ECLI:NL:RBOBR:2016:1171

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
16 maart 2016
Publicatiedatum
16 maart 2016
Zaaknummer
01/993282-14
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorbereidingshandelingen voor de productie van synthetische drugs met grote hoeveelheden chemicaliën en wapens

In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 16 maart 2016 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan voorbereidingshandelingen voor de productie van synthetische drugs, waaronder amfetamine en MDMA. De verdachte heeft gedurende een aantal maanden grote hoeveelheden chemicaliën voorhanden gehad, waaronder 16.000 liter formamide en 8.600 liter monomethylamine, en heeft opzettelijk grote hoeveelheden MDMA-tabletten en amfetamine aanwezig gehad. Daarnaast zijn er ook verboden wapens aangetroffen, waaronder twee geweren en een raketwerper met een scherpe granaat. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar, met aftrek van voorarrest. De zaak kwam aan het licht na een melding van de douane over een container met formamide die vanuit China naar Nederland werd vervoerd. De verdachte en zijn medeverdachten werden in verband gebracht met de opslag en distributie van chemicaliën die gebruikt worden voor de productie van synthetische drugs. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachten opzettelijk en in vereniging handelden, en dat zij wisten dat de chemicaliën en wapens bestemd waren voor het plegen van strafbare feiten. De rechtbank heeft de ernst van de feiten benadrukt, gezien de grote hoeveelheden verdovende middelen en de risico's die het voorhanden hebben van wapens met zich meebrengt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/993282-14
Datum uitspraak: 16 maart 2016
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978,
preventief gedetineerd in de P.I. HvB Grave (Unit A + B).
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 26 februari 2016 en 2 maart 2016.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 7 januari 2016.
Aan verdachte ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2014 tot en met 26 maart 2014 te Eindhoven en/of Nieuwkuijk (gemeente Heusden) en/of te Luik, in elk geval in België,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de
Opiumwet (te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen,
afleveren, verstrekken, vervoeren, vervaardigen en/of binnen en/of buiten het
grondgebied van Nederland brengen van een of meer hoeveelhe(i)d(en) van (een) materia(a)l(en) bevattende amfetamine, zijnde (een) middel(len) als vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I en/of een of meer hoeveelhe(i)d(en) van (een) materia(a)l(en) bevattende (een) (ander(e)) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I),
voor te bereiden en/of te bevorderen,
- (een) ander(en) heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen,
te doen plegen, mede te plegen of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn
of om daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen en/of
- zich en/of (een) ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of
inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen
en/of
- (een) voorwerp(en) en/of (een) vervoermiddel(en) en/of (een)
stof(fen) en/of geld(en) en/of (een) ander(e) betaalmiddel(en) voorhanden
heeft, waarvan verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) of
ernstige reden had(den) om te vermoedens, dat dat/die bestemd was/waren tot
het plegen van dat/die feit(en),
immers heeft/hebbende hij, verdachte, en/of een of meer van zijn mededaders opzettelijk daartoe
- (een) (grote) hoeveelhe(i)d(en) chemische stof(fen) (chemicaliën)
besteld en/of vervoerd en/of afgeleverd en/of ontvangen en/of opgeslagen en/of
voorhanden gehad en/of
- een of meerdere vervoermiddel(en) gehuurd en/of laten huren en/of voorhanden gehad;
2.
hij op één of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van
01 januari 2014 tot en met 25 april 2014, in elk geval op of omstreeks 25 april 2014 te Eindhoven tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
ongeveer 222 kg (= 124 kg + 98 kg) (bruto) aan MDMA tabletten en/of
ongeveer 58 kg (bruto) MDMA kristallen, in elk geval (een) grote hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
en/of
ongeveer 71 kg (bruto) amfetamine, in elk geval (een) grote hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3.
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van
01 januari 2014 tot en met 25 april 2014 te Eindhoven
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
meermalen, althans eenmaal,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de
Opiumwet (te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken,
verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, vervaardigen en/of binnen en/of
buiten het grondgebied van Nederland brengen van (een) hoeveelhe(i)d(en) van
een materiaal bevattende MDMA en/of amfetamine, (telkens) zijnde MDMA en/of
amfetamine een middel als vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I), voor te bereiden en/of te bevorderen
- (telkens) (een) ander(en) heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen,
te doen plegen, mede te plegen of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn
of om daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen en/of
- (telkens) zich en/of (een) ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of
inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen
en/of
- (telkens) (een) voorwerp(en) en/of (een) vervoermiddel(en) en/of (een)
stof(fen) en/of geld(en) en/of (een) ander(e) betaalmiddel(en) voorhanden
heeft, waarvan verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en) of
ernstige reden had(den) om te vermoedens, dat dat/die bestemd was/waren tot
het plegen van dat/die feit(en),
immers heeft/hebbende hij, verdachte, en/of een of meer van zijn mededaders (telkens) opzettelijk daartoe, meermalen, althans eenmaal
- (een) (grote) hoeveelhe(i)d(en) chemische stof(fen) (chemicaliën), waaronder
16.000 liter formamide en/of
8.600 liter monomethylamine en/of
4x 50 liter zoutzuur gas (cilinders) en/of
26x 50 liter waterstofgas (cilinders) en/of
600 kg APAAN en/of
1.490 liter aceton en/of

15 kg PMK glycide zuur

besteld en/of vervoerd en/of afgeleverd en/of ontvangen en/of opgeslagen en/of
voorhanden gehad en/of
- een tableteermachine (met bijbehorende matrijzen en stempels) voorhanden

gehad en/of

- een of meerdere vervoermiddel(en) gehuurd en/of laten huren en/of voorhanden gehad en/of
- een of meerdere (gestolen) vervoermiddel(en) voorhanden gehad en/of
- een loods en/of bedrijfsruimte ter beschikking gesteld;
4.
hij op of omstreeks 25 april 2014 te Eindhoven tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
een of meer wapens van categorie II, te weten:
- een (automatisch aanvals)geweer, merk Heckler & Kock, model G3A4, kaliber .308 (met drie patroonmagazijnen, merk Heckler & Kock, model G3, kaliber .308)

en/of

- een antitankbrisantgranaatraketwerper, model M-80 (met daarin een scherpe raket), zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen of zaken door vuur of door middel van ontploffing, voorhanden heeft gehad
en/of
een wapen van categeorie III, te weten:
- een (semi-automatisch) geweer, merk Heckler & Kock, model HK91, kaliber .308 (met vier patroonmagazijnen, merk Heckler & Kock, model G3, kaliber .308)

voorhanden heeft gehad;

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is.
