ECLI:NL:RBOBR:2016:1372

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
29 maart 2016
Publicatiedatum
25 maart 2016
Zaaknummer
01/845992-15
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag door meermalen schoppen tegen het hoofd van een slachtoffer dat op de grond ligt

Op 29 maart 2016 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 5 december 2015 in Eindhoven een slachtoffer, terwijl deze op de grond lag, meermalen met geschoeide voet tegen het hoofd heeft geschopt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte met zijn handelen een aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer heeft aanvaard, wat heeft geleid tot de bewezenverklaring van poging tot doodslag. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, en stelde als bijzondere voorwaarden toezicht van de reclassering en deelname aan een gedragsinterventie voor alcohol en geweld. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van € 300,-- aan immateriële schadevergoeding aan het slachtoffer. Het beroep op noodweer werd verworpen, omdat de rechtbank oordeelde dat de verdachte zelf de confrontatie had opgezocht en niet aannemelijk was dat er sprake was van een noodweersituatie. De rechtbank achtte de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding toewijsbaar, gezien de directe schade die het slachtoffer had geleden door het bewezen verklaarde feit.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/845992-15
Datum uitspraak: 29 maart 2016
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1993,
wonende te [adresgegevens] ,
thans gedetineerd te: P.I. HvB Grave (Unit A + B).
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 15 maart 2016.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 16 februari 2016.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 05 december 2015 te Eindhoven ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet tezamen met zijn mededader(s), althans alleen, die [slachtoffer 1] -terwijl die [slachtoffer 1] op de grond lag- meermalen, althans eenmaal, tegen diens hoofd en/of lichaam heeft geschopt en/of geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 5 december 2015 te Eindhoven openlijk, te weten op of aan de openbare weg, Stratumseind, in elk geval op of aan een openbare weg, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] , welk geweld bestond uit - het meermalen, althans eenmaal slaan (met kracht) (met gebalde vuist) tegen het gelaat/hoofd en/of lichaam van die [slachtoffer 1] en/of
- het meermalen, althans eenmaal (krachtig) duwen tegen het lichaam van die [slachtoffer 1] en/of (vervolgens)
- het (terwijl die [slachtoffer 1] op de grond lag) meermalen, althans eenmaal (met geschoeide voet) (met kracht) schoppen tegen het hoofd en/of lichaam van die [slachtoffer 1] ;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht
of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 5 december 2015 te Eindhoven tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen [slachtoffer 1] heeft mishandeld door meermalen, althans eenmaal te slaan (met kracht) (met gebalde vuist) tegen het gelaat/hoofd en/of lichaam van die [slachtoffer 1] en/of meermalen, althans eenmaal (krachtig) te duwen tegen het lichaam van die [slachtoffer 1] en/of (vervolgens) (terwijl die [slachtoffer 1] op de grond lag) meermalen, althans eenmaal (met geschoeide voet) (met kracht) te schoppen tegen het hoofd en/of lichaam van die [slachtoffer 1] ;

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht het primair tenlastegelegde feit, te weten poging tot doodslag, wettig en overtuigend bewezen. De verdachte heeft met geschoeide voet en met kracht tegen het hoofd van [slachtoffer 1] geschopt en aldus de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer zou komen te overlijden. De officier van justitie acht niet bewezen dat verdachte dit feit tezamen en in vereniging met een ander of anderen heeft gepleegd.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman pleit voor vrijspraak van het primair ten laste gelegde feit. Er kan hooguit worden bewezen dat verdachte een trappende beweging heeft gemaakt, maar niet dat hij het hoofd van [slachtoffer 1] heeft geraakt. Indien de rechtbank van oordeel is dat wel bewezen kan worden dat verdachte tegen het hoofd heeft geschopt is er geen sprake van voorwaardelijk opzet van verdachte op de dood of op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De aanmerkelijke kans daarop ontbreekt.
Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat de rechtbank zou kunnen vaststellen dat er op enig moment geweld gebruikt is in de richting van [slachtoffer 1] door verdachte.
Het oordeel van de rechtbank. [1]
Gebezigde bewijsmiddelen:
Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1] [2] :
Vandaag, zaterdag 5 december 2015, omstreeks 04.00 uur, was ik geld aan het pinnen op
het Korte Stratumseind te Eindhoven. Ik had mijn pinpas in de pinautomaat gedaan en had mijn pincode al ingetoetst. Ik zag en voelde dat er een jongen met zijn hand richting het scherm van de pinautomaat ging. De jongen was voor mij een totaal onbekende.
