ECLI:NL:RBOBR:2016:1183

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
18 maart 2016
Publicatiedatum
17 maart 2016
Zaaknummer
01/879330-14
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling van een minderjarige door toediening van Tramadol

Op 18 maart 2016 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een moeder die beschuldigd werd van het mishandelen van haar minderjarige dochter door haar een hoeveelheid Tramadol toe te dienen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 25 februari 2014, tijdens een ziekenhuisopname van haar dochter, opzettelijk Tramadol heeft toegediend, wat leidde tot een intoxicatie bij het kind. De rechtbank heeft de zaak behandeld op basis van getuigenverklaringen, medische rapporten en toxicologisch onderzoek. De verdachte heeft verklaard dat zij de medicijnen voor migraine gebruikte en dat zij niet op de hoogte was van de gevolgen voor haar dochter. De officier van justitie heeft vrijspraak bepleit voor de zwaarste aanklachten, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte wel degelijk opzettelijk haar kind heeft mishandeld. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van poging tot doodslag en zware mishandeling, maar heeft haar wel schuldig bevonden aan de meer subsidiaire aanklacht van mishandeling. De rechtbank heeft een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden opgelegd met een proeftijd van vijf jaar, met als bijzondere voorwaarden een behandelverplichting en toezicht door de reclassering. De rechtbank heeft rekening gehouden met de psychische toestand van de verdachte en de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch
Team strafrecht
Parketnummer: 01/879330-14
Datum uitspraak: 18 maart 2016
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1990] ,
wonende te [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 4 december 2015 en 4 maart 2016.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 5 november 2015.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 25 februari 2014, althans in of omstreeks de periode van 24 februari 2014 tot en met 26 februari 2014, te Uden, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] (geboren op [2012] ) van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, een hoeveelheid Tramadol (Tramal) en/of een hoeveelheid paracetamol heeft toegediend, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 25 februari 2014, althans in of omstreeks de periode van 24 februari 2014 tot en met 26 februari 2014 te Uden, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade aan haar kind, te weten [slachtoffer] (geboren op [2012] ), zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, een hoeveelheid Tramadol (Tramal) en/of een hoeveelheid paracetamol heeft toegediend, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 25 februari 2014, althans in of omstreeks de periode van 24 februari 2014 tot en met 26 februari 2014 te Uden, althans in Nederland, opzettelijk en met voorbedachten rade mishandelend, haar kind, te weten [slachtoffer] , (geboren op [2012] ), opzettelijk, na kalm beraad en rustig overleg, meermalen, althans eenmaal, een hoeveelheid Tramadol (Tramal) en/of een hoeveelheid paracetamol heeft toegediend, tengevolge waarvan de gezondheid van die [slachtoffer] opzettelijk werd benadeeld.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De bewijsmiddelen en de beoordeling daarvan.

Op 3 maart 2014 werd door de teammanager van het Advies en Meldpunt Kindermishandeling (AMK) te Oss aangifte gedaan van poging doodslag c.q. zware mishandeling c.q. poging daartoe c.q. mishandeling van [slachtoffer] (geboren op [2012] ), de minderjarige dochter van verdachte. Door het AMK werd een onderzoek ingesteld. Daaruit kwam naar voren dat [slachtoffer] op 24 februari 2014 omstreeks 11.00 uur in het ziekenhuis was opgenomen vanwege een buikgriepje. Die nacht bleef verdachte bij [slachtoffer] op de kamer in het ziekenhuis. In de middag van 25 februari 2014 was [slachtoffer] suf en lusteloos, waarop de dienstdoende kinderarts besloot om een uitgebreid onderzoek in te zetten. Bij dit onderzoek werd ook het bloed van [slachtoffer] onderzocht. In het bloedserum van 25 februari 2014 werd een, voor een volwassene, therapeutische hoeveelheid Tramadol gevonden, samen met een hoeveelheid paracetamol.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van het primair en subsidiair ten laste gelegde omdat niet bewezen kan worden verklaard dat verdachte met haar handelen het opzet had om haar dochter te doden dan wel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. De officier van justitie acht het meer subsidiair ten laste gelegde wel wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging stelt zich primair op het standpunt dat de aan verdachte ten laste gelegde feitelijke handelingen niet bewezen kunnen worden verklaard en dat verdachte daarom voor alle ten laste gelegde feiten moet worden vrijgesproken.
Subsidiair stelt de verdediging zich ten aanzien van het primair en subsidiair ten laste gelegde op het standpunt dat niet bewezen kan worden verklaard dat verdachte met haar handelen het opzet had om haar dochter te doden dan wel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, en dat zij om die reden daarvan moet worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het meer subsidiair ten laste gelegde stelt de verdediging zich subsidiair op het standpunt dat verdachte daarvan moet worden vrijgesproken, omdat niet bewezen kan worden verklaard dat het handelen van verdachte de gezondheid van haar dochter heeft geschaad.
De bewijsmiddelen, zakelijk weergegeven. [1]

