Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
[verweerster],
1.De procedure
2.De feiten
3.Het verzoek
14 januari 2015 (
ktr: bedoeld zal zijn 2016) te herstellen, dan wel met ingang van een door de kantonrechter te bepalen latere datum, waarbij verzocht wordt voorzieningen te treffen zoals nader uiteengezet in het verzoekschrift omtrent de rechtsgevolgen van de onderbreking van de arbeidsovereenkomst;
subsidiair:
€ 350.000,00, althans een door de kantonrechter te bepalen billijke vergoeding;
primair en subsidiair:
€ 6.500,00 bruto, te vermeerderen met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente vanaf 31 december 2015;
23 januari 2016;
25 januari 2016 is namens [verweerster] gesteld dat [verzoeker] voor het jaar 2015 niet voor de bonus en 13de maand in aanmerking komt. Met dit standpunt kan [verzoeker] zich niet verenigen. Daarnaast wordt [verzoeker] ernstig belemmerd door een concurrentiebeding en verzoekt hij te verklaren voor recht dat [verweerster] daaraan geen rechten kan ontlenen.
Op 2 december 2015 heeft mevrouw [medewerkster personeelszaken] met een gesprek, waarin zij [verzoeker] aansprak op zijn gedrag, geprobeerd het tij te keren, maar er komt geen oplossing. De verhoudingen waren in korte tijd kapot gegaan. Door het gedrag van [verzoeker] had [verweerster] zwaarwegende redenen om [verzoeker] niet al zijn taken uit te laten voeren. Hem is gezegd zich te beperken tot zijn kantoorwerkzaamheden, maar feitelijk was er geen enkel werk wat [verweerster] [verzoeker] kon geven zonder dat hij weigerachtig, hooghartig en provocerend acteerde. Onder het provocerend gedrag van [verzoeker] valt ook dat hij (via zijn gemachtigde) gedreigd heeft om aangifte te doen bij politie/justitie, vanwege valsheid in geschrifte. Uiteindelijk is op 3 december 2015 de spreekwoordelijke bom gebarsten. De reële vrees was dat [verzoeker] allerlei bedrijfsvertrouwelijke gegevens aan het kopiëren en printen was. De heer [naam juridisch adviseur] werd gevraagd snel naar het bedrijf te komen, er is een kort vooroverleg geweest waarin deze geïnformeerd werd over het provocerende en verdachte gedrag van [verzoeker] . Tegen deze achtergrond heeft het gesprek van 3 december 2015 plaatsgevonden. De context van het gesprek en de daarin richting [verzoeker] gemaakte verwijten zien derhalve op de provocerende houding van [verzoeker] . Daar komt ook het verwijt vandaan dat collega’s hadden aangegeven dat hij geen meerwaarde had. Een en ander ziet dus op de periode na de ontslagaanzegging.
4.De beoordeling
Uw beslissing om uw organisatie anders in te richten, rekening houdend met de situatie van de heer [naam commercieel directeur 2] en het verkorten van lijnen binnen uw organisatiestructuur, behoort volgens ons tot uw beleidsvrijheid als ondernemer. Een beslissing die u neemt vanwege bedrijfseconomische redenen hoeft naar ons oordeel niet per se te maken te hebben met een slechte financiële situatie, hoewel dit evenwel juist ook een reden kan zijn voor het anders (efficiënter) inrichten van uw organisatie. Wij zijn van oordeel dat uw uitleg over de drukkende marges en het verslechterende resultaat, welke toegelicht wordt aan de hand van uw cijfermatige overzicht, in verhouding staat tot uw beleidsbeslissing om de personele bezetting op het management in te perken, zodat u personeelskosten kunt besparen”.
Door [verweerster] is ter zitting gemotiveerd betwist dat het [verweerster] bedrijfseconomisch voor de wind gaat. Vanwege de economische crisis is de afzetmarkt van de kostbare machines van [verweerster] jaren slecht geweest. Deze markt is vorig jaar aangetrokken, maar de offerteprijzen waren laag, onder andere vanwege de langlopende offerte-trajecten en omdat de offertes betrekking hebben op kostbare machines die op de wensen van een specifieke klant zijn afgestemd. Door dit alles bleven de marges onder druk staan. Kortom, in 2015 is er weliswaar een forse omzetstijging geweest, maar de marges bleven daarbij aanzienlijk achter waardoor de omzetstijging per saldo relatief weinig heeft opgebracht. Voornoemd margeprobleem was een wezenlijke ontwikkeling binnen [verweerster] in 2015 en heeft een rol gespeeld bij de wens van [verweerster] om de taken en bevoegdheden binnen de onderneming anders in te richten en haar directeur (de heer [naam commercieel directeur] ) dichter op het proces te zetten. Verder is [verzoeker] aangenomen om het (gevreesde en te verwachten) wegvallen van [naam commercieel directeur 2] op te vangen. Nu [naam commercieel directeur 2] weer volledig inzetbaar blijkt te zijn, heeft dit tot gevolg dat de functie van [verzoeker] weer komt te vervallen.