De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen.
Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
De bewijsmiddelen en de beoordeling daarvan.
De bewijsvoering is gebaseerd op de volgende bewijsmiddelen:
I. een dossier van de Dienst Landelijke Recherche, met onderzoeksnummer [onderzoeksnaam] –
26141175Z, afgesloten d.d. 1 oktober 2014. Dit niet doorgenummerd dossier bestaat uit:
  • algemeen dossier, ordner 1/2 en 2/2
  • 1e en 2e aanvulling eindproces-verbaal
  • zaaksdossier 01 - voorhanden hebben precursoren
  • zaaksdossier 02 - voorhanden hebben drugs
  • zaaksdossier 03 - voorhanden hebben vuurwapens
  • zaaksdossier 05 – voorbereidingshandelingen 10a OW
  • beslagdossier
  • persoonsdossiers (
Dit dossier bevat een verzameling wettig opgemaakte processen-verbaal die in deze zaak in het kader van het opsporingsonderzoek zijn opgemaakt alsmede (eventueel) andere bescheiden.
II. een aanvullend rapport van het NFI d.d. 2 februari 2016.
III. een aanvullend rapport van het NFI d.d. 25 februari 2016.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht – op gronden als vermeld in zijn op schrift gesteld requisitoir – wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de onder 1 en 3 tenlastegelegde voorbereidingshandelingen gericht op de productie van synthetische drugs en aan het onder 2 en 4 tenlastegelegde aanwezig hebben van verdovende middelen onderscheidenlijk voorhanden hebben van verboden wapens.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft integrale vrijspraak van het tenlastegelegde bepleit. Daartoe is – op de gronden als vervat in de pleitnota – in de kern aangevoerd dat het wettig bewijs ervoor ontbreekt om de verdachte strafrechtelijk relevante betrokkenheid aan te wrijven bij de ‘leveringen’ en hetgeen aan verdovende middelen en wapens in de loods is aangetroffen.
Ook het bewijs dat verdachte strafbare betrokkenheid heeft gehad bij de lading formamide is ontoereikend. Hij heeft zich dus niet aan voorbereidingshandelingen schuldig gemaakt en zich evenmin schuldig gemaakt aan het ‘bezit’ van verdovende middelen en wapens, ook niet via het medeplegen, aldus de verdediging.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank zal nu overgaan tot het bespreken van het bewijs. Een groot aantal feiten en omstandigheden is daarbij van belang en ook zijn er veel verklaringen van verdachten en/of getuigen relevant. Daar waar voor het bewijs gebruik wordt gemaakt van een bewijsmiddel waarvan de redengevende inhoud relatief kort en zakelijk kan worden samengevat en met die samenvatting kan worden volstaan, zal de rechtbank verwijzen naar de vindplaats van dat bewijsmiddel in een voetnoot. Daar waar een bewijsmiddel zich moeilijker voor een zakelijke samenvatting leent, bijvoorbeeld vanwege zijn omvang en het feit dat bijna de gehele inhoud daarvan redengevend is, zal de rechtbank dit bewijsmiddel opnemen in een bijlage met bewijsmiddelen die aan dit vonnis wordt gehecht.
In de zaak [onderzoeksnaam] hebben ter terechtzitting van de rechtbank drie verdachten terechtgestaan, te weten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [verdachte] . Een vierde verdachte, [medeverdachte 3] , is voordat hij zich ter zitting van de rechtbank kon verantwoorden voor zijn betrokkenheid in deze zaak, komen te overlijden. De zaak [onderzoeksnaam] betreft – kort samengevat – het strafrechtelijk onderzoek naar aanleiding van de levering van een grote partij formamide op het terrein van het bedrijf [bedrijf 1] te Eindhoven waarvan het vermoeden bestond dat deze bestemd was om te dienen bij de productie van synthetische drugs. Voorts is onderzoek verricht naar de doorlevering van een deel van die partij op dezelfde dag als dat die partij geleverd werd en naar het vermoeden dat de loods van [bedrijf 1] reeds geruime tijd werd gebruikt voor opslag en levering van chemicaliën die geschikt zijn om te gebruiken in de productie van synthetische drugs. Verder is aan de orde de in en nabij de loods aangetroffen hoeveelheid chemicaliën, verdovende middelen en wapens en de vraag of en zo ja in hoeverre de hiervoor genoemde verdachten daar strafrechtelijk relevante betrokkenheid bij hebben gehad.
Opmerking verdient nog dat niet alles wat hierna wordt overwogen telkens in elke zaak even relevant is. Omdat de zaken tegen de verdachten sterk met elkaar verweven zijn, zal in elke zaak dezelfde hierna volgende bewijsoverweging worden opgenomen.
De rechtbank stelt op grond van het verhandelde ter terechtzitting en de bewijsvoering de navolgende feiten en omstandigheden vast.

1.Inleiding: start van het onderzoek

1.1.
Op 16 april 2014 werd een melding ontvangen van de douane te Rotterdam dat een container geladen met 80 drums formamide op 18 april 2014 zou binnenkomen in de haven van Rotterdam. De container had het nummer [meldingsnummer container] . De container was verscheept vanuit China en de ontvanger was het bedrijf [bedrijf 1] aan de [adres 9] in [gemeente] . Het Chinese bedrijf ( [bedrijf 2] ) is bekend van leveringen van de stoffen apaan en GBL en de lading is voor de ontvanger, [bedrijf 1] , die geregistreerd staat als een niet-gespecialiseerde groothandel in consumentenartikelen, een branchevreemde zending. [1]
1.2.
[bedrijf 1] is het bedrijf van verdachte [medeverdachte 1] . Als werknemers zijn aldaar in dienst [werknemer 1] , [werknemer 2] , [werknemer 3] en [werknemer 4] . [2]
1.3.
Aangezien formamide een essentieel bestanddeel is dat gebruikt wordt in de productie van synthetische drugs via de Leuckartsynthese waarbij BMK wordt omgezet in amfetamine, staat formamide op de Europese surveillance list.
