoge Raad, waaronder HR 20 maart 2009, ECLI:NL:HR:2009:BG9458, argumenten voor een verplichting tot afstorten. Of hetgeen [eiser] en [gedaagde] in 1999 in hun echtscheidingsconvenant zijn overeengekomen in dit geval afbreuk doet aan die afstortingsverplichting, wordt in dit kort geding niet beoordeeld.
Voorop staat dat alle in deze kwestie relevante pensioenrechten door [eiser] en [gedaagde] zijn opgebouwd jegens Terratorium B.V. en dat de voor de uitbetaling van het pensioen benodigde gelden in beginsel uit het vermogen van Terratorium B.V. moeten komen. In dit kort geding staat niet ter discussie het in het beslagverlof van 2 september 2015 besloten oordeel, dat summierlijk van het vorderingsrecht van [gedaagde] jegens Terratorium B.V. is gebleken. Dat betekent echter nog niet dat [gedaagde] ook een vordering zal blijken te hebben op [eiser] in privé en dat [eiser] in privé gehouden zal zijn om aan [gedaagde] (al dan niet bij wijze van schadevergoeding uit onrechtmatige daad) reeds circa zeven jaar vóór de ingangsdatum van zijn ouderdomspensioen alle pensioenrechten voor van [gedaagde] uit privé-middelen te financieren.
4.7.
Bij de beoordeling van de vraag of [eiser] jegens [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld, kan een rol gaan spelen dat [eiser] en [gedaagde] zelf in artikel 4.1. van het echtscheidingsconvenant uitdrukkelijk hebben onderkend dat het pensioen (van [eiser] ) in eigen beheer binnen een B.V. van [eiser] was opgebouwd. Dat is een evident onveilige wijze van pensioenopbouw, waar partijen op dat moment niets aan hebben gedaan, hetgeen volgens [eiser] ook samenhing met het bij de scheiding uit onderhandelde totaalpakket, waarin aan [gedaagde] ook voordelen zouden zijn toegekend. Wat van dat laatste zij, duidelijk is wel dat [gedaagde] ooit zelf in een overeenkomst akkoord is gegaan met een belangrijke mate van onzekerheid ten aanzien van het te verevenen pensioen van [eiser] .
4.8.
Partijen zijn het er niet over eens hoe de feitelijke gang van zaken in 1999 rond het insturen van het conversieformulier is geweest en aan wie van partijen het te wijten is dat het formulier als bedoeld in artikel 4.1. van het echtscheidingsconvenant niet is ingezonden naar Terratorium B.V. Wat van de verwijten over en weer ook zij, gesteld noch gebleken is dat [gedaagde] binnen de in het convenant overeengekomen termijn, noch in de 15 jaar daarna, zelf enige actie heeft ondernomen om een omissie van [eiser] op dit punt tegen te gaan. [gedaagde] was zelf partij bij het convenant. Het had in de rede gelegen dat zij [eiser] in 1999 zou hebben aangesproken op de nakoming van zijn contractuele verplichting in de laatste alinea van artikel 4.1. in het echtscheidingsconvenant.
4.9.
Belangrijker is dat artikel 2 van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding de rechtsgevolgen van het al dan niet indienen van het formulier aan het uitvoeringsorgaan regelt. Het tijdig indienen leidt tot het ontstaan van een rechtstreeks recht van de vereveningsgerechtigde ( [gedaagde] ) jegens het uitvoeringsorgaan (Terratorium B.V.), op uitbetaling van een deel van de uit te betalen termijnen van het pensioen vanaf het tijdstip van pensioeningang voor [eiser] (in 2023). Bij gebreke van inlevering van het formulier heeft [gedaagde] te zijner tijd jegens [eiser] recht op haar aandeel in de door Terratorium B.V. aan [eiser] uit te betalen pensioentermijnen. Die toekomstige verplichting voor [eiser] tot het doorbetalen van een deel van door hem te zijner tijd te ontvangen periodieke uitkeringen is iets wezenlijk anders dan de nu door [gedaagde] verlangde verplichting voor [eiser] om, geruime tijd vóór zijn pensioendatum, uit privé-middelen alle aanspraken van [gedaagde] ineens voor te financieren. Ofwel: [gedaagde] vraagt hier veel meer dan de wet haar toekent.
4.10.
