ECLI:NL:RBOBR:2016:145

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
19 januari 2016
Publicatiedatum
18 januari 2016
Zaaknummer
01/820302-15
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkoop en voorhanden hebben van stoffen en voorwerpen bestemd voor grootschalige hennepteelt

Op 19 januari 2016 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met een mededader stoffen en voorwerpen voor grootschalige hennepteelt voorhanden had en te koop aanbood. De rechtbank oordeelde dat de verdachte in de periode van 1 maart 2015 tot en met 28 juli 2015 in de panden aan [straat 1] en [straat 2] te [plaats misdrijf] grote hoeveelheden goederen had die bestemd waren voor de illegale hennepteelt. De verdachte werd veroordeeld tot een geldboete van € 10.000,-- en een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank baseerde haar oordeel op de aangetroffen goederen, waaronder schakelborden, dompelpompen, groeimiddelen en andere apparatuur die specifiek gebruikt worden voor hennepteelt. De rechtbank concludeerde dat de verdachte en zijn mededader wisten dat deze goederen bestemd waren voor het plegen van strafbare feiten als bedoeld in de Opiumwet. De verdediging stelde dat er geen criminele intentie was en dat de goederen niet bestemd waren voor de professionele hennepteelt, maar de rechtbank achtte deze verklaring ongeloofwaardig. De uitspraak benadrukt de noodzaak van strenge handhaving van de Opiumwet en de rol van de rechtbank in het bestrijden van illegale hennepteelt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/820302-15
Datum uitspraak: 19 januari 2016
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [adresgegevens] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 23 december 2015 en 5 januari 2016.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 25 november 2015.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 1 maart 2015 tot en met 28 juli 2015 [plaats misdrijf] , in elk geval in het arrondissement Oost-Brabant, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(in een (winkel)pand aan [straat 1] en/of aan [straat 2] ) stoffen en/of voorwerpen en/of gegevens,
te weten:
( [straat 2] )
-9, althans een of meer schakelbord(en) en/of
-17, althans een of meer dompelpomp(en) en/of
-719, althans een of meer groeimidde(len) en/of
-17, althans een of meer thermometers/PH meter(s) en/of
-20, althans een of meer knipscha(a)r(en) en/of
-6, althans een of meer weegscha(a)l(en) en/of
-7, althans een of meer warmte element(en) en/of
-7, althans een of meer tijdschakelaar(s) en/of
-12, althans een of meer voedingscomputer(s) en/of
-157, althans een of meer ijzeren koppelstuk(ken) en/of
-een aircleaner en/of
-een lucht afzuiging en/of
-29, althans een of meer ventilator(en) en/of
-13, althans een of meer kachel(s) en/of
-een luchtbevochtiging en/of
( [straat 1] )
-53, althans een of meer armatu(u)r(en) en/of
-80, althans een of meer lamp(en) en/of
-40, althans een of meer transformator(s) en/of
-2, althans een of meer schakelbord(en) en/of
-66, althans een of meer droognet(ten) en/of
-3, althans een of meer kweektent(en) en/of
-14, althans een of meer temperatuur ventilatie regelaar(s) en/of
-6, althans een of meer luchtbevochtiger(s) en/of
-5, althans een of meer ventilator(en) en/of
-13, althans een of meer inbouwventilator(en) en/of
-16, althans een of meer koolstoffilters en/of
-2, althans een of meer voedingscomputer(s)
Alsmede klapper/ordners/tijdschriften/folders betreffende informatie met betrekking tot hennepzaken en/of materialen voor de beroeps- of bedrijfsmatige hennepkweek bestemd tot het plegen van een of meer feit(en) strafbaar gesteld in artikel 11, derde en/of vijfde lid, van de Opiumwet,
te weten:
- het in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk telen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren van een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet en/of
- het opzettelijk binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen en/of telen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of aanwezig hebben en/of vervaardigen van een grote hoeveelheid van een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet,
heeft/hebben bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of te koop aangeboden en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of vervaardigd en/of voorhanden gehad, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist/wisten of ernstige redenen had/hadden te vermoeden dat dat/die stoffen en/of voorwerpen en/of gegevens bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en);
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Het bewijs en de beoordeling daarvan.

Het relaas van
[verbalisant 1]d.d. 24 september 2015 (p. 26 tot en met 32 van het einddossier van de politie Oost-Brabant met nummer PL2100-2015168829, d.d. 5 oktober 2015, aantal blz. 170).