1.4.
Uit informatie van de Douane bleek dat de container op zaterdag 19 april 2014 omstreeks 10:00 uur van boord is gekomen in Rotterdam. Uit een voorlopige test door de Douane bleek dat het inderdaad om de stof formamide ging.
1.5.
Op grond van de beschikbaar gekomen informatie werd op 23 april 2014 een strafrechtelijk onderzoek gestart onder de naam [onderzoeksnaam] in verband met een vermoedelijke overtreding van de Opiumwet. Om de container met formamide onder controle te kunnen houden in afwachting van transport en aflevering, werd de container voorzien van plaatsbepalingsapparatuur (peilbaken) en werd de container geobserveerd met video-ondersteuning. Tevens werd bij het bedrijf [bedrijf 1] in [gemeente] gebruik gemaakt van camera- en fysieke observatie.
2. De levering en het lossen van de container met formamide en de verklaringen van de medeverdachte [medeverdachte 1]
2.1.
Uit de processen-verbaal van (camera- en fysieke) observaties (opgenomen in de bijlage) op 24 april 2014 kan wat betreft het lossen van de container met formamide samengevat de volgende gang van zaken worden gedestilleerd.
2.2.
Op donderdag 24 april omstreeks 08.00 uur werd gezien dat de container zich verplaatste. Uit informatie van de Douane bleek dat de container werd vervoerd door een trekker, kenteken [kentekennummer 1] , met oplegger, kenteken [kentekennummer 2] , ten name van [eigenaar container] . De observanten zagen (rond 09.00) ook daadwerkelijk een container op de oplegger met daarop een nummer dat overeenkwam met het nummer op de container van de melding ( [meldingsnummer container] ). De chauffeur van de vrachtwagencombinatie bleek later [getuige 1] te zijn. [3]
Nog voordat de oplegger met de container op het terrein van [bedrijf 1] arriveerde, werden drie personenauto’s gezien op het terrein van [bedrijf 1] :
- een BMW 3-serie ( [kentekennummer 3] ), toebehorende aan medeverdachte [medeverdachte 3] ;
- een grijze Volvo V40 ( [kentekennummer 4] ), toebehorende aan medeverdachte [medeverdachte 2] ; [4]
- een zwarte VW Passat sedan, toebehorende aan verdachte [verdachte] ; [5]
Rond 10:00 uur in de ochtend werd gezien dat de vrachtwagencombinatie [kentekennummer 1] naar de achterzijde van het terrein van [bedrijf 1] reed en daar stopte. Er werd gezien dat gedurende enkele uren middels een heftruck door twee personen – deze personen kunnen worden geïdentificeerd als werknemers [getuige 2] en [getuige 3] [6] – blauwe vaten uit de container werden geladen en vervolgens in een daar staande losse oplegger met rood dekzeil werden geladen. Tevens werd gezien dat enkele vaten op pallets in de loods op de grond werden geplaatst.
Er werd gezien dat verdachten [medeverdachte 3] (NN-1) en [verdachte] (NN-2) enige tijd bij het uitladen stonden te kijken. Ook medeverdachte [medeverdachte 2] was ten tijde van het lossen van de vaten aanwezig op het terrein van [bedrijf 1] . [7] Medeverdachte [medeverdachte 1] werd kort gesignaleerd bij het lossen van de container.
Ergens in de tussentijd, rond 10:16 uur, werd een witte bestelbus met hydraulische laadklep aan de achterzijde gesignaleerd. Deze kwam aan de achterzijde via de grote poort naar buiten gereden en werd aan de achterzijde geparkeerd (opmerking rechtbank: de witte bestelbus met laadklep betreft de Mercedes Sprinter [kentekennummer 6] , waarin later verdovende middelen zijn aangetroffen). Ook werd een zwarte trekker met kenteken [kentekennummer 7] gezien, die op naam stond van [eigenaar zwarte trekker] ., maar aan verdachte [verdachte] kan worden toegeschreven.
Rond de klok van 13:52 werd gezien dat de vrachtwagen met kenteken [kentekennummer 2] vertrok vanaf het terrein van [bedrijf 1] . Even later werd nog waargenomen dat de medeverdachte [medeverdachte 2] een andere witte bestelbus ( [kentekennummer 5] ) de loods binnen reed (opmerking rechtbank: deze bus betreft een tweede witte bestelbus die uiteindelijk in de loods is aangetroffen, maar waarin geen verdovende middelen e.d. zijn aangetroffen).
2.3.
De rechtbank stelt op grond van de bewijsvoering reeds nu vast dat de formamide zich in de blauwe vaten bevond.
2.4.
De medeverdachte [medeverdachte 1] heeft bij de politie meerdere verklaringen afgelegd. Deze verklaringen houden onder meer het volgende in, voor zover te dezen van belang:
1e verhoor:
“(blz. 58) Ik heb een transport- / verpakkings- en overslagbedrijf en daar ben ik directeur van. Het zijn drie bedrijven die onder de holding vallen. De naam van de Holding is [medeverdachte 1] . Onder die holding vallen de drie bedrijven genaamd [bedrijf 3] , [bedrijf 3] en de laatste is [bedrijf 1] Eindhoven. (…)
Mijn financiële situatie is slecht. (..) Daarom ben ik ruimte in het bedrijf gaan verhuren. Ik verhuur zowel ruimte als ook kisten waar je spullen in kan opslaan. (…)
Een partij formamide zwierf in China rond en die moest naar Nederland worden gehaald. Ik heb toen nagevraagd bij [bedrijf 5] om het te regelen. (..)
(blz. 59) Ik moest betalen voor de invoerrechten. Dat was tussen de vijfduizend en zesduizend euro. Die heb ik betaald aan [bedrijf 5] via de bedrijfsrekening van [bedrijf 1] . (..) Dat zou later verrekend worden. (…) Het moest buiten de boekhouding blijven en ik zou een envelop krijgen met geld. De partij formamide zou donderdag gelost worden en vrijdag zou het weg zijn. Ik had zelf mijn rode trailer beschikbaar gesteld. Eigenlijk moest alles bij mij de loods in maar vanwege ruimtegebrek in de loods is een gedeelte in de rode trailer gezet. (…)
(blz. 60) Het was zwart geld voor me. Het moest op hun verzoek buiten de boekhouding blijven. Ook de spullen die u heb aangetroffen blijven buiten de boekhouding. Ook de opslag in de houten kisten staat niet in de boekhouding. (..)