De verklaring van verdachte.
Ik heb in de nacht van 24 op 25 februari 2014 in het ziekenhuis bij mijn dochter [slachtoffer] op de kamer geslapen. Later die middag van 25 februari 2014 kwamen de uitslagen. Ze hadden iets in het bloed van [slachtoffer] gevonden en ze hadden wat gezien in de scan. Ze hadden medicijnen aangetroffen die mij waren voorgeschreven voor mijn migraine. Ik heb later op de avond, aan [naam1] en een verpleegkundige, aangegeven dat ik die medicijnen gebruik. [2]

De verklaring van [aangever] .
Ik doe namens de benadeelde, [slachtoffer] , geboren op [2012] , aangifte van poging doodslag c.q. zware mishandeling c.q. een poging daartoe c.q. mishandeling. Ik verklaar hierover het volgende: Ik ben teammanager van het Advies en Meldpunt Kindermishandeling (AMK) in Oss. Op 26 februari 2014 omstreeks 08.30 uur kwam er een melding bij ons van het Bernhoven Ziekenhuis te Uden. Daar was op 24 februari 2014 [slachtoffer] opgenomen. In het bloed van [slachtoffer] was medicatie aangetroffen die niet was voorgeschreven voor een kind maar wel een toxisch effect op haar had. [3]

De verklaring van G.H.P.R. [naam1] , kinderarts in het Bernhoven Ziekenhuis te Uden.
[slachtoffer] is van 24 februari 2014 tot en met 5 maart 2014 opgenomen geweest op de kinderafdeling van het Bernhoven Ziekenhuis in Uden in verband met wat later bleek Tramadol intoxicatie.
Anamnese:
Op 24-02-2014 meldde moeder mij telefonisch zorgen te hebben omdat [slachtoffer] al twee dagen niet zelf wilde eten, éénmalig koorts had op 22-02-2014 van 38,3 °C, meer huilde, niet spuugde, echter op 24-02-2014 ‘s morgens drie keer een flinke spuitluier had. Bij lichamelijk onderzoek werd een zeer levendig, volop kletsend meisje gezien met een gewicht van 9820 gram zonder verdere afwijkingen. Een echte opname-indicatie bestond op dat moment niet. Omdat de moeder er niet gerust op was en ik toch wat wilde laten objectiveren, volgde uiteindelijk toch opname.
Toxicologische screening:
Tramadol aangetoond in bloed d.d. 25-02-2014, 14.32 uur: 0,5 mg/l.
Beloop:
Op 25-02-2014 was het gewicht van [slachtoffer] 9845 gram, had geen diarree en twee keer een mondje gespuugd. Moeder vond haar suf, echter bij lichamelijk onderzoek door collega [naam6] rond 10.00 uur vond ze geen suf kind. Op 25-02-2014 om 14.00 uur werd [naam6] door een verpleegkundige gebeld aangezien [slachtoffer] meerdere malen spontaan in slaap viel bij een temperatuur van 35,9 °C en goede bloeddruk. Bij lichamelijk onderzoek was ze inderdaad suf en zweterig. Ze bleek veel te staren. Daarop werd uitgebreid onderzoek ingezet. Onder verdenking van eventuele intoxicatie na gezamenlijk overleg met mij werd een EEG verricht waarbij wel veel bèta-activiteit werd waargenomen. Deze bèta-activiteit zou kunnen passen bij Benzodiazepine intoxicatie. Er volgde een gesprek met de ouders waarbij moeder spontaan meldde dat zij via de huisarts Tramal had gekregen twee weken van tevoren.
Conclusie:
Tramadol intoxicatie. Toediening niet geïndiceerd op deze leeftijd.
Op de momenten dat de toestand van [slachtoffer] veranderde, waren er, naast haar moeder, kinderverpleegkundigen bij [slachtoffer] aanwezig. Er is nooit Tramadol aanwezig op de afdeling waar [slachtoffer] lag. [4]