Op 28 juli 2015 voerden toezichthouders van de gemeente een controle uit op de [straat misdrijf] .
Op die dag om 12.00 uur nam ik op het adres [straat 2] te [plaats misdrijf] de volgende goederen in beslag:
- 9 schakelborden
- 17 dompelpompen
- 719 groeimiddelen
- 17 thermometers/PH meters
- 20 knipbenodigdheden
- 6 weegschalen
- 7 warmte-elementen
- 7 tijdschakelaars
- 12 voedingscomputers
- 157 ijzeren koppelstukken
- een aircleaner
- een luchtafzuiger
- 29 ventilatoren
- 13 kachels en een luchtbevochtiger.
Op 28 juli 2015 te 12.05 uur nam ik op het adres [straat 1] te [plaats misdrijf] de volgende goederen in beslag:
- 53 armaturen
- 80 lampen van 600 watt
- 40 transformatoren
- 2 schakelborden
- 66 droognetten
- 3 kweektenten
- 14 temperatuur/ventilatieregelaars
- 6 luchtbevochtigers
- 5 ventilatoren
- 13 inbouwventilatoren
- 16 koolstoffilters en 2 voedingscomputers.
Ik kan verklaren dat ik voormelde goederen veelvuldig tegen kom in verschillende professionele en bedrijfsmatige hennepkwekerijen en dat dergelijke goederen daar ook gebruikt worden.
Ik zag dat op het adres [straat 2] , het bedrijf [naam bedrijf] gevestigd was. Ik zag dat het bedrijf een [rechtsvorm bedrijf] betrof. Ik zag dat er twee eigenaren waren.
De eerste eigenaar is [voormalig eigenaar bedrijf] en de tweede eigenaar is verdachte [verdachte 2] . Ik zag dat [voormalig eigenaar bedrijf] op naam stond van de verdachte [verdachte] .
Het relaas van
[verbalisant 1]d.d. 28 juli 2015 (p. 56 tot en met 70 van het einddossier).
Ik zag vandaag om 09.45 uur op de balie van het bedrijf [naam bedrijf] , gevestigd aan de [straat 2] te [plaats misdrijf] , een klapper staan met daarop de tekst [tekst klapper] (p. 74 tot en met 91 van het einddossier).
De verklaring van
verdachteter terechtzitting van 23 december 2015 (proces-verbaal terechtzitting 23 december 2015).
Ik ben samen met mijn broer [verdachte 2] eigenaar van het bedrijf [naam bedrijf] , gevestigd in de panden aan [straat 1] en [straat 2] in Eindhoven. In [straat 1] was de opslagruimte gevestigd en in [straat 2] de winkel. Op 28 juli 2015 is er een controle in het bedrijf geweest en zijn de in de tenlastelegging genoemde goederen beslag genomen. Mijn broer en ik hadden uit de berichtgeving in de krant begrepen dat de nieuwe wetgeving inzake de Opiumwet per 1 maart 2015 in werking was getreden.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de in voormelde panden van de verdachten aangetroffen goederen en stoffen een strafbare bestemming hadden als bedoeld in artikel 11, derde en/of vijfde lid, van de Opiumwet en of verdachte en zijn mededader van die strafbare bestemming wetenschap hebben gehad, dan wel ernstige redenen hadden om dat te vermoeden en zich aldus schuldig hebben gemaakt aan overtreding van artikel 11a van de Opiumwet.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde in de vorm van medeplegen bewezen kan worden verklaard. De beide verdachten hebben de in de tenlastelegging genoemde goederen in hun bedrijfspanden voorhanden gehad en te koop aangeboden. De officier van justitie meent voorts dat, gelet op de grote hoeveelheid en uit de combinatie van de diverse voorhanden zijnde en te koop aangeboden goederen, het niet anders kan zijn dat die goederen bestemd waren tot het plegen van strafbare feiten als bedoeld in artikel 11, derde en/of vijfde lid, van de Opiumwet. De officier van justitie komt voorts tot de conclusie dat de beide verdachte hebben geweten dat de door hen aangeboden goederen dienden ter voorbereiding of vergemakkelijking van de illegale hennepteelt, zodat zij zich hebben schuldig gemaakt aan overtreding van artikel 11a van de Opiumwet.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman is van mening dat verdachte dient te worden vrijgesproken. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat bij verdachte de criminele intentie ontbreekt en dat de inbeslaggenomen voorwerpen niet bestemd waren voor de aanwending in de professionele en bedrijfsmatige hennepteelt. Er blijkt ook niet dat ze daadwerkelijk goederen hebben verkocht ten behoeve van de professionele hennepteelt of dat [naam bedrijf] afnemers had uit de professionele hennepbranche. Daarmee kan niet bewezen worden verklaard dat verdachte wist dat de in zijn panden aangetroffen goederen een strafbare bestemming hadden als bedoeld in artikel 11, derde en/of vijfde lid, van de Opiumwet, noch dat hij ernstige redenen had om dit te vermoeden.