(blz. 61) U vraagt mij van wie de bestelbussen zijn (Rechtbank: de hiervoor reeds genoemde witte Mercedes bestelbus [kentekennummer 6] en de witte bestelbus met kenteken [kentekennummer 5] ). Dat weet ik niet. (…) Ze stonden er al een paar maanden.” [8]
2e verhoor
“(blz. 66) Begin maart 2014 ben ik telefonisch benaderd om een partij formamide vanuit China binnen te halen. Ik heb op mijn beurt [bedrijf 5] , in de persoon van [contactpersoon bedrijf] , benaderd om die partij binnen te halen. Ik wil geen antwoord geven op de vraag wie de persoon is die mij opdracht heeft gegeven om de partij formamide naar [bedrijf 1] te laten transporteren. (…)
(blz. 68) Dit loopt nu zo’n half jaar tot ¾ jaar. Ik ben opgelucht dat ik aangehouden ben en op het politiebureau zit. Mijn zaak is kapot, maar hopelijk stopt ook hetgeen ik verder niet over wil verklaren. (…) Ik wist dat er af en toe twee witte bestelbussen binnen stonden en dat er af en toe een zwarte trekker binnenstond.” [9]
3e verhoor
“(blz. 101) De laatste maand voor de inval door de politie verhuurde ik vier kisten aan één partij. Die partij betaalde een bedrag voor alle vier die kisten en de betaling ging via de enveloppe in de brievenbus. Die laatste partij die tot de politie-inval de vier kisten huurde, huurde die sinds een maand of drie. (…) Over de twee Mercedes busjes kan ik verklaren dat ze werden opgehaald, weg reden en ’s avonds weer terug kwamen. De personen die de Mercedesbusjes reden die in de loods stonden, hoorden bij de persoon of personen die de vier kisten huurden. U vraagt mij hoe ik wist dat de personen die de twee Mercedes bussen ophaalden en terug brachten bij de kisten hoorden. Die stonden altijd bij die kisten. Ik weet niet of het gehuurde of gekochte bussen waren. Ik weet alleen dat één erg mooi was, dat was die met die laadklep. (…)
(blz. 104) Een paar maanden geleden had ik wel de indruk dat wat er gebeurde in mijn bedrijf niet in orde was. Die bussen kwamen en gingen maar steeds en die lui droegen kleding die ik niet kon betalen. Toen had ik wel in de gaten dat ze vermoedelijk duistere zaken deden. (…) Over de partij formamide verklaar ik dat ik wel een vermoeden had dat het niet in orde was. Ik had niet kunnen weigeren om de partij formamide binnen te halen. (…)” [10]
3. Doorleveringen formamide op 24 april 2014
3.1.
De aanleiding voor het opsporingsonderzoek met de naam [onderzoeksnaam] was gelegen in het vermoeden dat de lading formamide uiteindelijk bestemd was om te dienen bij de productie van synthetische drugs. Het dossier bevat meerdere aanknopingspunten om te veronderstellen dat dit inderdaad het geval is geweest. Zo leidden de waarnemingen van de politie op 24 april 2014 tot het vermoeden dat sprake is geweest van een tweetal doorleveringen van een deel van de bij [bedrijf 1] geloste partij formamide.
3.2.
Eerste levering 24 april 2014: “levering Limburg”
3.2.1.
Uit de processen-verbaal van (camera- en fysieke) observatie van 24 april 2014 (zie bijlage) kan samengevat de volgende gang van zaken worden afgeleid.
3.2.2.
Op 24 april 2014 rond 14:06 uur werd medeverdachte [medeverdachte 2] op het terrein van [bedrijf 1] gezien. Gezien werd dat hij in de bestelbus met kenteken [kentekennummer 5] aan kwam rijden en de bus de loods van [bedrijf 1] binnen reed. Hij reed vervolgens weg in zijn eigen auto, maar werd om 14:52 uur weer gesignaleerd bij de loods. Een paar minuten later werd gezien dat medeverdachte [medeverdachte 2] op het terrein van [bedrijf 1] contact maakte met medeverdachte [medeverdachte 3] en even later werd gezien dat de BMW ( [kentekennummer 3] ) van [medeverdachte 3] vertrok. Deze auto werd een paar minuten later geparkeerd gezien op de [adres 10] te Eindhoven en ook werd gezien dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] over de [adres 10] liepen, dat [medeverdachte 3] op een bankje ging zitten en dat [medeverdachte 2] verder een steegje in liep. Uit die steeg kwam daarna een onbekende man die een gesprek aanging met [medeverdachte 3] .
Vervolgens, rond 15:06 uur, werd gezien dat [medeverdachte 2] als bestuurder van een Bo-rent bestelbus met kenteken [kentekennummer 8] vanuit de steeg aan de [adres 10] kwam rijden en een minuut later bij de loods aankwam. Aldaar liet hij de laadklep zakken. Aan de achterkant van de bestelbus vond bedrijvigheid plaats. De hydraulische laadklep ging meerdere keren omlaag en omhoog en tegelijkertijd werd gezien dat de Bo-Rent bus aan de voorzijde bewoog, in die zin dat deze omlaag zakte alsof er iets zwaars werd ingeladen. Te zien was dat de Bo-Rent bus steeds verder naar beneden zakte. Nog geen tien minuten na aankomst bij de loods werd gezien dat de laadklep door [medeverdachte 2] werd gesloten en dat de bestelbus met [medeverdachte 2] als bestuurder weer vertrok. Op de [adres 10] werd de bestelbus weer overgedragen aan de onbekende man. [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] stapten weer in de BMW en reden weg.