Verder heeft [verweerster] voldoende aannemelijk gemaakt dat er binnen haar organisatie voor [verzoeker] geen passende vacatures voorhanden zijn. Voor zover [verzoeker] in dit verband aanvoert dat er door [verweerster] geen herplaatsingsinspanningen zijn verricht, overweegt de kantonrechter dat gelet op de (hoge) positie van [verzoeker] binnen [verweerster] en diens carrièrefase, niet valt in te zien hoe het aanbieden van opleidingsmogelijkheden [verzoeker] concrete mogelijkheden zou bieden tot herplaatsing.
[verweerster] heeft ter zitting erkend dat het opgenomen gesprek van 3 december 2015 een ‘vreemd’ gesprek was, maar heeft aangevoerd dat dit het gevolg is van het vreemde/provocerende gedrag van [verzoeker] hieraan voorafgaand. [verweerster] vertrouwde de handelwijze van [verzoeker] niet meer. Dat het vertrouwen van [verzoeker] in [verweerster] eveneens weg was, blijkt wel uit de het feit dat [verzoeker] zich genoodzaakt zag om het gesprek van 3 december 2015 op te nemen.
Ook uit de door [verzoeker] nagezonden verklaring van de heer [naam extern adviseur] , kan niet worden geconcludeerd dat door [verweerster] is gekozen voor een ontslag op bedrijfseconomische gronden, omdat het disfunctioneren van [verzoeker] niet hard kon worden gemaakt.
Van belang hierbij is mede hetgeen [verweerster] dienaangaande ter zitting heeft aangevoerd. Volgens [verweerster] heeft de heer [verweerster] pas na de ontslagaanzegging aan [verzoeker] tegen [naam extern adviseur] gezegd ‘dat [verzoeker] niets had opgebracht’. Ter zitting is hierbij door [verweerster] aangetekend dat dit een emotionele uitspraak is geweest die voortkwam uit frustratie over de provocerende houding van [verzoeker] en de stiekeme gespreksopname die [verzoeker] had gemaakt. Was er werkelijk onvrede geweest, dan was het wel eerder en structureel ter sprake gekomen, aldus [verweerster] . Feit is dat uit de gedingstukken, noch het verhandelde ter zitting blijkt dat [verweerster] [verzoeker] ter zake van disfunctioneren een persoonlijk verwijt maakt. [verweerster] verwijt [verzoeker] enkel zijn gedrag na de ontslagaanzegging.
Gelet op artikel 7:682 lid 1 onder a BW is voor toekenning van een billijke vergoeding alleen plaats bij een opzegging in strijd met artikel 669, lid 3, onder a of b BW. Dit is, zoals hiervoor overwogen, in casu niet het geval. Voor toekenning van een billijke vergoeding is dan ook geen plaats.
- 19 mln. omzet > 5.000 bonus
- 20 mln. omzet > 7.500 bonus
- 21 mln. omzet > 10.000 bonus
De toelichting ter zitting toont naar het oordeel van de kantonrechter dat de voorwaarde omtrent margebehoud, die is opgenomen in voormelde bonusregeling, onduidelijk is. De door [verweerster] gestelde partijbedoeling dienaangaande is door [verzoeker] betwist en is nergens anders vastgelegd dan in die voor meerdere interpretaties vatbare bonusregeling. De gesignaleerde onduidelijkheid dient naar het oordeel van de kantonrechter voor rekening en risico van [verweerster] te komen. Nu onbetwist is dat de in de bonusregeling vermelde omzet is gerealiseerd en niet is weersproken dat de bruto marges zijn gestegen, vindt de kantonrechter in de nuancering van [verweerster] onvoldoende grond om tot afwijzing van dit onderdeel van het verzoek te komen.