Ik was van plan om 10 Euro te pinnen omdat dit genoeg was maar ik zag dat de jongen op het scherm drukte waardoor de keuze 60 Euro werd gemaakt. Ik vroeg aan deze jongen waar hij mee bezig was. Ik zei dat hij niet bepaalde hoeveel geld ik op zou nemen en dat ik het niet normaal vond wat hij deed. Ik hoorde dat de jongen tegen mij zei dat ik moest oprotten. Ik hoorde dat hij dit meerdere malen herhaalde. Ik zag dat hij agressief werd in mijn richting. Ik zag toen dat er nog een andere jongen bij hem hoorde. Ik zag dat ze met tweeën waren.
Ik hoorde dat er werd gezegd dat ik beter kon gaan en dat ik maar genoegen moest nemen met wat ik had gepind. Ik heb toen nogmaals herhaald dat zij niet degene waren die bepaalde hoeveel geld ik zou opnemen en dat zij maar weg moesten gaan.
Ik kan de jongens als volgt omschrijven:
Dader 1:
- Blanke huidskleur
- +/- 20 jaar oud
- +/- 1.86 m lang
- blond stekel haar
Dader 2:
- getinte huidskleur
- +/- 20 jaar oud
- +/- 1.80 m lang
- zwart haar
Vervolgens zag en voelde ik dat de blanke jongen mij begon te duwen. Ik zag en voelde dat de getinte jongen ook tegen mij aan begon te duwen. Ik voelde dat ze me met kracht achteruit duwden. Omdat voor mij de situatie erg dreigend werd heb ik mijn broeksriem uit mijn broek gehaald om me tegen de twee jongens te beschermen. Omdat de jongens mij bleven duwen heb ik uitgehaald met mijn broeksriem. Ik zag en voelde dat ik naar de grond gewerkt werd. Toen ik op de grond terecht kwam ben ik meteen met mijn armen mijn hoofd gaan beschermen. Toen ik op de grond lag voelde ik dat ik meerdere trappen tegen mijn hoofd aan kreeg. Ik voelde dat deze trappen met kracht gegeven werden. Ik ondervond flinke pijn van de trappen tegen mijn hoofd. Degene die de trappen tegen mijn hoofd aan gaf droeg schoenen. Ik voelde dat de trappen erg hard aan kwamen.
Ik heb nu nog hoofdpijn en flink last van de linkerzijde van mijn hoofd ter hoogte van mijn slaap. Volgens mij heb ik ongeveer 4 á 5 trappen tegen mijn hoofd gehad.
Proces-verbaal van verhoor benadeelde [slachtoffer 1] d.d. 5 december 2015 [3] :
Ik heb nog flinke hoofdpijn en blauwe plekken.
Ik heb als gevolg van het incident het volgende letsel opgelopen:
- Flinke blauwe plekken op mijn armen.
- Kleine bult op mijn linkerslaap. Dit is niet zichtbaar maar ik voel het wel.
- Krassen in mijn nek.
Volgens mij was de kleinere en getinte jongen begonnen met het intoetsen van een ander
bedrag op de pinautomaat.
Proces-verbaal verhoor [getuige 1] d.d. 5 december 2015 [4] :
Ik ben beveiliger bij horecagelegenheid " [naam horecagelegenheid] " gelegen aan het Stratumseind te Eindhoven. Afgelopen nacht was ik daar het terras aan het opruimen toen ik in de verte wat mannen zag die tegen elkaar aan het duwen en trekken waren. Ik dacht dat dit wel zou loslopen en ben verder gegaan met opruimen. Toen ik me weer omdraaide zag ik dat er een man meerdere malen geslagen werd door 2 andere mannen. Ik zag ook dat het slachtoffer op een gegeven moment op de grond lag tegen een lantaarnpaal aan en meerdere malen tegen zijn hoofd werd geschopt door 1 van deze mannen die ik verder dader 1 noem. Ik zag dat het slachtoffer ook op zijn hoofd werd geraakt. Omdat ik dit te ver vond gaan ben ik er naar toe gegaan en heb dader 1 naar achter getrokken. De politie was er snel bij en ik zag dat dader 1 en dader 2 door hen werden aangehouden.
Ik kan wel zeggen dat:
- dader 1 de langste was en er "Nederlands" uitzag. Hij is circa 1,80 meter en had
een normaal postuur.
- dader 2 had een "buitenlands" uiterlijk en was kleiner dan dader 1.
Proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 1] [5] :
Op zaterdag 05 december 2015, omstreeks 03:40 uur, stond ik verbalisant op het
Stratumseind, ter hoogte van een café genaamd Costa, gelegen aan het Stratumseind 58
te Eindhoven. Ik verbalisant keek op dat moment in de richting van een geldautomaat. Deze geldautomaat bevindt zich op het Stratumseind 52 te Eindhoven. Ik zag een man, aangever/benadeelde [slachtoffer 1] , voor de betaalautomaat staan. Ik zag dat er naast [slachtoffer 1] nog twee mannen stonden, verdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] .