De observatie werd vervolgens voortgezet op de Bo-Rent bestelbus met kenteken [kentekennummer 8] . Deze werd tot in Heerlen gevolgd tot op de oprit van het perceel aan de [adres 1] . De Bo-Rent bestelbus arriveerde daar rond 16:32 uur. De bestuurder ging het perceel binnen. Vervolgens arriveerden er stapsgewijs meerdere mensen. Om 17:22 uur werd vervolgens gezien dat een bestelauto VW Caddy met kenteken [kentekennummer 9] bij het perceel stopte. Deze reed achteruit tegen de achterkant van de Bo-Rent bus aan en vervolgens werd gezien dat vanuit de Bo-Rent bus een blauw vat met witte sticker werd overgeladen. Meerdere vaten belandden vervolgens in de VW Caddy. Daarna werd gezien dat de Caddy en de Bo-Rent bus weer vertrokken.
3.2.3.
De rechtbank stelt op grond van de waarnemingen van de observanten en de beschrijving van de camerabeelden vast dat boven redelijke twijfel verheven is dat de blauwe vaten die uiteindelijk vanuit de Bo-Rent bus werden overgeladen in de VW Caddy afkomstig zijn uit de partij blauwe vaten met formamide die kort tevoren was geleverd op het bedrijf [bedrijf 1] . Het staat genoegzaam vast dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] betrokkenheid hebben gehad bij deze ‘doorlevering’. Aan hetgeen is waargenomen omtrent de ontmoeting op de [adres 10] en de wisseling van chauffeur met [medeverdachte 2] voor en na het laden van de Bo-Rent bus op het terrein van [bedrijf 1] , kan - naar zijn uiterlijke verschijningsvorm bezien - geen andere conclusie worden verbonden dan dat daaraan een afspraak tussen de ontvanger van de vaten en de personen aan wie die vaten oorspronkelijk toebehoorden is voorafgegaan en dat één en ander is georkestreerd om aan de ontvanger van de partij formamide de opslaglocatie daarvan verborgen te houden. Dat de bij deze gelegenheid doorgeleverde formamide een legale bestemming heeft gehad, kan aldus redelijkerwijs worden uitgesloten. De rechtbank vermag moeilijk redenen in te zien waarom deze gang van zaken in een heimelijke sfeer noodzakelijk was indien die formamide wel een reguliere c.q. legale bestemming had, bijvoorbeeld als weekmaker van plastic. Een en ander betekent ook dat de personen die bij deze ‘doorlevering’ betrokkenheid hebben gehad, dus ook [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] , van die bestemming weet moeten hebben gehad. Redenen om daaromtrent anders te oordelen, heeft de rechtbank in het strafdossier noch het verhandelde ter terechtzitting aannemelijk gevonden.
3.2.4.
De rechtbank neemt bij dit oordeel de resultaten van de totale bewijsvoering in aanmerking, waaronder dus tevens de feitelijke gang van zaken zoals die ten aanzien van twee andere hierna te bespreken leveringen is gebleken.
3.3.
Tweede levering 24 april 2014: “levering België/onderzoek Cacao”
3.3.1.
Uit de processen-verbaal van (camera- en fysieke) observatie van 24 april 2014 (zie bijlage) blijkt van de volgende gang van zaken.
3.3.2.
Op 24 april 2014, omstreeks 16:03 uur, werd gezien dat de BMW van [medeverdachte 3] stopte op de hoek [straat 1] – [adres 10] te Eindhoven. [medeverdachte 3] was bijrijder, [medeverdachte 2] was bestuurder. Gezien werd dat [medeverdachte 3] naar een bankje liep en daarop ging zitten. [medeverdachte 2] stapte terug in de auto. Kort daarna werd gezien dat een bestelbus Mercedes [kentekennummer 10] met opschrift autoverhuur [verhuurbedrijf] op de [straat 2] ter hoogte van de [straat 1] stopte en dat [medeverdachte 2] naar het busje liep. De bestuurder van het busje stapte uit en [medeverdachte 2] stapte in als bestuurder. De oorspronkelijke bestuurder liep naar het bankje. [medeverdachte 2] als bestuurder reed weg met het busje richting de loods van [bedrijf 1] .
Gezien werd rond 16:05 dat de bestelbus [kentekennummer 10] op het terrein van [bedrijf 1] aankwam en door een openstaande rolpoort binnen reed. Rond 16:09 werd gezien dat de bestelbus weer naar buiten kwam gereden, vertrok vanaf het terrein van [bedrijf 1] en vertrok richting Steenhoven. Gezien werd dat een bocht met gematigde snelheid werd genomen. Gezien werd vervolgens dat het busje door [medeverdachte 2] werd teruggegeven aan de oorspronkelijke bestuurder die vervolgens met het busje wegreed.
De bus bleef onder observatie en gezien werd dat de bus de grensovergang met België passeerde. Het busje werd verder gevolgd totdat het arriveerde op het adres [adres 2] ter hoogte van [adres 11] . De bus stond achter in de tuin met de achterzijde in de richting van een schuur. Toen de bus later van dat adres vertrok, werd gezien dat aanzienlijk harder door de bocht werd gereden dan bij het naderen van het perceel.
3.3.3.
Uiteindelijk werd op het adres [adres 2] een drugslaboratorium aangetroffen waarin apaan naar BMK werd omgezet en waarin amfetamine werd geproduceerd. [11]
3.3.4.
Bij vergelijking tussen de in dat lab aangetroffen chemicaliën en die uiteindelijk ook in de loods bij [bedrijf 1] zijn aangetroffen, waarover hierna meer, bleek:
- dat op beide locaties zakken met opschrift caustic soda van [bedrijf 6] is aangetroffen (bij de laatste afkomstig uit dezelfde batch) en
- dat in de loods van [bedrijf 1] een sticker is aangetroffen van zoutzuur van het merk Brentag, terwijl in het lab te Balen daadwerkelijk zoutzuur van dat merk is aangetroffen en
- dat in het lab te Balen een soortgelijk vat is aangetroffen als de vaten van de partij formamide die bij [bedrijf 1] is aangetroffen. [12]
3.4.