De verklaring van [huisarts] .
Ik ben één van de twee vaste huisartsen van het gezin [slachtoffer] . De moeder heeft een recept gehad voor Tramadol, een beperkt aantal tabletten voor hoofdpijnklachten. Dat waren 6 tabletten van 50 milligram, op 13 februari 2014 voorgeschreven. [5]

De verklaring van [verpleegkundige 1] .
Ik ben kinderverpleegkundige bij het Bernhoven Ziekenhuis in Uden. De moeder van [slachtoffer] heeft de nacht van 24 op 25 februari 2014 bij [slachtoffer] op de kamer overnacht.
Toen de uitslag van de EEG bekend was, is door de dokter aan de ouders gevraagd of zij die middelen in huis hadden. Toen hadden de ouders gezegd dat dit niet zo was. Toen moest ik nog op de kamer bij [slachtoffer] blijven en toen heeft haar moeder aan mij verteld dat zij Tramal slikt. Dat heeft ze mij gezegd zonder dat daar naar gevraagd werd. Toen ’s avonds de uitslag van het bloedonderzoek aan de ouders werd verteld, zei de moeder zelf dat ze Tramal had. Tramal of Tramadol betreft dezelfde medicatie.
Tramadol is op onze afdeling niet te verkrijgen. Volgens mij werden aan [slachtoffer] , buiten vitamine D en een crème tegen de jeuk, bij haar opname geen medicijnen verstrekt. [6]

De verklaring van [verpleegkundige 2] .
Ik ben kinderverpleegkundige bij het Bernhoven Ziekenhuis in Uden. Alleen de moeder van [slachtoffer] was op 25 februari 2014 de hele ochtend bij [slachtoffer] aanwezig. Ik kan me niet herinneren dat er verder iemand anders is geweest. De opa en oma die zijn volgens mij ’s middags door de moeder gebeld. [7]

Het relaas van [verbalisant] .
Er werden een drietal printlijsten verkregen van apotheek JC van den Ham, gevestigd in Sint-Oedenrode. In het belang van het onderzoek Anu werden de medische gegevens verkregen van [verdachte] . Op de printlijst van [verdachte] werd waargenomen dat het medicijn Tramadol werd verstrekt, te weten op 21 januari 2014 (50 mg, 10 stuks) en op 13 februari 2014 (50 mg, 6 stuks). [8]

Het rapport ‘Toxicologisch onderzoek in lichaamsmateriaal van [slachtoffer] ’,
van toxicoloog dr. [naam2] , verbonden aan het Nederlands Forensisch Instituut.
Tramadol wordt gebruikt als pijnstiller bij acute en chronische matige tot ernstige pijn. Toxische effecten die kunnen optreden zijn o.a. misselijkheid, hoofdpijn, sufheid, duizeligheid, verhoogde bloeddruk, verhoogde hartslag, toevallen en ademhalingsdepressie. Uit de samenvatting van productkenmerken en uit de patiëntenbijsluiter blijkt dat Tramadol alleen gebruikt mag worden door volwassenen en kinderen boven 14 jaar.
Gebruikelijke therapeutische concentraties in plasma liggen tussen 0,1 en 0,6-0,7 mg/l. Toxische verschijnselen kunnen optreden bij concentraties van Tramadol in plasma boven 0,8 mg/l. Tramadol concentraties in plasma boven 2,0 mg/l kunnen tot de dood leiden. In diverse monsters van [slachtoffer] (plasma, serum, braaksel, maaginhoud,
retentie uit sonde en urine) is Tramadol aangetoond of is een aanwijzing verkregen voor de aanwezigheid daarvan. In het plasma van 25.02.14, 14.32 uur, is een concentratie van Tramadol gemeten van 0,55 mg/l. Dat is een werkzame concentratie, die wordt nagestreefd bij therapeutische behandeling van patiënten.
Een overdosering van paracetamol kan leverschade veroorzaken. Na een therapeutische doses worden concentraties bereikt van maximaal 10-20 mg/l. In het algemeen zijn concentraties boven 150 mg/l na 4 uur na inname toxisch. In diverse monsters van [slachtoffer] (plasma, serum, maaginhoud, braaksel, retentie uit sonde en urine) is paracetamol aangetoond. In het plasma van 25.02.14, 14.32 uur, is een concentratie van paracetamol gemeten van 81 mg/l.
Het resultaat van het onderzoek aan het plasma van 25.02.14, 14.32 uur, geeft aan dat er in de voorafgaande uren paracetamol en Tramadol is ingenomen of toegediend. Op grond van de ontvangen informatie en de resultaten van het toxicologisch onderzoek uit dit rapport heb ik aangenomen dat er op 25 februari 2014 (ik heb aangenomen: rond 12 uur ’s middags) een toediening van zowel Tramadol als paracetamol heeft plaatsgevonden. [9]

