ECLI:NL:RBOBR:2016:143

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
19 januari 2016
Publicatiedatum
18 januari 2016
Zaaknummer
01/820217-15
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroepsmatig telen van hennepplanten en diefstal van elektriciteit

Op 19 januari 2016 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het beroepsmatig telen van hennepplanten en diefstal van elektriciteit. De verdachte werd ervan beschuldigd in de periode van 19 mei 2015 tot en met 26 mei 2015, in de uitoefening van beroep of bedrijf, opzettelijk een grote hoeveelheid hennepplanten (370 stuks) te hebben geteeld. Daarnaast werd hem ten laste gelegd dat hij in de periode van 1 maart 2015 tot en met 26 mei 2015 elektriciteit had gestolen, toebehorende aan een bedrijf. De rechtbank heeft de zaak behandeld op basis van de dagvaarding van 25 november 2015 en het onderzoek ter terechtzitting vond plaats op 23 december 2015 en 5 januari 2016. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie in overweging genomen, die een taakstraf van 140 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand had geëist. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de ten laste gelegde feiten en legde de gevorderde straffen op, waarbij rekening werd gehouden met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank achtte het noodzakelijk om een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen om de verdachte te weerhouden van het plegen van nieuwe strafbare feiten. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie rechters, en is openbaar gemaakt op 19 januari 2016.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/820217-15
Datum uitspraak: 19 januari 2016
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [woonplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 23 december 2015 en 5 januari 2016.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 25 november 2015.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1. hij in of omstreeks de periode van 19 mei 2015 tot en met 26 mei 2015 te [plaats misdrijf] , althans in het arrondissement Oost-Brabant,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
in de uitoefening van beroep en/of bedrijf,
opzettelijk
een (grote) hoeveelheid (ongeveer 370) hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep (zijnde hennep een middel als vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet)
heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt
in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad
2. hij in of omstreeks de periode van 1 maart 2015 tot en met 26 mei 2015 te [plaats misdrijf] , in elk geval in het arrondissement Oost-Brabant
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een (grote) hoeveelheid elektriciteit, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijf] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs.

Ten aanzien van feit 1:
De rechtbank acht, met de officier van justitie en de verdediging, bewezen dat de verdachte zich aan dit feit heeft schuldig gemaakt. Zij bezigt daartoe de volgende bewijsmiddelen:
- het relaas van
[verbalisant 1]d.d. 1 augustus 2015 (p. 1 tot en met 9 van het einddossier)
- de bekennende verklaring van
verdachteter terechtzitting van 23 december 2015 (proces-verbaal terechtzitting 23 december 2015).
Gelet op het bepaalde in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering zijn de hiervoor genoemde bewijsmiddelen niet uitgewerkt.
Ten aanzien van feit 2:
De rechtbank acht, met de officier van justitie en de verdediging, bewezen dat de verdachte zich aan dit feit heeft schuldig gemaakt. Zij bezigt daartoe de volgende bewijsmiddelen:
- het relaas van
[verbalisant 1]d.d. 1 augustus 2015 (p. 1 tot en met 9 van het einddossier)
- de verklaring van
[belangenbehartiger bedrijf] (namens [bedrijf] )d.d. 4 juni 2015 (p. 55 tot en met 57 van het einddossier)
- de bekennende verklaring van
verdachteter terechtzitting van 23 december 2015 (proces-verbaal terechtzitting 23 december 2015).
Gelet op het bepaalde in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering zijn de hiervoor genoemde bewijsmiddelen niet uitgewerkt.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
1. in de periode van 19 mei 2015 tot en met 26 mei 2015 te [plaats misdrijf] in de uitoefening van beroep en/of bedrijf, opzettelijk een grote hoeveelheid (370) hennepplanten, zijnde hennep een middel als vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, heeft geteeld.
2. in de periode van 1 maart 2015 tot en met 26 mei 2015 te [plaats misdrijf] , met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid elektriciteit, toebehorende aan [bedrijf] .
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft ten aanzien van de feiten 1 en 2 een taakstraf geëist van 140 uur, subsidiair 70 dagen hechtenis en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand. De officier van justitie betrekt daarbij de ernst van de feiten, de grote hoeveelheid planten en het feit dat verdachte bedrijfsmatig te werk is gegaan.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft zich niet uitgelaten over de strafmaat.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het beroeps- of bedrijfsmatig telen van een grote hoeveelheid hennep en diefstal van stroom. Hennep kan gevaar opleveren voor de gezondheid van de gebruikers ervan. Het telen van hennep gaat steeds meer gepaard met andere, ook zware vormen van criminaliteit.
Diefstallen veroorzaken overlast en schade. Uit verdachtes handelen spreekt minachting voor andermans eigendom.
De rechtbank weegt in het voordeel van verdachte mee dat hij de door hem gepleegde strafbare feiten in een vroeg stadium van het onderzoek heeft toegegeven en niet eerder is veroordeeld.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf.
De rechtbank acht oplegging van de gevorderde taakstraf en gevangenisstraf passend en geboden.
De rechtbank zal deze gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 310
Opiumwet art. 3, 11.

DE UITSPRAAK

Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
t.a.v. feit 1: In de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van een middel. t.a.v. feit 2: Diefstal. Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straffen.

T.a.v. feit 1, feit 2:- een taakstraf voor de duur van 140 uren, subsidiair 70 dagen hechtenis.

- een gevangenisstraf voor de duur van
1 maandvoorwaardelijk met een proeftijd van
2 jaren.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.A. Mandemakers, voorzitter,
mr. E.C.P.M. Valckx en mr. Y.N.M. Rijlaarsdam, leden,
in tegenwoordigheid van G.A.M. de Laat, griffier,
en is uitgesproken op 19 januari 2016.
Mr. Rijlaarsdam is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.