Het oordeel van de rechtbank.
De parlementaire stukken.
Uit de Memorie van Toelichting (Kamerstukken II, 2010/11, 32 842, nr. 3) blijkt dat het op
1 maart 2015 in werking getreden nieuwe artikel l1a van de Opiumwet tot doel heeft om de
bestrijding van de illegale hennepteelt te intensiveren en te optimaliseren. Bij de aanpak van
illegale hennepteelt is het het kabinet steeds duidelijker geworden dat het enkele optreden tegen de hennepkwekerijen en tegen de bij de teelt direct betrokkenen niet toereikend is voor een daadwerkelijke terugdringing van de illegale hennepteelt. Daarom wordt het noodzakelijk geacht om ook op te treden tegen activiteiten van ondersteunende aard rond de illegale teelt, in het bijzonder die activiteiten die strekken ter voorbereiding of bevordering van die teelt.
De rechtbank heeft ten behoeve van de beoordeling in de onderhavige zaak in het bijzonder de volgende citaten uit deze Memorie van Toelichting en overige kamerstukken meegewogen:
“Bij de huidige wijze van functioneren van growshops zal er snel voldoende bewijs zijn voor het bestaan van de wetenschap bij de growshophouder of -medewerker. Immers, growshops e.d. bestaan bij de gratie van de illegale hennepteelt, hetgeen alleen al uit de door hen gekozen openbaarmakingen duidelijk blijkt. Verder worden het assortiment en de geboden informatie en expertise opzettelijk aangeboden met één doel: de hennepteelt. In dit verband kan worden gewezen op producten als de koolstoffilter die specifiek worden ingezet en aangeboden voor de hennepteelt.” (Memorie van Toelichting, kamerstukken 11, 2010/11, 32 842, nr. 3, pagina 8).
“Indien de verrichte handeling onmiskenbaar bestemd is voor de hennepteelt zal de criminele intentie grotendeels kunnen worden afgeleid uit aard en bedoeling van die handeling, terwijl wanneer de handeling meer alledaags is, hogere eisen zullen gelden voor het bewijs van hetgeen de verdachte wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden over het uiteindelijk doel ten behoeve waarvan de handeling werd verricht. Bij de producten die door een growshop verkocht worden, is er doorgaans geen sprake van twijfel over de bestemming ervan”. (Nota naar aanleiding van het verslag, kamerstukken 11, 2010/11, 32 842, nr 6, pagina 3).
“Ook teelt van vijf planten of minder kan worden aangemerkt als beroeps- of bedrijfsmatige
teelt. Dit geldt in situaties waarin aan twee of meer indicatoren voor professionele teelt, zoals opgenomen in een bijlage van de Aanwijzing, is voldaan en indien er sprake is van teelt voor geldelijk gewin.” (Idem, pagina 3 en 4)
“Het gaat erom dat voorwerpen, of zo u wilt legale producten, ter beschikking worden gesteld terwijl men ernstige redenen heeft om te vermoeden of weet dat met die voorwerpen of legale producten strafbare handelingen zullen worden begaan.” (Brief van minister van Veiligheid en Justitie, kamerstukken 11, 2010/11, 32 842, nr. 6, pagina 6).
“De gekozen formulering zorgt er in dit verband juist voor dat niet het subjectieve oordeel
(vermogen) van de verdachte bepalend is, maar dat het een objectiveerbare situatie betreft.
Met andere woorden een situatie, waarin de betrokkene als gewoon denkend mens niet anders had kunnen doen dan moeten vermoeden dat hij voorbereidingsmiddelen ter beschikking stelde om bepaalde Opiumwetdelicten te plegen. Hieruit volgt tevens dat er geen sprake van een onderzoeksplicht (is).” (Idem, pagina 7).