Het rapport ‘Medisch forensisch onderzoek vanwege aangetroffen medicatie in het lichaam van en vermoeden op ondervoeding bij een meisje van ongeveer 1,5 jaar oud’, van forensisch arts dr. [naam3] , verbonden aan het Nederlands Forensisch Instituut.
Slachtoffer: [slachtoffer] , geboren op [2012] .
Toxicologische screening toonde een morfineachtige pijnstiller aan in het bloed. Het kind werd rond 21.00 uur voor het eerst goed wakker en reageerde goed.
Er is geen acute ernstige intoxicatie met paracetamol geweest, aangezien het kind zonder medisch ingrijpen is hersteld en klinisch tijdens de opname geen tekenen werden gezien van ernstig leverfalen.
Gelet op de waargenomen klachten en symptomen en het verloop van de plasmaconcentratie van het middel Tramadol, waarbij het grootste effect verwacht wordt in het therapeutisch gebied en de maximale plasmaconcentratie een uur na inname wordt gevonden, wordt ervan uitgegaan dat toediening ergens in de ochtend (na 9-10 uur)/ begin van de middag (voor 14 uur) op 25 februari 2014 moet hebben plaatsgevonden (uitgaande van éénmalige orale toediening). [10]

De verklaring van [naam2] .
Ik ben toxicoloog bij het Nederlands Forensisch Instituut. Indien je iemand een geneesmiddel toedient zonder aanleiding, dan heeft dat voor die persoon sowieso ongewenste effecten. [11]