De rechtbank komt ten aanzien van deze ‘doorlevering’ op grond van hetgeen door de observanten is waargenomen, tot dezelfde conclusie als hiervoor onder 3.2.3 weergegeven. De feitelijke gang van zaken ten aanzien van de zojuist besproken ‘doorlevering’ vertoont essentiële overeenkomsten met de vorige ‘doorlevering’. Niet alleen zijn dezelfde personen, [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] , hierbij betrokken, maar ook is de locatie waar de ontvangende chauffeur de bus overdroeg aan [medeverdachte 2] en later van hem weer in ontvangst nam dezelfde en is de verdere feitelijke gang van zaken ook identiek. Bij deze ‘doorlevering’ is echter de criminele bestemming van hetgeen geleverd werd aan de chauffeur van de [verhuurbedrijf] bus een gegeven geworden, aangezien de doorgeleverde goederen zijn gevolgd tot aan een daadwerkelijk bestaand laboratorium voor de productie van synthetische drugs. Gelet op de geconstateerde overeenkomsten tussen de in het laboratorium aangetroffen chemicaliën en de chemicaliën die later in c.q. nabij de loods van [bedrijf 1] zijn aangetroffen, waaronder het vat formamide, is boven redelijke twijfel verheven dat het hier gaat om een doorlevering van chemicaliën bedoeld voor de productie van synthetische drugs en dat deze afkomstig waren vanaf de opslaglocatie op het terrein van [bedrijf 1] .
3.5.
Ook hier geldt dat een en ander betekent dat de personen die bij deze ‘doorlevering’ betrokkenheid hebben gehad, dus ook [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] , van de criminele bestemming weet hebben gehad. Feiten en/of omstandigheden die maken dat daaromtrent anders zou moeten worden geoordeeld, heeft de rechtbank ook hier in het strafdossier noch het verhandelde ter terechtzitting aannemelijk gevonden. Vooral niet, als de rechtbank, hetgeen zij doet, het totale bewijsplaatje bij dat oordeel betrekt.

4.Andere “leveringen”

4.1.
Op grond van de resultaten van het opsporingsonderzoek in [onderzoeksnaam] ontstond tevens het vermoeden dat een ander op dat moment lopend onderzoek met de naam [onderzoeksnaam 2] verband hield met de zaak [onderzoeksnaam] . Het onderzoek [onderzoeksnaam 2] richtte zich op twee verdachten die zich vermoedelijk bezig hielden met de productie van synthetische drugs. In verband met aanwijzingen dat de verdachten [verdachte] en [medeverdachte 2] in dat onderzoek een rol speelden, werd door de officier van justitie op grond van artikel 126dd van het Wetboek van Strafvordering toestemming verleend voor het gebruik van de onderzoeksinformatie van het onderzoek [onderzoeksnaam 2] in [onderzoeksnaam] . De onderzoeksresultaten uit [onderzoeksnaam 2] leidden tot de verdenking van een levering van chemicaliën ten behoeve van de productie van synthetische drugs op 25 maart 2014.
4.2.
Onderzoek van de politie leerde verder dat weer een ander opsporingsonderzoek, het onderzoek met de naam [onderzoeksnaam 3] , raakvlakken had met het onderzoek [onderzoeksnaam] . Het onderzoek [onderzoeksnaam 3] richtte zich hoofdzakelijk op de handel in chemicaliën en de voorbereiding en productie van synthetische drugs, met name amfetamine. De onderzoeksresultaten van het opsporingsonderzoek [onderzoeksnaam 3] werden ook gevoegd in het onderzoek [onderzoeksnaam] . Dat leidde tot de verdenking dat [bedrijf 1] reeds voorafgaand aan de levering van de partij formamide op 24 april 2014 gebruikt werd om chemicaliën ten behoeve van de productie van synthetische drugs op te slaan. Hier betreft het dan de levering van een partij chemicaliën op 14 februari 2014 op het terrein van [bedrijf 1] .
4.3.
Levering 25 maart 2014: Onderzoek [onderzoeksnaam 2]
4.3.1.
De rechtbank stelt aan de hand van de processen-verbaal van observatie van 25 maart 2014 (zie bijlage) samengevat de volgende gang van zaken vast.
4.3.2.
Omstreeks 14:45 uur op 25 maart 2014 werd een Bo-Rent bestelbus ( [kentekennummer 11] ) gezien op het terrein van [bedrijf 7] aan [adres 3] . Vervolgens werd gezien dat [betrokkene 1] in die auto naar Eindhoven reed en rond 16:08 uur aankwam op het Pastoor van Arsplein. Daar had hij een ontmoeting met een andere man. Deze man stapte vervolgens in de bestelbus en reed weg. [betrokkene 1] stapte cafetaria “Unique” binnen. De bestelbus werd vervolgens gevolgd naar het terrein van [eigenaar perceel] aan de [adres 12] alwaar hij om 17:09 uur arriveerde. Twee minuten later werd gezien dat [verdachte] een vorkheftruck bestuurde en richting de bestelbus reed waarna een geseald pakket in de bestelbus werd geladen. [medeverdachte 2] werd gezien terwijl hij samen met de chauffeur van de Bo-Rent bus bij het inladen stond te kijken.
De bestelauto reed vervolgens weg in de richting van de openbare weg. Dat was rond 17:14 uur.
Op de foto in het dossier (Algemeen Dossier, ordner 2, bijlage 20, bovenste foto p. 206) is nabij de Bo-Rent bestelbus ook een witte bestelbus te zien. Die is ook door verbalisanten gezien. Zij beschrijven deze bus als een Mercedes Sprinter met kenteken [kentekennummer 6] met laadklep aan de achterzijde. Er werd gezien dat [verdachte] plaats had genomen achter het stuur van een nabij de toegang tot het perceel van [eigenaar perceel] geparkeerd staande VW Passat Sedan met kenteken [kenteken 19] en dat [medeverdachte 2] met [verdachte] in gesprek was. Rond 17:22 uur werd vervolgens gezien dat [medeverdachte 2] naar de witte Mercedes bus liep, de vloermat pakte en deze uitklopte.
Even later, rond 17:26 uur, kwam een andere witte bestelbus, merk Mercedes Vito met kenteken [kentekennummer 12] ? ter plaatse en die reed één van de overkappingen in.
Tegelijkertijd werd op het Pastor Arsplein gezien dat de bestelbus [kentekennummer 11] terug is gekomen en dat [betrokkene 1] in de bus met kenteken [kentekennummer 13] (Rechtbank: kennelijke verschrijving; zij leest [kentekennummer 13] verbeterd in [kentekennummer 11] ) stapte en als bestuurder wegreed. Daarvoor keek hij nog even door de achterramen van de laadruimte. [betrokkene 1] werd gevolgd in de bus tot aan het arriveren op het adres [adres 4] . Later werd [betrokkene 1] in bijzijn van [betrokkene 2] aangetroffen met de [kentekennummer 11] .