“Bij strafbare voorbereidingshandelingen moet er steeds sprake zijn van zowel de criminele
intentie van de dader als de daaruit voortvloeiende handeling. De werking van deze
bestanddelen is flexibel en valt het beste te vergelijken met die van communicerende vaten. Zo zal, indien de verrichte handeling onmiskenbaar bestemd is voor de hennepteelt, de criminele intentie nagenoeg geheel kunnen worden afgeleid uit aard en bedoeling van die handeling. Bij de verkoop in een growshop, waarbij alleen al uit het aanbod, de benaming van voorwerpen en/of uit de handleiding of gebruiksaanwijzing daarvan blijkt dat het bestemd is voor illegale hennepteelt, behoeft de criminele intentie van de verkoper nauwelijks nader bewijs.” (Memorie van antwoord Eerste Kamer, kamerstukken 1, 2012/13, 32 842, B, pagina 8).
Uit het voorgaande blijkt naar oordeel van de rechtbank dat het er bij de strafbaarstelling van artikel 11a van de Opiumwet om gaat dat voorwerpen ter beschikking worden gesteld, terwijl men ernstige redenen heeft om te vermoeden of weet dat met die voorwerpen strafbare handelingen (overtreding van artikel 11, derde of vijfde lid, van de Opiumwet) worden begaan. De keuze voor deze formulering brengt met zich mee dat het gaat om een objectiveerbare situatie en dat niet het subjectieve oordeelsvermogen van de verdachte bepalend is.
De beoordeling.
De verklaring van verdachte.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij samen met zijn broer eigenaar is van het bedrijf [naam bedrijf] , gevestigd in de panden aan [straat 1] en [straat 2] in [plaats misdrijf] . In [straat 1] was vanaf 1 mei 2015 de opslagruimte gevestigd en in pand [straat 2] de winkel. Op 28 juli 2015 is er een controle in het bedrijf geweest en zijn de in de tenlastelegging genoemde goederen in beslag genomen. Hij en zijn broer hadden uit de berichtgeving in de krant begrepen dat de nieuwe wetgeving inzake de Opiumwet per 1 maart 2015 in werking was getreden.
Verdachte heeft voorts verklaard dat de inbeslaggenomen voorwerpen niet bestemd waren voor de aanwending in de professionele en bedrijfsmatige hennepteelt. Al deze goederen waren ook in andere winkels te koop, zoals in de [winkel] . Indien een klant in de winkel [straat 2] goederen bestelde, dan werden deze, indien ze niet in deze winkel stonden, opgehaald in de opslagruimte [straat 1] . In het geval het vermoeden bestond dat een klant goederen zou aanwenden voor professionele en bedrijfsmatige hennepteelt, werd deze geweigerd. In [straat 1] stonden de goederen waarvan hij en zijn broer het vermoeden hadden dat ze die in het kader van de nieuwe wet niet mochten verkopen. Tot slot heeft verdachte verklaard dat er geen link is te leggen tussen de administratie van [naam bedrijf] en professionele en bedrijfsmatige hennepteelt en dat de in pand [straat 2] aangetroffen prijslijst in verband met de nieuwe wetgeving niet gold vanaf 1 maart 2015.
De omstandigheden.
Zoals reeds is genoemd, dient bij de vraag of verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan
overtreding van artikel 11a van de Opiumwet onder andere gekeken te worden naar de
omstandigheden waaronder de voorwerpen en stoffen zijn aangetroffen.
Op 28 juli 2015 werd het bedrijf van verdachte en zijn broer aan een controle onderworpen. Bij het betreden van de voor het publiek toegankelijke en geopende winkel ( [straat 2] ) werd geconstateerd dat diverse goederen en producten die gebruikt kunnen worden voor de teelt van hennep in grote hoeveelheden aanwezig waren. In de opslagruimte ( [straat 1] ) werden soortgelijke goederen aangetroffen. Op de balie in de winkel werd een klapper met daarop de tekst [tekst klapper] aangetroffen. Een deel van de op die prijslijst voorkomende goederen bevond zich niet in pand [straat 2] , maar wel in [straat 1] .
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op het aanbod en de benaming van de diverse aangetroffen stoffen en voorwerpen, alsmede gelet op de aangetroffen prijslijst, de door verdachte en zijn broer geëxploiteerde winkel enkel en alleen bedoeld was om hennepkwekers met raad en daad bij te staan.
