ECLI:NL:RBOBR:2016:141

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
19 januari 2016
Publicatiedatum
18 januari 2016
Zaaknummer
01/860095-15
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met letsel en mishandeling van een agent

In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 19 januari 2016 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die als bestuurder van een personenauto betrokken was bij een verkeersongeval. De verdachte heeft een ongeval veroorzaakt waarbij twee inzittenden van een andere auto, genaamd [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], beiden een gebroken borstbeen hebben opgelopen. Na het ongeval heeft de verdachte de plaats van het ongeval verlaten zonder zijn identiteit kenbaar te maken. Tijdens zijn aanhouding heeft hij bovendien een van de agenten, [slachtoffer 3], in het gezicht geslagen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand met een proeftijd van twee jaar, een taakstraf van 160 uur en een rijontzegging van 12 maanden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gereden, wat heeft geleid tot het ongeval. De rechtbank heeft ook overwogen dat de verdachte niet onder invloed van alcohol was, omdat hier geen bewijs voor was. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij, [slachtoffer 3], toegewezen en de verdachte veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van 100 euro. De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn positieve ontwikkeling na het delict, maar ook met zijn recidive.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/860095-15
Datum uitspraak: 19 januari 2016
Verkort vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 22 december 2015 en 5 januari 2016.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 26 november 2015.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks [datum misdrijf] te [plaats misdrijf] als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, [plaats delict] , zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, - met de door hem, verdachte, bestuurde auto te rijden op de rijbaan in de richting van de [snelweg] , welke rijbaan bestond uit twee rijstroken en/of
- ( vervolgens) een zich op de linker rijstrook bevindende personenauto via de rechter rijstrook (steeds gezien vanuit verdachtes rijrichting) in te halen en/of
- ( vervolgens) zijn, verdachtes, personenauto te verplaatsen naar de linker rijstrook (gezien vanuit verdachtes rijrichting) en/of
- ( vervolgens) de middenberm, gelegen links naast de linker rijstrook (gezien vanuit verdachtes rijrichting) op te rijden en/of
- ( vervolgens) zodanig sterk naar rechts te sturen en/of te corrigeren dat hij, verdachte, de rechter rijstrook (gezien vanuit verdachtes rijrichting) opreed, waardoor een aanrijding plaatsvond met een aldaar rijdende personenauto,
waardoor een of meer ander(en) (genaamd [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten (steeds) een gebroken borstbeen, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, terwijl hij verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste of tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994, danwel na het feit niet heeft voldaan aan een bevel gegeven krachtens artikel 163, tweede, zesde, achtste of negende lid van genoemde wet;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks [datum misdrijf] te [plaats misdrijf] als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, [plaats delict] ,
- met de door hem, verdachte, bestuurde auto heeft gereden op de rijbaan in de richting van de [snelweg] , welke rijbaan bestond uit twee rijstroken en/of
- ( vervolgens) een zich op de linker rijstrook bevindende personenauto via de rechter rijstrook (steeds gezien vanuit verdachtes rijrichting) heeft ingehaald en/of
- ( vervolgens) zijn, verdachtes, personenauto heeft verplaatst naar de linker rijstrook (gezien vanuit verdachtes rijrichting) en/of
- ( vervolgens) de middenberm, gelegen links naast de linker rijstrook (gezien vanuit verdachtes rijrichting) is opgereden en/of
- ( vervolgens) zodanig sterk naar rechts heeft gestuurd en/of heeft gecorrigeerd dat hij, verdachte, de rechter rijstrook (gezien vanuit verdachtes rijrichting) opreed, waardoor een aanrijding plaatsvond met een aldaar rijdende personenauto,
- zulks terwijl hij, verdachte, verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste of tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
2.
hij op of omstreeks [datum misdrijf] te [plaats misdrijf] , als degene die als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in [plaats misdrijf] op/aan [plaats delict] , de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander (te weten [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] ) letsel en/of schade was toegebracht;
3.
hij op of omstreeks [datum misdrijf] te [plaats misdrijf 2] [slachtoffer 3] , hoofdagent van politie, heeft mishandeld door deze [slachtoffer 3] met kracht tegen de neus en/of het gezicht te slaan, waardoor deze [slachtoffer 3] letsel en/of pijn heeft ondervonden;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 1.