De verklaring van [naam3] .
Ik ben forensisch arts bij het Nederlands Forensisch Instituut. De kinderarts heeft [slachtoffer] op 25 februari 2014 opnieuw onderzocht, omdat zij om 14.00 uur meerdere keren in slaap viel en een temperatuur had van 35,9 °C. De bevindingen van de kinderarts naar aanleiding van dit onderzoek, dat het kind suf en zweterig was en staarde, kunnen denk ik wel verklaard worden door de bij dit kind aangetroffen hoeveelheid Tramadol. Het kind moest af en toe braken. Dat kan door de paracetamol komen, maar ook door de Tramadol. Het suf worden komt echt door de Tramadol. [12]
Het oordeel van de rechtbank.
De feiten
Bij lichamelijk onderzoek bij [slachtoffer] op 24 februari 2014 werden geen noemenswaardige klachten aangetroffen. Volgens de dienstdoende kinderarts bestond op dat moment geen echte opname-indicatie. Op 25 februari 2014 om ongeveer 14.00 uur valt [slachtoffer] opeens spontaan in slaap. Uit lichamelijk onderzoek blijkt onder meer dat [slachtoffer] suf en zweterig is en staart. Uit nader medisch onderzoek blijkt vervolgens dat onder meer het medicijn Tramadol in het bloed van [slachtoffer] is aangetroffen. Het onderzoek van twee deskundigen van het Nederlands Forensisch Instituut wijst uit dat de Tramadol op 25 februari 2014 ergens tussen 09.00 uur en 14.00 uur aan [slachtoffer] moet zijn toegediend.
De rechtbank stelt op basis van diverse getuigenverklaringen vast dat Tramadol op de afdeling in het ziekenhuis waar [slachtoffer] lag op dat moment niet tot de afdelingsvoorraad medicijnen behoorde, dat dit medicijn relatief kort voor 25 februari 2014, op 13 februari 2014, op huisartsenvoorschrift aan verdachte is verstrekt door haar apotheker, dat verdachte de nacht van 24 op 25 februari 2014 bij [slachtoffer] op de kamer heeft verbleven en dat op de momenten dat de toestand van [slachtoffer] veranderde alleen verdachte, en/of één van de kinderverpleegkundigen, bij [slachtoffer] op de kamer aanwezig waren. Verdachte noch de op dat moment op de kamer aanwezige verpleegkundige heeft verklaard dat iemand van het bezoek Tramadol aan [slachtoffer] heeft toegediend.
De rechtbank acht het verder redengevend dat verdachte, zonder te weten welk medicijn exact in het bloed van [slachtoffer] was aangetroffen en zonder dat haar daarnaar was gevraagd, aan één van de kinderverpleegkundigen heeft verteld dat zij het medicijn Tramal slikt, terwijl zij kort daarvoor ten overstaan van de dokter daarover in algemene zin ontkennend verklaard had.
Gelet op de inhoud van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen en hetgeen hiervoor is overwogen, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat het verdachte is geweest die op 25 februari 2014 Tramadol heeft toegediend aan haar dochter [slachtoffer] .
Het andersluidend verweer wordt verworpen.
De kwalificatie
Vervolgens is het de vraag hoe het handelen van verdachte strafrechtelijk kan worden gekwalificeerd. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
In beide aangehaalde NFI-rapportages van 2 september 2014 en 11 mei 2015 is nader ingegaan op de gezondheidsrisico's van inname van Tramadol en paracetamol voor een kind van ongeveer 1,5 jaar en wordt voorts ingegaan op de bij [slachtoffer] aangetroffen hoeveelheden. De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van de aangetroffen concentratie Tramadol is vermeld dat (gevaarlijke) verschijnselen kunnen optreden bij een concentratie in het plasma boven 0,8 mg/l, en dat een fataal beloop mogelijk is bij concentraties boven 2,0 mg/l. Ten aanzien van de aangetroffen concentratie paracetamol wordt geconcludeerd dat deze mogelijk schadelijk is voor de lever, maar dat er geen ernstige intoxicatie met paracetamol is geweest, aangezien [slachtoffer] zonder medisch ingrijpen is hersteld en klinisch tijdens haar opname in het ziekenhuis geen tekenen werden gezien van ernstig leverfalen. In het rapport van 11 mei 2015 wordt nog vermeld dat reeds bij ontslag uit het ziekenhuis er geen verschijnselen meer bij [slachtoffer] aanwezig waren als gevolg van de bij haar aangetroffen concentraties Tramadol en paracetamol. Ter terechtzitting heeft deskundige [naam3] verklaard dat de bij [slachtoffer] waargenomen symptomen, dat het kind suf en zweterig was en staarde, kan worden verklaard door de bij haar aangetroffen hoeveelheid Tramadol. Dat zij af en toe moest braken kan door de paracetamol komen, maar ook door de Tramadol.
Naar het oordeel van de rechtbank kan op grond van deze bevindingen niet worden vastgesteld dat de toegediende paracetamol de gezondheid van [slachtoffer] in enige mate geschaad heeft.
Ook kan niet de conclusie worden getrokken dat er een aanmerkelijke kans was dat [slachtoffer] zou komen te overlijden, noch dat zij zwaar lichamelijk letsel zou oplopen als gevolg van de hoeveelheid toegediende Tramadol. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van de primair en subsidiair ten laste gelegde feiten.
Als gevolg van de door verdachte toegediende Tramadol is [slachtoffer] urenlang suf en slaperig geweest en werd rond 21.00 uur voor het eerst goed wakker en reageerde toen goed. Ter terechtzitting heeft deskundige [naam2] verklaard dat, indien je iemand een geneesmiddel toedient zonder aanleiding, dit voor die persoon sowieso ongewenste effecten heeft.
Naar het oordeel van de rechtbank kan het handelen van verdachte naar zijn uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zijnde zo zeer gericht op het in een van de normale gezondheidstoestand afwijkende toestand brengen van haar dochter, dat het niet anders kan dan dat de verdachte het opzet, in ieder geval in voorwaardelijke zin, heeft gehad om [slachtoffer] middels voornoemde stof te drogeren. Zij heeft door haar handelwijze als hierboven omschreven, en de geschetste en ook te voorziene gevolgen, willens en wetens het risico genomen de gezondheid van [slachtoffer] te schaden en heeft de aanmerkelijke kans dat die schade zou optreden bewust aanvaard
Hoewel uit de ter beschikking staande medische gegevens blijkt dat verdachte bovengemiddeld vaak verschillende artsen met haar jonge kinderen bezocht met allerlei verschillende vage klachten en symptomen, kan de rechtbank niet vaststellen dat verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld. De rechtbank kan enkel gissen naar de bedoeling en de beweegredenen van verdachte, nu zij zelf daar niets over heeft verklaard. De rechtbank zal verdachte dan ook vrij spreken voor wat betreft de voorbedachten rade.
Gelet op de inhoud van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen en hetgeen hiervoor is overwogen acht de rechtbank het meer subsidiair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen zoals hierna onder “de bewezenverklaring” nader zal worden aangegeven.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
meer subsidiair:
op 25 februari 2014 te Uden opzettelijk mishandelend haar kind, te weten [slachtoffer] , geboren op [2012] , opzettelijk, een hoeveelheid Tramadol heeft toegediend, ten gevolge waarvan de gezondheid van die [slachtoffer] opzettelijk werd benadeeld.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit. Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie eist een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden met een proeftijd van 10 jaar, met als bijzondere voorwaarden de voorwaarden zoals geformuleerd in het reclasseringsrapport van 26 november 2015. Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt en bij vrijspraak van het primair en subsidiair ten laste gelegde, volstaat volgens de verdediging een voorwaardelijke werkstraf, met een proeftijd van maximaal 5 jaar.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft ten nadele van verdachte het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft opzettelijk haar eigen dochter, [slachtoffer] , mishandeld door haar nodeloos een medicijn toe te dienen en haar aldus ziek te maken. Verdachte diende als moeder haar kind nu juist geborgenheid en veiligheid te bieden. Kindermishandeling is een ernstige vorm van mishandeling.
In de Pro Justitia rapportage van 18 maart 2015 heeft psychiater [naam4] het volgende geconcludeerd over de psychische toestand van verdachte ten tijde van het plegen van het delict.
“Er is bij betrokkene sprake van een scheefgroei in de persoonlijkheidsontwikkeling. Betrokkene voldoet weliswaar niet aan de algemene criteria voor het stellen van een persoonlijkheidsstoornis in engere zin, omdat er geen sprake is van disfunctioneren op (vrijwel) alle levensgebieden, in elk geval op gedragsniveau, maar er is wel degelijk sprake van een gebrekkige ontwikkeling. De in het onderhavige onderzoek vastgestelde schizoïde en borderline persoonlijkheidstrekken kunnen als pathologisch gezien worden. (…) Er is sprake van een vrijwel afwezige ik-functie. Dit gaat bij betrokkene gepaard met een gevoel van innerlijke leegte die zij tracht te compenseren en/of vullen met aandacht of door de aandacht te richten op anderen. (…) Er is bij betrokkene waarschijnlijk sprake van een nagebootste stoornis NAO (ook wel bekend onder de veel bekendere term Münchhausen by proxy). (…) Münchhausen by proxy is een psychiatrisch syndroom waarbij iemand herhaaldelijk medische hulp zoekt voor bewust gefingeerde stoornissen of ziektes bij een derde. Kenmerkend voor Münchhausen by proxy is dat de pleger om persoonlijke aandacht van medische hulpverleners vraagt, door een aan zijn zorg toevertrouwd kind of andere zorgbehoevende ziektes, kenmerken van ziektes, of verwondingen toe te brengen en als patiënt aan deze hulpverleners aan te bieden. (…) Er zijn duidelijke aanwijzingen dat betrokkene aanvankelijk kenmerken vertoonde van deze aandoening. (…) Het syndroom 'by proxy' leidt ertoe dat een aan de zorg van een volwassene toevertrouwd kind telkens ziek wordt gemaakt en aldus chronisch wordt mishandeld. (...) De behandeling is als gevolg van de aard van de stoornis en de onderliggende persoonlijkheidsdynamiek vaak gecompliceerd en langdurig van aard. (…)
Psychologe [naam5] komt in haar Pro Justitia rapportage van 19 maart 2015 tot een zelfde diagnose. Beide deskundigen concluderen dat verdachte het ten laste gelegde in verminderde mate kan worden toegerekend (op een driepuntsschaal van toerekeningsvatbaar- verminderd toerekeningsvatbaar- ontoerekeningsvatbaar). De rechtbank neemt deze conclusie over.
Ter zitting van 4 december 2015 heeft [naam5] , in reactie op de in het reclasseringsadvies van 26 november 2015 geadviseerde periode van toezicht van 2 jaar, geen aanleiding gezien om haar advies, zijn een periode van toezicht van 5 jaar, te wijzigen. De rechtbank onderschrijft die conclusie van [naam5] , met name voor zover zij stelt dat uit het aanvullend reclasseringsadvies met daarbij de toelichting van dokter Paesen niet blijkt dat Paesen tot de kern van de problematiek van verdachte is doorgedrongen, en dat daarvoor een periode van toezicht van 5 jaar meer geïndiceerd is. Ook deze conclusie neemt de rechtbank over.
De rechtbank zal ten voordele van verdachte er rekening mee houden dat zij niet eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld en dat dit feit haar verminderd toegerekend kan worden.
Voorts houdt de rechtbank rekening met het volgende. Er is ruim twee jaar verstreken tussen het plegen van het strafbare feit en de datum van onderhavig vonnis. Gedurende deze tijd is het leven van verdachte drastisch veranderd: haar kinderen zijn direct na het plegen van het strafbare feit uithuisgeplaatst en onder toezicht gesteld, verdachte is haar baan verloren en zij is gescheiden van de vader van haar kinderen. Verdachte heeft haar kinderen slechts één keer per week, en enkel onder begeleiding, mogen bezoeken. Daarnaast is verdachte geheel vrijwillig begonnen met individuele therapie bij de forensische polikliniek de Omslag. Gelet op het schrijven van 19 november 2015 van haar behandelaar dr. L.J. Paesen is sprake van een opvallend gunstige therapeutische ontwikkeling.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur als na te melden. De rechtbank zal deze gevangenisstraf geheel voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank daarbij gelet op het advies van de deskundige ter terechtzitting een proeftijd van 5 jaar afdoende. Aan deze voorwaardelijke straf zullen na te noemen bijzondere voorwaarden worden gekoppeld.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
14a, 14b, 14c, 27, 300, 301 en 304 Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