Ik zag dat ineens [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] opzettelijk en krachtig met hun tot
vuist gebalde handen begonnen te slaan in de richting van het gelaat en lichaam van
[slachtoffer 1] . Ik ben vervolgens direct in de richting gelopen van die mannen. Onderweg naar de mannen zag ik dat [slachtoffer 1] ten val kwam en op de grond lag. Ik verbalisant zag dat [medeverdachte 2] opzettelijk en krachtig met zijn benen en geschoeide voeten trappende bewegingen maakten in de richting van het gelaat en lichaam van [slachtoffer 1] . Ik verbalisant zag dat er collega's ter plaatse kwamen en dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] werden aangehouden.
Bewijsoverweging.
Op grond van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte 4 à 5 keer tegen het hoofd van [slachtoffer 1] heeft geschopt toen hij op de grond lag. De rechtbank is van oordeel dat het meermalen krachtig en met geschoeide voet schoppen tegen het hoofd van aangever terwijl hij op de grond lag naar uiterlijke verschijningsvorm een poging tot doodslag oplevert aangezien het hoofd bij uitstek een kwetsbaar lichaamsdeel betreft van waaruit vitale lichaamsfuncties worden beheerst en aangestuurd en waarvan de verstoring (bijvoorbeeld doordat daar van buiten inwerkend geweld – zoals het met kracht en geschoeide voet daartegen schoppen - op wordt uitgeoefend) de aanmerkelijke kans op het intreden van de dood met zich brengt. Verdachte heeft door zijn gedragingen (het trappen tegen het hoofd) die aanmerkelijke kans bewust aanvaard. De enkele omstandigheid dat aangever zich tegen het schoppen heeft trachten te verweren door zijn hoofd te beschermen met zijn armen staat een bewezenverklaring voor het primaire feit niet in de weg.
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte dat tezamen en in vereniging met een ander of anderen heeft gedaan en zal hem daarom vrijspreken van dit onderdeel van de tenlastelegging.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
T.a.v. primair:op 05 december 2015 te Eindhoven ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer 1] -terwijl die [slachtoffer 1] op de grond lag- meermalen tegen diens hoofd heeft geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Noodweerverweer.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft ter terechtzitting betoogd dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Daartoe is aangevoerd dat de verdachte handelde uit noodweer(exces), dan wel putatief noodweer(exces). De raadsman is daarbij uitgegaan van de lezing zoals die door de verdachte naar voren is gebracht namelijk dat er sprake was van een onmiddellijke wederrechtelijke aanranding op het moment dat aangever zijn broeksriem pakt en daarmee uithaalde naar de vriend van verdachte.
Het standpunt van de officier van justitie.
Volgens de officier van justitie dient het verweer verworpen te worden, omdat niet aannemelijk is geworden dat sprake is van een noodweersituatie en verdachte de confrontatie zelf heeft opgezocht. Verdachte en zijn vriend zijn begonnen met het vervelende gedoe bij de pintautomaat en hebben als eersten geweld gebruikt tegen [slachtoffer 1] .
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman en overweegt daartoe als volgt.
Aangever [slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij tijdens het pinnen werd lastig gevallen door twee jongens en dat een jongen agressief werd tegen hem toen hij zei dat zij niet degenen waren die bepaalden hoeveel geld hij zou opnemen en dat zij maar weg moesten gaan. De jongens begonnen hem toen te duwen. De verklaring van aangever [slachtoffer 1] dat verdachte en zijn vriend zijn begonnen met fysiek geweld wordt bevestigd door de verklaring van [verbalisant 1] die ziet dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] ineens opzettelijk en krachtig met hun tot vuist gebalde handen begonnen te slaan in de richting van het gelaat en lichaam van [slachtoffer 1] . Verdachte bevestigde de door aangever [slachtoffer 1] genoemde aanleiding tot het incident, te weten dat zijn vriend zich bemoeide met de pintransactie van aangever door deze feitelijk te verstoren.
Naar het oordeel van de rechtbank is niet aannemelijk geworden dat er sprake was van een noodweersituatie. De rechtbank hecht wat betreft de aanleiding en toedracht van de confrontatie geloof aan de lezing van aangever [slachtoffer 1] . Op grond daarvan acht de rechtbank het bestaan van een onmiddellijk dreigend gevaar voor het ontstaan van zo een situatie noch een situatie waarin de verdachte verontschuldigbaar mocht menen te worden aangevallen, niet aannemelijk geworden, zodat het beroep op (putatief) noodweer niet kan slagen. In tegendeel, verdachte en zijn vriend hebben zelf de confrontatie opgezocht door zich te bemoeien met het pinnen en zij zijn daarna begonnen met het duwen van aangever en hebben hem tegen de grond gewerkt. Degene die de confrontatie zoekt met een ander, moet rekening houden met een, mogelijk fysieke, reactie van die ander op de confrontatie en kan zich nadien niet beroepen op de noodzaak om zich tegen die – door hemzelf geprovoceerde - reactie van die ander te moeten verdedigen. Verdachte komt onder deze omstandigheden geen beroep op noodweer toe. Van objectieve omstandigheden die rechtvaardigen dat verdachte zich vergiste in de situatie is de rechtbank ook niet gebleken.
Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Nu naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk is geworden dat sprake is van een situatie van noodweer of putatief noodweer, kan verdachte reeds om die reden ook niet met vrucht een beroep doen op de strafuitsluitingsgronden van (putatief) noodweerexces.
Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie eist een gevangenisstraf van 12 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en als bijzondere voorwaarden: meldplicht bij de reclassering en het volgen van de gedragsinterventie Alcohol en geweld.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich in het uitgaansleven schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag door een door hem en zijn vriend tegen de grond gewerkte man nog 4 tot 5 keer hard met geschoeide voet tegen het hoofd te schoppen. Hij heeft daarmee op welhaast achteloze wijze blijk gegeven van zijn kennelijke gebrek aan respect voor het leven van zijn medemens. De impact die een en ander – invoelbaar – moet hebben gehad op het slachtoffer blijkt ook wel uit de toelichting bij de vordering die het slachtoffer als benadeelde partij heeft ingediend. Daarnaast veroorzaakt een delict als het onderhavige ook grote maatschappelijke onrust en draagt het bij aan heersende gevoelens van angst en onveiligheid onder burgers.
Verdachte verkeerde tijdens het plegen van het feit onder invloed van alcohol waarvan hij de negatieve werking op zijn gedrag kende of moest begrijpen. Desondanks heeft hij toch alcohol gebruikt. Uit het reclasseringsrapport blijkt dat verdachte de ontremmende werking van alcoholgebruik op zijn gedrag onderschat.
De rechtbank zal een straf opleggen gelijk aan de door de officier van justitie gevorderde straf. De rechtbank is van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf in overeenstemming is met de ernst van het bewezen verklaarde.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek van voorarrest.
De rechtbank zal deze gevangenisstraf voor een gedeelte, te weten 6 maanden, voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Aan deze voorwaardelijke straf zullen na te noemen bijzondere voorwaarden worden gekoppeld.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] .
Het standpunt van de officier van justitie.
Volgens de officier van justitie kan de vordering van de benadeelde partij worden toegewezen tot een bedrag van € 375,--.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman stelt zich op het standpunt dat, gelet op zijn pleidooi tot vrijspraak dan wel ontslag van alle rechtsvervolging, de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Het oordeel van de rechtbank.De rechtbank acht – mede gelet op de ter zake verstrekte onderbouwing - toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, een immateriële schadevergoeding tot een bedrag van € 300,--, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de het overige deel van de vordering afwijzen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 24c, 27, 36f, 45, 287.

DE UITSPRAAK

Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
T.a.v. primair:poging tot doodslag
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf(fen) en/of maatregel(en).
T.a.v. primair:Gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit en
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt en
- gedurende de proeftijd medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd gedraagt naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door de reclassering;
- zich gedurende de proeftijd zal melden bij Novadic-Kentron te Eindhoven (dr. Poletlaan 74-76), zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- deelneemt aan de gedragsinterventie: GI-GGZ Alcohol en geweld;
waarbij de Reclassering Nederland, Regio's-Hertogenbosch, Eekbrouwersweg 6, 5233 VG te 's-Hertogenbosch, opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
T.a.v. primair:Maatregel van schadevergoeding van EUR 300,00 subsidiair 6 dagen hechtenis.
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] van een bedrag van EUR 300,-- (zegge: driehonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 6 dagen hechtenis. Het bedrag bestaat uit immateriële schadevergoeding.
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 1] , van een bedrag van EUR 300,-- (zegge: driehonderd euro), te weten immateriële schadevergoeding.
Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Wijst de vordering voor het overige af.
Indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. I.L.A. Boer, voorzitter,
mr. J.G. Vos en mr. W. Schoorlemmer, leden,
in tegenwoordigheid van mr. E. de Dooij, griffier,
en is uitgesproken op 29 maart 2016.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, van de politie Oost-Brabant, Eindhoven-Zuid, met dossiernummer: 2015271235, afgesloten d.d. 6 december 2015, aantal doorgenummerde bladzijden: 50.
2.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1] , blz. 28-29.
3.Proces-verbaal van verhoor benadeelde [slachtoffer 1] d.d. 5 december 2015, blz. 31.
4.Proces-verbaal verhoor [getuige 1] , blz. 36.
5.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 38.