De rechtbank is - met de officier van justitie en de verdediging - van oordeel dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gereden, waardoor hij een aanrijding heeft veroorzaakt. Voorts is de rechtbank met hen van oordeel dat niet bewezen kan worden dat verdachte na het ongeval niet heeft voldaan aan een bevel gegeven krachtens artikel 163, tweede, zesde, achtste of negende lid van de Wegenverkeerswet 1994. Uit het dossier volgt dat [verbalisant 1] verdachte meermalen heeft verzocht te blazen op een drager, hetgeen verdachte heeft geweigerd. Het blazen op een drager is echter geen onderzoek als bedoeld in artikel 163, tweede, zesde, achtste of negende lid van de Wegenverkeerswet 1994. Een bevel als bedoeld in een van die bepalingen is verdachte niet gegeven. De rechtbank zal verdachte dan ook van dat deel van de tenlastelegging vrijspreken. De rechtbank acht ook niet bewezen dat verdachte het ongeval heeft veroorzaakt terwijl hij onder invloed van alcohol (en/of onder invloed van een andere stof die de rijvaardigheid kan verminderen) was, nu hiernaar geen onderzoek is gedaan en dit ook niet op basis van overige zich in het dossier bevindende stukken kan worden bewezen.
[slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben ten gevolge van de aanrijding letsel opgelopen. De officier van justitie kwalificeert het letsel dat zij hebben opgelopen als zwaar lichamelijk letsel. De verdediging heeft bestreden dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit de stukken volgt dat zowel [slachtoffer 2] als [slachtoffer 1] een gebroken borstbeen had opgelopen. Het dossier bevat geen informatie over het verloop hiervan. Uit het dossier is ook niet gebleken van bijvoorbeeld een noodzaak tot medisch ingrijpen of van het ontbreken van het uitzicht op (volledig) herstel. De rechtbank is van oordeel dat enkel de vaststelling dat sprake is van een borstbeenbreuk onvoldoende is om dit letsel als zwaar lichamelijk letsel aan te merken. De rechtbank acht op grond van de medische verklaringen en de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] wel bewezen dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zodanig letsel hebben opgelopen dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.

De bewezenverklaring.

De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte
1.
op [datum misdrijf] te [plaats misdrijf] als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, [plaats delict] , zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig, - met de door hem, verdachte, bestuurde auto te rijden op de rijbaan in de richting van de [snelweg] , welke rijbaan bestond uit twee rijstroken en
- ( vervolgens) een zich op de linker rijstrook bevindende personenauto via de rechter rijstrook (steeds gezien vanuit verdachtes rijrichting) in te halen en
- ( vervolgens) zijn, verdachtes, personenauto te verplaatsen naar de linker rijstrook (gezien vanuit verdachtes rijrichting) en
- ( vervolgens) de middenberm, gelegen links naast de linker rijstrook (gezien vanuit verdachtes rijrichting) op te rijden en
- ( vervolgens) zodanig sterk naar rechts te sturen en/of te corrigeren dat hij, verdachte, de rechter rijstrook (gezien vanuit verdachtes rijrichting) opreed, waardoor een aanrijding plaatsvond met een aldaar rijdende personenauto,
waardoor anderen (genaamd [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ) zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
2.
op [datum misdrijf] te [plaats misdrijf] , als degene die als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in [plaats misdrijf] op [plaats delict] , de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander (te weten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ) letsel en/of schade was toegebracht;
3.
op [datum misdrijf] te [plaats misdrijf 2] [slachtoffer 3] , hoofdagent van politie, heeft mishandeld door deze [slachtoffer 3] met kracht tegen de neus te slaan, waardoor deze [slachtoffer 3] letsel en pijn heeft ondervonden.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.

De officier van justitie eist ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde en het onder 2 en 3 ten laste gelegde een taakstraf voor de duur van 160 uren subsidiair 80 dagen hechtenis, een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 12 maanden.
De officier van justitie verzoekt de vordering van de benadeelde partij geheel toe te wijzen, met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel en vermeerderd met de wettelijke rente.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.

Het oordeel van de rechtbank.

Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft aanmerkelijk onvoorzichtig gereden. Hij heeft diverse auto’s links en rechts ingehaald. Ook heeft hij geprobeerd om een auto in te halen, hetgeen niet lukte omdat hij een vluchtheuvel naderde, waardoor hij hard moest afremmen en weer achter de auto die hij wilde inhalen moest gaan rijden. Verdachte heeft kort daarna een auto die op de linker rijstrook reed via de rechter rijstrook ingehaald. Daarna heeft hij zijn auto naar links gestuurd, waarbij hij in de middenberm terecht is gekomen. Vervolgens heeft hij zodanig sterk naar rechts gestuurd of gecorrigeerd dat hij tegen de zich rechts naast hem bevindende auto van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] is aangereden. De auto van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] is vervolgens van de weg geraakt en is tegen een boom tot stilstand gekomen. Verdachte heeft gezien dat de auto die hij aanreed van de weg raakte, maar is daarna doorgereden. De rechtbank acht dit gedrag zeer laakbaar en rekent verdachte dit zwaar aan. Toen verbalisanten naar aanleiding van dit ongeval naar de woning van verdachte zijn gegaan, gedroeg verdachte zich zeer recalcitrant en heeft hij een van hen geslagen. Agenten dienen ongehinderd hun werkzaamheden te kunnen uitoefenen. Verdachte heeft hier inbreuk op gemaakt. Uit verdachtes handelen spreekt een minachting van het gezag. De rechtbank houdt met dit alles ten bezware van verdachte rekening.
De rechtbank houdt er voorts ten bezware van verdachte rekening mee dat hij meerdere malen voor Wegenverkeerswetdelicten en voor soortgelijke feiten als feit 3 is veroordeeld.
De rechtbank houdt er anderzijds rekening mee dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
De rechtbank acht, alles overwegende, een forse taakstraf en ontzegging van de rijbevoegdheid geboden. De rechtbank is verder van oordeel dat hiermee niet kan worden volstaan. Verdachte is veelvuldig gerecidiveerd. Uit het rapport van Novadic-Kentron d.d. 20 november 2015 volgt dat verdachte inmiddels hulp en begeleiding krijgt, dat hij na het delict een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt en dat hij inmiddels een stabiel leven leidt. De rechtbank houdt hiermee ten gunste van verdachte rekening, maar betrekt hierin mede dat deze positieve ontwikkeling zeer pril is. Gelet daarop, in combinatie bezien met de recidive, zal de rechtbank verdachte daarom tevens een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen om hem ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. De rechtbank acht een voorwaardelijke gevangenisstraf naast een taakstraf en ontzegging van de rijbevoegdheid bovendien passend en geboden gezien de ernst van de door verdachte gepleegde feiten.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] .De verdediging heeft de vordering niet betwist. De rechtbank acht de vordering dan ook in haar geheel toewijsbaar.

De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 24c, 27, 36f, 57, 63, 300
Wegenverkeerswet 1994 art. 6, 7, 175, 176, 179.

DE UITSPRAAK

Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:

T.a.v. feit 1 primair:overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994T.a.v. feit 2:overtreding van artikel 7, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994T.a.v. feit 3:mishandeling Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.

Legt op de volgende straffen en maatregel.

T.a.v. feit 1 primair, feit 2, feit 3:Taakstraf voor de duur van 160 uren subsidiair 80 dagen hechtenis met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.

De rechtbank waardeert een in verzekering doorgebrachte dag op 2 uur te verrichten arbeid.

T.a.v. feit 1 primair, feit 2, feit 3:Gevangenisstraf voor de duur van 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.

Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.

T.a.v. feit 1 primair:Ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen (bromfietsen daaronder begrepen) voor de duur van 12 maanden.

T.a.v. feit 3:Maatregel van schadevergoeding van EUR 100,00 subsidiair 2 dagen hechtenis.

Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 3] van een bedrag van EUR 100,- (zegge: honderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 2 dagen hechtenis. Het bedrag bestaat uit een immateriële schadevergoeding.
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 3] , van een bedrag van EUR 100,- (zegge: honderd euro), te weten immateriële schadevergoeding.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.Th. van Vliet, voorzitter,
mr. S.J.W. Hermans en mr. R.J. Bokhorst, leden,
in tegenwoordigheid van mr. F. van Hulst, griffier,
en is uitgesproken op 19 januari 2016.