T.a.v. primair, subsidiair: Vrijspraak.
T.a.v. meer subsidiair:
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt haar daarvan vrij.
Het meer subsidiair bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
T.a.v. meer subsidiair: Mishandeling gepleegd tegen zijn kind. Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf.
T.a.v. meer subsidiair: Gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden voorwaardelijk met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht met een proeftijd van 5 jaren.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit en
- ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt en
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd gedraagt naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door de reclassering;
- zich binnen 14 dagen volgend op het onherroepelijk worden van dit vonnis moet melden bij Reclassering Nederland, regio Zuid op het volgende adres: Eekbrouwersweg 6 te ‘s-Hertogenbosch. Hierna moet de veroordeelde zich gedurende 5 jaar blijven melden zo frequent als de reclassering noodzakelijk acht;
- wordt verplicht om zich voor langere tijd ambulant te laten behandelen bij de Forensische Polikliniek de Omslag van de Woenselse Poort of een soortgelijke instelling - waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die haar in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven,
waarbij de Reclassering Nederland, Regio's-Hertogenbosch, Eekbrouwersweg 6, 5233 VG te 's-Hertogenbosch, opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.H.L.M. Snijders, voorzitter,
mr. A.M. Kooijmans-de Kort en mr. A.J.M. van Gink, leden,
in tegenwoordigheid van mr. S. Kriekaard, griffier,
en is uitgesproken op 18 maart 2016.