Reeds gelet op deze feiten en omstandigheden acht de rechtbank de verklaring van verdachte, dat in het geval het vermoeden bestond dat een klant goederen zou aanwenden voor professionele en bedrijfsmatige hennepteelt, deze klant niet werd bediend, niet aannemelijk. Ook de teelt van minder dan vijf planten kan daarbij onder omstandigheden aangemerkt worden als beroeps- of bedrijfsmatige hennepteelt, zo blijkt uit de parlementaire stukken. Dit is het geval wanneer bij die teelt gebruik wordt gemaakt van technische hulpmiddelen en/of hoogwaardige technologie wordt toegepast ter vermeerdering van de opbrengst en de omstandigheden waaronder wordt gekweekt, bijvoorbeeld in loodsen of onder glas, met gebruik van zogeheten daglichtlampen of met behulp van temperatuur- en bevloeiingsregulering. Dergelijke apparatuur werd ook in de panden van verdachte en zijn broer aangetroffen. Dat niet alles in het voor publiek toegankelijke gedeelte van de winkel werd aangetroffen, leidt niet tot een andere conclusie dan de conclusie dat verdachte en zijn broer die voorwerpen en stoffen te koop hebben aangeboden of met dat doel voorhanden hebben gehad.. Verdachte heeft immers verklaard dat ook vanuit de opslagruimte goederen werden verkocht. Hieruit blijkt van een duidelijke verwevenheid tussen de beide panden. Uit niets blijkt daarbij dat verdachte of zijn broer het voornemen hadden om deze goederen niet te verkopen.
Wetenschap of redelijk vermoeden?
De vraag die vervolgens moet worden beantwoord is of verdachte en zijn broer wisten of ernstige redenen hadden om te vermoeden dat de in zijn pand aanwezige stoffen en voorwerpen bedoeld waren voor de grootschalige en/of beroeps- dan wel bedrijfsmatige hennepteelt, als bedoeld in artikel 11, derde en/of vijfde lid, van de Opiumwet.
De rechtbank is allereerst van oordeel dat, gelet op verdachtes verklaring ter terechtzitting, hij en zijn broer op de hoogte waren van de inwerkingtreding van het nieuwe artikel 11a van de Opiumwet en dat vaststaat dat de in de tenlastelegging genoemde goederen zich op 28 juli 2015 in genoemde panden bevonden.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat er geen goederen verkocht zouden worden aan personen die beroeps- of bedrijfsmatig hennep telen. Verdachte en zijn broer zouden hun winkel richten op “gewone klanten”.
De rechtbank acht deze laatste stelling van verdachte ongeloofwaardig. In de panden van verdachte en zijn broer werden immers een prijslijst voor 2015 en heel veel hennepteelt gerelateerde goederen en producten, deels netjes uitgestald en per productgroep gesorteerd, aangetroffen (foto’s op p. 57 tot en met 65, op p. 161 en 162 en p. 165 tot en met 168 van het einddossier). Weliswaar stond een deel van de goederen in de niet voor het publiek toegankelijke opslagruimte, maar gelet op de hiervoor beschreven wijze van opstellen en verkopen, kan er geen andere conclusie zijn dan dat de goederen zo waren neergezet ten behoeve van de verkoop, dat verdachte en zijn broer ook die goederen voor dat doel voorhanden hebben gehad.
Naar het oordeel van de rechtbank en gelet op de hiervoor aangehaalde parlementaire
stukken, betroffen dit stoffen en voorwerpen gericht op de grootschalige, dan wel
beroeps- of bedrijfsmatige hennepteelt. Verdachte en zijn broer wisten dat die stoffen en voorwerpen bestemd waren tot het plegen van feiten als bedoeld in artikel 11 lid 3 en lid 5 van de Opiumwet. Gelet op het soort goederen dat is aangetroffen en de hoeveelheid daarvan en uit de combinatie van de diverse voorhanden zijnde en te koop aangeboden goederen, kan er geen andere conclusie zijn dat deze bestemd waren voor de grootschalige en/of bedrijfsmatige hennepteelt als bedoeld artikel 11a, derde en/of vijfde lid, van de Opiumwet.
Voor een bewezenverklaring is het overigens niet noodzakelijk dat er transacties uit de administratie blijken, zelfs niet dat blijkt dat transacties
daadwerkelijk hebben plaatsgevonden.
De conclusie.
