ECLI:NL:RBOBR:2016:1343

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
25 maart 2016
Publicatiedatum
24 maart 2016
Zaaknummer
01/879347-15
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring afpersing in vereniging met vrijspraak voor brandstichting

Op 25 maart 2016 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van afpersing en brandstichting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 1 maart 2015 in Uden, samen met anderen, onder bedreiging met geweld een pizzakoerier heeft gedwongen tot de afgifte van een portemonnee met een geldbedrag van ongeveer 356 euro. Daarnaast heeft de verdachte, in de periode van 19 maart tot en met 26 maart 2015, samen met anderen, een andere persoon onder bedreiging gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag van 40.000 euro. De rechtbank heeft echter de verdachte vrijgesproken van de brandstichting van een auto, omdat er onvoldoende bewijs was dat hij hierbij betrokken was.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 42 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Tevens is er een schadevergoedingsmaatregel opgelegd van 40.000 euro aan de benadeelde partij, die het slachtoffer was van de afpersing. De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de ernst van de feiten, de impact op het slachtoffer en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn jeugdige leeftijd en het feit dat hij niet eerder voor soortgelijke feiten was veroordeeld. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte en zijn medeverdachten nauw en bewust hebben samengewerkt, wat heeft geleid tot de conclusie dat er sprake was van medeplegen van de afpersing.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/879347-15
Datum uitspraak: 25 maart 2016
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1993] ,
wonende te [adres 1] ,
thans gedetineerd te: PI Limburg Zuid - De Geerhorst.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 18 augustus 2015, 10 november 2015, 5 februari 2016 en 14 maart 2016.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 16 juli 2015.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 5 februari 2016 en op 14 maart 2016 is gewijzigd, is aan verdachte ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 01 maart 2015 te Uden, op de openbare weg (te weten op de [adres 2] ), tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een portemonnee (bevattende een geldbedrag van ongeveer 356 euro, althans enig geldbedrag), in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijf 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), als volgt heeft gehandeld, hebbende hij, verdachte en/of zijn mededader(s), - die [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal geslagen en/of
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op het hoofd van die [slachtoffer 1] gedrukt en/of gericht (gehouden) en/of
- (daarbij) meermalen de woorden toegevoegd "geef me het geld" althans woorden van gelijke aard of strekking;
2.
hij op of omstreeks 19 maart 2015 te Uden, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht in/aan een op de oprit van een woning gelegen aan [adres 3] geparkeerde personenauto (merk Audi, type A6 Limousine met [kenteken 1] ), immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk een hoeveelheid benzine, althans een hoeveelheid brandbare vloeistof over die auto gegoten en/of (vervolgens) (open) vuur in aanraking gebracht met die brandbare stof, in elk geval met die auto, ten gevolge waarvan die personenauto geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten voor voornoemde woning gelegen aan [adres 3] en/of de zich in die woning bevindende goederen en/of de zich op de oprit behorende bij die woning geparkeerd staande auto ('s), en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te weten voor de zich in die woning gelegen aan [adres 3] bevindende perso(o)n(en), te duchten was;
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 19 maart 2015 te Uden, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en wederrechtelijk een personenauto, Audi (type A6 Limousine met [kenteken 1] ), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
3.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 19 maart 2015 tot en met 26 maart 2015 te Uden, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 3] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag (40.000 euro), in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hieruit bestond(en) dat verdachte en/of zijn mededader(s):
- naar de woning van die [slachtoffer 3] is/zijn gegaan en/of de aldaar geparkeerde auto van die [slachtoffer 3] in brand heeft/hebben gezet en/of
- een brief bij die [slachtoffer 3] in de brievenbus heeft/hebben gedaan en/of - in die brief heeft/hebben geschreven dat die brandstichting nog maar het begin was en die [slachtoffer 3] binnen drie dagen 40.000 euro moest afleveren op een nader te horen plaats, anders zouden die drie dagen de laatste veilige dagen van het gezin van die [slachtoffer 3] zijn en/of
- in die brief persoonlijke dingen van die [slachtoffer 3] heeft/hebben aangehaald (waaronder namen en/of adressen en/of afbeeldingen van de kinderen en de vrouw van die [slachtoffer 3] ) waaruit moet blijken dat zij in de gaten worden gehouden en/of - een kogel en/of een sim kaart in de envelop behorende bij die brief heeft/hebben gestopt en/of
- in die brief heeft/hebben geschreven dat via de meegestuurde sim kaart contact zal worden opgenomen met die [slachtoffer 3] en/of
- die [slachtoffer 3] een of meer sms-berichten heeft/hebben gestuurd met onder meer de tekst: "Rij naar [adres 4] daar tegenover zie je een bankje met een prullenbak gooi het in de prullenbak en verdwijn";
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs

Bewijsbijlage.
Omwille van de leesbaarheid van de overwegingen wordt voor wat betreft de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen verwezen naar de gehele uitwerking daarvan. Deze is gevoegd als bijlage A bij dit vonnis.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot vrijspraak ten aanzien van hetgeen onder feit 2 is ten laste gelegd.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot een bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten 1 en 3 (met uitzondering van hetgeen in feit 3 onder het eerste gedachtestreepje is ten laste gelegd).
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft zich ten aanzien van het ten laste gelegde feit 1 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De verdediging heeft vrijspraak ten aanzien van het ten laste gelegde feit 2 en feit 3 bepleit.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank is van oordeel dat het uit de bewijsmiddelen in het dossier niet kan worden afgeleid dat verdachte enig aandeel heeft gehad in de ten laste gelegde brandstichting/vernieling, nu er geen getuigen zijn van dit incident, geen sporen van verdachte zijn aangetroffen en verdachte stellig alle betrokkenheid bij dit incident heeft ontkend. De rechtbank spreekt verdachte dan ook vrij van het onder feit 2 primair en subsidiair ten laste gelegde en van hetgeen onder feit 3 onder het eerste gedachtestreepje is ten laste gelegd.
Overweging omtrent het bewijs ten aanzien van feit 3:
Uit de in bijlage A genoemde bewijsmiddelen concludeert de rechtbank dat [slachtoffer 3] door bedreiging met geweld is gedwongen tot afgifte van een geldbedrag van
€ 40.000,-.
Uit de verklaringen van verdachte en medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] volgt naar het oordeel van de rechtbank dat zij allen op de hoogte waren van de plaats (een afvalbak) en het tijdstip waarop het slachtoffer het bedrag van € 40.000,- zou neerleggen. Op dat moment, laat in de avond op 25 maart 2015, bevonden verdachte en zijn medeverdachten zich allen in de nabijheid van die plaats. [medeverdachte 1] heeft in de omgeving van de plaats van afgifte van het geldbedrag rondgerend om de situatie in de gaten te houden. [verdachte] reed in de buurt rond in een auto en had daarbij continu telefonisch contact met [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] .
[medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] hebben het bedrag van € 40.000,- uiteindelijk uit de afvalbak gehaald.
De volgende dag heeft er een verdeling van het geldbedrag plaatsgevonden.
De rechtbank stelt vast dat de omvang van het afgeperste bedrag, € 40.000,--, de wijze waarop aan de afdracht van dit bedrag uitvoering moet worden gegeven en de datum waarop de afdracht daadwerkelijk plaatsvindt, de feiten en omstandigheden waaronder de afpersing plaatsvindt, aansluiten bij de inhoud van de dreigbrief.
Door deze omstandigheden in onderling verband en samenhang te bezien, acht de rechtbank het uitermate onwaarschijnlijk dat verdachte en zijn medeverdachten niet op de hoogte waren van de herkomst van het geldbedrag.
De rechtbank concludeert hieruit dat verdachte en medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] wisten dat het geld afkomstig was van afpersing.
Gelet op het feit dat het tijdstip en de plaats van de overdracht van het geld bekend was bij verdachte en zijn medeverdachten staat het naar het oordeel van de rechtbank onomstotelijk vast dat de dreigbrief vanuit genoemde groep moet zijn opgesteld en in de brievenbus van de woning aan [adres 3] te Uden is gedeponeerd. De rechtbank neemt daarbij ook in aanmerking dat uit de getuigenverklaring van [getuige 1] blijkt dat de kogel die bij de dreigbrief was gevoegd desgevraagd door hem aan [medeverdachte 1] is gegeven.
Hoewel niet precies vast te stellen is hoe de verdeling van het bedrag van € 40.000,- heeft plaatsgevonden, is de rechtbank van oordeel dat uit de bewijsmiddelen genoegzaam is af te leiden dat er een verdeling onder in ieder geval verdachte en voornoemde medeverdachten heeft plaatsgevonden.
De rechtbank is van oordeel dat de handelingen zoals hiervoor zijn beschreven zijn aan te merken als een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachten, waardoor er sprake is van medeplegen.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in bijlage A uitgewerkte bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
1. op 1 maart 2015 te Uden, op de openbare weg (te weten op de [adres 2] ), met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een portemonnee (bevattende een geldbedrag van ongeveer 356 euro), toebehorende aan [bedrijf 1] , als volgt heeft gehandeld, hebbende hij, verdachte, - die [slachtoffer 1] meermalen geslagen en
- een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op het hoofd van die [slachtoffer 1] gedrukt en gericht gehouden en
- daarbij meermalen de woorden toegevoegd "geef me het geld";

3.