In artikel 7 lid 2 van de pensioenbrief van [eiser] is de verplichting opgenomen tot het reserveren van een bedrag, voldoende te achten om daaruit de tegenover [eiser] ontstane verplichtingen te dekken. Veronderstellenderwijs (met [gedaagde] ) aannemende dat hier met “reserveren” niet is bedoeld het enkele vormen van een voorziening op de balans van Terratorium B.V. (zoals [eiser] meent), maar het daadwerkelijk binnen de vennootschap beschikbaar houden (zoals [eiser] het noemt: “oppotten”) van een voor de nakoming van de pensioenverplichtingen benodigd geldbedrag, geldt nog steeds dat het gaat om een verplichting van Terratorium B.V. als pensioenuitvoerder en niet van [eiser] in privé. Voor een persoonlijk verwijt op dit punt aan [eiser] is méér nodig dan de enkele stelling van [gedaagde] , welke overigens door [eiser] erkend wordt, dat de benodigde liquide middelen om over zeven jaar tot uitbetaling van haar pensioenverplichtingen te komen thans niet voorhanden zijn in Terratorium B.V.
4.11.
Het kan aan [eiser] in beginsel niet worden tegengeworpen dat hij als ondernemer in 2008 een herstructurering van de vennootschappen in de [naam vennootschap] heeft doorgevoerd. Dat is de vrijheid van de ondernemer. [eiser] behoefde daar, let wel: negen jaar na zijn echtscheiding, niet de goedkeuring van zijn ex-echtgenote voor te vragen. [eiser] heeft als bestuurder zelfs de verantwoordelijkheid om de organisatie van zijn onderneming en de daarin acterende vennootschappen aan te passen aan veranderende omstandigheden. Onvoldoende aannemelijk is dat de reorganisatie in 2008 door [eiser] op touw is gezet met het doel [gedaagde] in haar pensioenaanspraken te schaden. Niet op voorhand onaannemelijk is de stelling van [eiser] , dat de vennootschappen, die actief zijn in de bouwsector, vanaf 2008 moeilijke jaren hebben gehad die een reorganisatie rechtvaardigden. Het is een feit van algemene bekendheid dat in de bouw een grootschalige crisis heeft gespeeld.
4.12.
[eiser] heeft erkend dat de pensioenvoorzieningen abusievelijk enkele jaren niet in de jaarrekeningen van Terratorium B.V. vermeld zijn geweest, maar onbestreden is dat dit inmiddels weer is hersteld. Het enkele feit dat het gedurende enkele jaren niet in de jaarrekeningen heeft gestaan, is onvoldoende om thans persoonlijke aansprakelijkheid van [eiser] tegenover [gedaagde] aan te nemen. [eiser] erkent bovendien met zoveel woorden dat er sprake is van een verplichting van de door hem indirect bestuurde vennootschap Terratorium B.V. tot uitkering van het werknemerspensioen en erkent ook dat [gedaagde] aanspraak heeft op verevening ten aanzien van zijn eigen pensioen.
4.13.
Voor wat betreft de niet naleving van de onderbrengingsplicht ten aanzien van het werknemerspensioen geldt dat deze wettelijke norm zich richt tot de gewezen werkgever van [gedaagde] , in dit geval Terratorium B.V., en dat die niet naleving niet rechtstreeks leidt tot de door [gedaagde] gestelde persoonlijke aansprakelijkheid van [eiser] .
4.14.
Voorshands is onvoldoende aannemelijk dat hetgeen [gedaagde] naar voren heeft gebracht tot de rechtstreekse betalingsverplichtingen van [eiser] zal leiden, die aan het ten laste van [eiser] gelegde conservatoir beslag ten grondslag zijn gelegd. Onvoldoende is gebleken van het vorderingsrecht van [gedaagde] jegens [eiser] om het voortduren van de ten laste van hem persoonlijk gelegde beslagen te kunnen dragen.
4.15.
Afweging van de wederzijdse belangen maakt dit niet anders, temeer nu aannemelijk is dat [eiser] hinder van de beslagen ondervindt, zeker ten aanzien van de beslagen onder de beide banken.
4.16.
[gedaagde] zal worden veroordeeld tot opheffing van de ten laste van [eiser] gelegde conservatoire beslagen.
4.17.
De gevorderde dwangsom zal worden beperkt als volgt.
4.18.
Gelet op de relatie tussen partijen, zij zijn gewezen echtelieden en het geschil vloeit voort uit de afwikkeling van hun huwelijk, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om binnen 72 uur na betekening van dit vonnis de onder 2.12. genoemde ten laste van [eiser] gelegde conservatoire beslagen op te heffen,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] een dwangsom te betalen van € 5.000,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij niet aan de in 5.1 uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 100.000,00 is bereikt,
5.3.
bepaalt dat geen dwangsommen zullen worden verbeurd voorzover dit naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar moet worden geacht, in aanmerking genomen de mate waarin aan het vonnis is voldaan, de ernst van de overtreding en de mate van verwijtbaarheid van de overtreding,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.L. Roosmale Nepveu en in het openbaar uitgesproken op 1 april 2016.