Gelet op vorenstaande komt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte en zijn broer in de periode van 1 maart 2015 tot en met 28 juli 2015 in de panden, gelegen aan [straat 1] en [straat 2] te [plaats misdrijf] , grote hoeveelheden stoffen en voorwerpen te koop
hebben aangeboden en/of voorhanden hebben gehad, terwijl zij wisten dat deze bestemd waren tot het plegen van strafbare feiten als bedoeld in artikel 11, derde en/of vijfde lid, van de Opiumwet.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
in de periode van 1 maart 2015 tot en met 28 juli 2015 te [plaats misdrijf] tezamen en in vereniging met een ander (in panden aan [straat 1] en [straat 2] ) stoffen en/of voorwerpen, te weten:
( [straat 2] )
- 9 schakelborden en
- 17 dompelpompen en
- 719 groeimiddelen en
- 17 thermometers/PH meters en
- 20 knipscharen en
- 6 weegschalen en
- 7 warmte-elementen en
- 7 tijdschakelaars en
- 12 voedingscomputers en
- 157 ijzeren koppelstukken en
- een aircleaner en
- een luchtafzuiging en
- 29 ventilatoren en
- 13 kachels en
- een luchtbevochtiger en
( [straat 1] ) (vanaf 1 mei 2015)
- 53 armaturen en
- 80 lampen en
- 40 transformatoren en
- 2 schakelborden en
- 66 droognetten en
- 3 kweektenten en
- 14 temperatuur/ventilatieregelaars en
- 6 luchtbevochtigers en
- 5 ventilatoren en
- 13 inbouwventilatoren en
- 16 koolstoffilters en
- 2 voedingscomputers,
bestemd tot het plegen van een of meer feit(en) strafbaar gesteld in artikel 11, derde en/of vijfde lid, van de Opiumwet,
te weten:
- het in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk telen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren van een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet en/of
- het opzettelijk binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen en/of telen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of aanwezig hebben en/of vervaardigen van een grote hoeveelheid van een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet,
heeft te koop aangeboden en/of voorhanden gehad, terwijl hij, verdachte en zijn mededader wisten dat die stoffen en voorwerpen bestemd waren tot het plegen van die feiten.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie eist een geldboete van 10.000,-- euro, subsidiair 85 dagen hechtenis en een gevangenisstraf voor de duur van één maand. De officier van justitie betrekt daarbij de recidive van verdachte en dat illegale hennepteelt door zijn omvang en professionaliteit een reëel veiligheidsrisico oplevert voor de samenleving. Daartegen moet doortastend en effectief worden opgetreden.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft vrijspraak bepleit en melding gemaakt van het feit dat er in vergelijkbare zaken tot nu toe telkens een voorwaardelijke gevangenisstraf is opgelegd.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte en zijn draagkracht.
Verdachte heeft stoffen en voorwerpen, die bestemd zijn voor de grootschalige en/of beroeps- dan wel bedrijfsmatige hennepteelt, voorhanden gehad en te koop aangeboden. Hennep bevat de voor de volksgezondheid schadelijke stof THC en is daarom
door de wetgever op de bij de Opiumwet behorende lijst II geplaatst. Het is een feit van algemene bekendheid dat hennepteelt en de handel in en het gebruik van verdovende middelen vaak gepaard gaan met verschillende vormen van (ernstige) criminaliteit, waardoor de samenleving schade wordt berokkend. Verdachte heeft met zijn handelen een rol gehad in de grootschalige en/of beroeps- dan wel bedrijfsmatige hennepteelt en daarbij kennelijk slechts zijn eigen geldelijk gewin voorop gesteld.
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte. Daaruit volgt dat verdachte
eerder is veroordeeld voor het handelen in strijd met de bepalingen van de Opiumwet.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf.
De rechtbank is van oordeel dat een geldboete en een gevangenisstraf passend en geboden is.
De rechtbank zal deze gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Deze straf is naar het oordeel van de rechtbank een duidelijk signaal voor verdachte en anderen om af te zien van het handelen in strijd met het nieuwe artikel 11a van de Opiumwet.
De rechtbank zal daarmee een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c, 47
Opiumwet art. 11a.

DE UITSPRAAK

Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
Medeplegen van stoffen en/of voorwerpen te koop aanbieden en/of voorhanden hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en vijfde lid, van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten. Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straffen.
- een geldboete van
EUR 10.000,00, subsidiair
85 dagen hechtenis.
- een gevangenisstraf voor de duur van
1 maandvoorwaardelijk met een proeftijd van
2 jaren.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Y.N.M. Rijlaarsdam, voorzitter,
mr. E.C.P.M. Valckx en mr. C.A. Mandemakers, leden,
in tegenwoordigheid van G.A.M. de Laat, griffier,
en is uitgesproken op 19 januari 2016.
Mr. Rijlaarsdam is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.