Omstreeks 17:28 uur werd gezien dat door [verdachte] met een vorkheftruck een pallet met een zwart geseald pakket in de bestelbus met kenteken [kentekennummer 12] ? werd geladen. Deze bus rijdt vervolgens 3 minuten later weer weg.
4.3.3.
De politie is later bij het bedrijf [bedrijf 7] aan [adres 3] binnengetreden. Aldaar werd op de 1e verdieping een in werking zijnd laboratorium aangetroffen, waarvan later bleek dat het een omzettingslaboratorium was om van apaan BMK te maken. Ook werden er artikelen voor een amfetamine lab aangetroffen. [13] [14] In verband met dit drugslaboratorium werden - naast een aantal anderen – als verdachte aangehouden [betrokkene 1] en [betrokkene 2] . Zij hebben in de zaak [onderzoeksnaam 2] bij de politie meerdere verklaringen afgelegd.
4.3.4.
[betrokkene 1] heeft bij gelegenheid van zijn tweede verhoor [15] onder meer verklaard dat hij op 25 maart 2014 naar Eindhoven was gegaan en dat hij om vijf uur (Rechtbank begrijpt: ’s middags) op een bepaalde plaats, bij een cafetaria, moest staan met de bus van Bo-Rent. De andere persoon (Rechtbank verstaat: de leverancier van de goederen) kon hem dan herkennen. Die persoon herkende hij van een keer eerder, ongeveer 2 weken eerder, toen ze ook vaatjes hadden gehaald. De persoon heeft de bus overgenomen en zij hebben er toen een pallet met tien vaten in gezet. Hij hoefde de bus alleen maar af te geven en kreeg hem geladen weer terug. Dat was de eerste keer ook zo.
Bij gelegenheid van zijn derde verhoor wordt hem een foto getoond van een pallet met daarop blauwe tonnen met witte stickers en witte zakken. [betrokkene 1] verklaart daarover dan dat dit één van de twee pallets is die hij heeft opgehaald. Eén keer een met kleine blauwe vaatjes en een keer een pallet met de twee grote blauwe tonnen met de witte zakken. [16]
4.3.5.
De foto van de witte zakken die aan [betrokkene 1] is getoond bevindt zich in het dossier. [17] De witte zakken op deze foto komen overeen met de witte zakken die op een andere foto te zien zijn. [18] Op die witte zakken valt leesbaar als opschrift te zien de tekst ‘caustic soda’. De rechtbank constateert dat bij de doorzoeking in de loods van [bedrijf 1] grote hoeveelheden ‘caustic soda’ (opmerking rechtbank: ‘caustic soda’ bleek later apaan te zijn [19] ) zijn aangetroffen en zij constateert aan de hand van haar eigen waarnemingen voorts dat de blauwe vaten met witte stickers grote gelijkenissen vertonen met de vaten die uiteindelijk ook op het terrein van [bedrijf 1] zijn aangetroffen, onder meer in de rode huiftrailer. Zij verwijst daarvoor naar de foto’s van de aldaar aangetroffen vaten in het dossier. [20]
4.3.6.
Een andere verdachte in het [onderzoeksnaam 2] -onderzoek, [betrokkene 3] , verklaart ten aanzien van de pallet met blauwe tonnen en witte zakken dat deze pallet op de avond voor de aanhouding (Rechtbank: dus 25 maart 2014, aangezien de aanhouding plaats vond op 26 maart 2014) door [betrokkene 1] waren gebracht. [21] Deze verklaring ondersteunt het vermoeden dat het bij de geobserveerde overdracht door [verdachte] aan de chauffeur van de Bo-Rent bus gaat over deze goederen.
4.3.7.
[betrokkene 2] heeft bij gelegenheid van zijn derde verhoor bij de politie verklaard dat hij als chauffeur spullen naar het laboratorium moest brengen en dat hij twee keer in Eindhoven is geweest om spullen voor het laboratorium op te halen. De eerste keer samen met [betrokkene 1] , de tweede keer was hij alleen. De eerste keer heeft hij de bus overgedragen aan een ander persoon en is hij gaan wachten in een cafetaria. De tweede keer moest het ook zo gaan, maar toen was de cafetaria dicht en is hij een rondje gaan lopen. Hij heeft één keer zwarte kannen opgehaald en de andere keer beige tonnen met wit poeder, waarvan hij zegt dat dat de apaan zal zijn geweest. [22]
4.3.8.
De rechtbank trekt op grond van al hetgeen ten aanzien van deze levering hierboven is vastgesteld en overwogen de conclusie dat op 25 maart 2014 in ieder geval éénmaal een hoeveelheid chemicaliën is geleverd aan een derde partij, welke chemicaliën uiteindelijk hun weg hebben gevonden in een laboratorium voor de productie van synthetische drugs en dat die chemicaliën daar ook daadwerkelijk voor bestemd waren. De ontvangende partij betrof [betrokkene 1] en [betrokkene 2] . Zij zijn evenwel niet ter plaatse geweest toen de lading in de bus werd geladen. Zij moesten, zoals uit hun verklaringen en de observaties blijkt, de bus brengen naar een kennelijk vooraf afgesproken plek alwaar deze door een ander werd overgenomen. Deze andere persoon bracht de bus vervolgens naar het terrein van [eigenaar perceel] transport, alwaar de pallets met goederen door [verdachte] werden ingeladen. [medeverdachte 2] was daarbij aanwezig en op het terrein van [eigenaar perceel] stond de witte Mercedes bus met hydraulische laadklep met kenteken [kentekennummer 6] .
4.3.9.