Voetnoten

1.Tenzij anders vermeld wordt verwezen naar de paginanummers uit het proces-verbaal van de regiopolitie Oost-Brabant, afdeling districtelijke opsporing, BHV-dossiernummer: 2014020796, onderzoek ‘Anu’, afgesloten op 11 februari 2015, aantal doorgenummerde bladzijden: 203.
2.Afgelegd ter terechtzitting van 4 december 2015.
3.Proces-verbaal aangifte, pag. 60-62.
4.Klinisch dossier betreffende [slachtoffer] d.d. 18 maart 2014, inclusief vragenlijst, pag. 68-75.
5.Proces-verbaal verhoor getuige, pag. 93-99.
6.Proces-verbaal verhoor getuige, pag. 120-128.
7.Proces-verbaal verhoor getuige, pag. 134-140.
8.Proces-verbaal van bevindingen, pag. 144-145.
9.NFI-rapportage d.d. 2 september 2014, opgesteld door dr. K.J. [naam2] , met zaaknummer 2014.06.16.232.
10.NFI-rapportage d.d. 11 mei 2015, opgesteld door dr. H.G.T. [naam3] , zaaknummer 2014.06.16.232.
11.Afgelegd ter terechtzitting van 4 maart 2016.
12.Afgelegd ter terechtzitting van 4 maart 2016.