in de periode van 19 maart 2015 tot en met 26 maart 2015 te Uden, tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer 3] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag (40.000 euro), toebehorende aan die [slachtoffer 3] , welke bedreiging met geweld hieruit bestond dat verdachte en/of zijn mededaders:
- een brief bij die [slachtoffer 3] in de brievenbus heeft/hebben gedaan en - in die brief heeft/hebben geschreven dat die brandstichting nog maar het begin was en die [slachtoffer 3] binnen drie dagen 40.000 euro moest afleveren op een nader te horen plaats, anders zouden die drie dagen de laatste veilige dagen van het gezin van die [slachtoffer 3] zijn en
- in die brief persoonlijke dingen van die [slachtoffer 3] heeft/hebben aangehaald (waaronder namen en adressen en afbeeldingen van de kinderen en de vrouw van die [slachtoffer 3] ) waaruit moet blijken dat zij in de gaten worden gehouden en - een kogel en een sim kaart in de envelop behorende bij die brief heeft/hebben gestopt en
- in die brief heeft/hebben geschreven dat via de meegestuurde sim kaart contact zal worden opgenomen met die [slachtoffer 3] en
- die [slachtoffer 3] een of meer sms-berichten heeft/hebben gestuurd met onder meer de tekst: "Rij naar [adres 4] daar tegenover zie je een bankje met een prullenbak gooi het in de prullenbak en verdwijn";
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
Ten aanzien van feit 1 en feit 3:
Een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft verzocht om aan verdachte een straf op te leggen gelijk aan het voorarrest dat verdachte thans heeft ondergaan.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan afpersing waarbij hij onder meer een op een vuurwapen gelijkend voorwerp tegen het hoofd van een pizzakoerier heeft gedrukt, hem met zijn vuisten en/of dat op een vuurwapen gelijkend voorwerp hard heeft geslagen en hem heeft gedwongen om een portemonnee, bevattende een geldbedrag van ongeveer € 356,-, af te geven.
Korte tijd daarna heeft verdachte zich samen met anderen schuldig gemaakt aan afpersing van een andere persoon. Op geraffineerde wijze hebben verdachte en zijn mededaders het slachtoffer aan verregaande vormen van intimidatie blootgesteld waardoor het slachtoffer onder hevige angst heeft geleefd en zich genoodzaakt zag om onder de druk van zijn afpersers een geldbedrag van € 40.000,- aan hen te betalen. In de dreigbrief zijn ernstige bedreigingen geuit naar aangever en diens gezinsleden en deze bedreigingen zijn kracht bijgezet door een kogel bij de dreigbrief te voegen. Door in de dreigbrief te verwijzen naar de privé situatie van aangever en zijn gezinsleden en door in een SMS te verwijzen naar de camera’s die aangever na ontvangst van de dreigbrief had laten installeren, is de angst van aangever dat hij en zijn gezinsleden in de gaten werden gehouden en moesten vrezen voor hun leven/gezondheid nog verder versterkt.
Verdachte heeft met zijn laakbare gedragingen zijn eigen geldelijk belang vooropgesteld en geen enkele rekening gehouden met het leed dat hij door zijn toedoen bij het slachtoffer en zijn gezin teweeg heeft gebracht. Uit het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat het slachtoffer en zijn gezin zich na de afpersing niet meer veilig voelden in hun woning en om die reden de woning hebben verkocht.
De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
Kijkend naar de persoon van verdachte houdt de rechtbank rekening met zijn jeugdige leeftijd alsmede de omstandigheid dat verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel justitiële documentatie niet eerder ter zake (soortgelijke) strafbare feiten werd veroordeeld.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf van na te melden duur.
De rechtbank zal deze gevangenisstraf (voor een gedeelte) voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank komt tot een andere bewezenverklaring dan waarop de officier van justitie haar eis heeft gebaseerd.
De rechtbank is van oordeel is dat de straf die zij zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] .

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot integrale (hoofdelijke) toewijzing van de vordering van de benadeelde partij met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering.
Beoordeling.Uit het onderzoek ter terechtzitting is de rechtbank voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde rechtstreeks schade heeft geleden tot het door de benadeelde partij gevorderde bedrag.
De rechtbank acht de vordering daarom in haar geheel toewijsbaar.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.

Motivering van de hoofdelijkheid.

De rechtbank stelt vast dat verdachte dit strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd. Nu verdachte en zijn mededaders samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelde hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 24c, 27, 36f, 57, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
DE UITSPRAAK
De rechtbank:
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder feit 2 primair en feit 2 subsidiair ten laste is gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. feit 1: afpersing T.a.v. feit 3: afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen. Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf en maatregel.
T.a.v. feit 1, feit 3: Gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27
van het Wetboek van Strafrecht, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
T.a.v. feit 3: Maatregel van schadevergoeding van € 40.000,- subsidiair 235 dagen hechtenis.
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer 3] , van een bedrag van € 40.000 ,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 235 dagen hechtenis. Het bedrag bestaat uit materiële schadevergoeding (post bedrag van afpersing). Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door (een van) zijn mededader(s) is betaald.
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 3] van een bedrag van € 40.000 ,-, te weten materiële schadevergoeding (post bedrag van afpersing).
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door (een van) zijn mededader(s) is betaald.
Indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. H.A. van Gameren, voorzitter,
mr. L.G.J.M. van Ekert en mr. J.J.A. Donkersloot, leden,
in tegenwoordigheid van N.J.M. van Rooij en mr. A.J.H.L. Coppens, griffiers,
en is uitgesproken op 25 maart 2016.