Ten aanzien van deze bus kan op grond van de bewijsvoering, in het bijzonder de processen-verbaal van (camera- en fysieke) observaties en de verklaringen van de medeverdachte [medeverdachte 1] daarover (zie hiervoor) worden vastgesteld dat deze bus de loods bij [bedrijf 1] als standplaats had en daar al langere tijd, volgens medeverdachte [medeverdachte 1] al een paar maanden, was gestald. Door de observanten is gezien dat [medeverdachte 2] de vloermat van deze bus uitklopte nadat de eerste lading was geleverd en de Bo-Rent bus met de lading was vertrokken. Deze handelwijze kan redelijkerwijs niet anders worden geduid dan als een handeling van een persoon die die dag banden heeft gehad met die bus, in de zin van gebruiker. Het feit dat op grond van de processen-verbaal van (camera en fysieke) observaties op 24 en 25 april 2014 [verdachte] maar vooral [medeverdachte 2] in grote mate in verband met die bus en de loods bij [bedrijf 1] kunnen worden gebracht, te weten als zeer regelmatige gebruiker van beide, sterkt de rechtbank in die conclusie. Uit het feit dat zowel de VW Passat als de Mercedes [kentekennummer 6] ter plaatse op het terrein van [eigenaar perceel] transport zijn
gezien in bijzijn van zowel [verdachte] als [medeverdachte 2] , het feit dat de VW Passat aan [verdachte] toebehoort en het feit dat uit het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting een min of meer structurele bemoeienis van anderen dan [verdachte] en [medeverdachte 2] met deze twee voertuigen op geen enkele wijze aannemelijk is geworden, moet het er voor worden gehouden dat de Mercedes bestelbus door verdachte [medeverdachte 2] vanaf het terrein van [bedrijf 1] is gereden naar het terrein van [eigenaar perceel] transport. Dat betekent dat voor zover [medeverdachte 2] bij de politie heeft verklaard dat hij weliswaar een paar keer in die betreffende bestelbus heeft gereden maar dat dit enkel verband hield met het af en toe verplaatsen van de bus en dat hij met die bus nooit het terrein van [bedrijf 1] heeft verlaten, hij aldus aantoonbaar ongeloofwaardig heeft verklaard.
4.3.10.
Voorts kan uit de vastgestelde gang van zaken bij deze doorlevering en de grote mate van overeenkomst tussen de geleverde vaten en zakken aan [betrokkene 1] en [betrokkene 2] enerzijds en de in de loods van [bedrijf 1] aangetroffen vaten en zakken anderzijds, telkens inhoudende chemicaliën geschikt voor de productie van synthetische drugs, worden geconcludeerd dat de bij deze overdracht geleverde chemicaliën afkomstig zijn uit de loods van [bedrijf 1] . Hoewel een concreet bewijsmiddel daarvoor niet voorhanden is, ligt het voor de hand om te veronderstellen dat deze chemicaliën met de witte Mercedes bus [kentekennummer 6] vanuit de loods van [bedrijf 1] zijn getransporteerd naar het terrein van [eigenaar perceel] Transport teneinde aldaar te worden doorgeleverd aan een derde partij, in dit geval [betrokkene 1] . Immers, een andere locatie waar grondstoffen voor de productie van synthetische drugs waren opgeslagen die tezelfdertijd in zeer nauwe relatie staan met de verdachten [medeverdachte 2] , [verdachte] en [medeverdachte 3] is niet uit het strafdossier en evenmin uit het verhandelde ter terechtzitting gebleken of anderszins aannemelijk geworden.
4.3.11.
Net als ten aanzien van de leveringen op 24 april 2014, is de rechtbank – de gehele bewijsvoering in onderling verband en samenhang beschouwende – van oordeel dat boven redelijke twijfel is verheven dat de direct betrokkenen weet hebben gehad van de criminele bestemming van de geleverde goederen, zijnde grondstoffen voor de productie van synthetische drugs. Niet alleen kan dat volgen uit de heimelijke sfeer waarbinnen één en ander plaatsvond, te weten het wisselen van chauffeurs op het Pastor Arsplein, maar ook omdat de feitelijke gang van zaken ten aanzien van deze levering, op de locatie van het wisselen van chauffeur na, in grote mate op essentiële punten overeenkomt met de leveringen daarna op 24 april 2014. De conclusie van de rechtbank ten aanzien van de ’24 april 2014 leveringen’ was dat de betrokkenen, [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] , wetenschap droegen van de criminele bestemming. In het onderhavige geval is naast [medeverdachte 2] niet [medeverdachte 3] maar [verdachte] betrokken. Niettemin kan ook ten aanzien van [verdachte] deze wetenschap worden bewezen. De rechtbank baseert zich daarbij niet alleen op al het vorenstaande, maar ook op de processen-verbaal van observaties op 24 en 25 april 2014, waaruit volgt dat er een grote mate van onderling contact en onderlinge betrokkenheid bestaat tussen de verdachten [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] en dat zij zeer regelmatig samen maar ook in wisselende samenstellingen in en nabij de loods worden gezien. Tevens baseert de rechtbank zich hierbij op de verklaringen van de medeverdachte [medeverdachte 1] over de ‘club’ die verantwoordelijk is voor de geleverde partij formamide, de bestelbusjes, de houten kratten en alle andere chemicaliën en verdovende middelen die uiteindelijk op 25 april 2014 op het terrein van [bedrijf 1] in en nabij de loods zijn aangetroffen (zie hiervoor en hierna). De rechtbank merkt hier reeds op dat zij – alle uit de bewijsvoering voortvloeiende feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien – de verdachten [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [verdachte] als de leden van die ‘club’ aanwijst.
4.4.
Levering 14 februari 2014: Onderzoek [onderzoeksnaam 3]
4.4.1.
Binnen onderzoek [onderzoeksnaam 3] was een Ford Transit bus met kenteken [kentekennummer 14] onder observatie en waren [betrokkene 4] en [betrokkene 5] voorwerp van onderzoek. Aan de hand van de daarvan opgemaakte processen-verbaal kan het volgende – samengevat – worden vastgesteld.
4.4.2.
Op 14 februari 2014 werd gezien dat deze Ford Transit de grens met België passeerde en uiteindelijk aankwam op de locatie van Radermecker Interchemie. Dat is een fabrikant en groothandel in chemische producten, gevestigd te Luik. Vlak na aankomst kwam daar ook een witte Mercedes Atego met kenteken [kentekennummer 15] het terrein opgereden. Dat voertuig stond op dat moment op naam van [eigenaar perceel] uit Eindhoven.
Vervolgens werd gezien dat de witte Mercedes Atego werd beladen met minstens vier pallets met blauwe en zwarte vaten. Er vond een gesprek plaats tussen NN-1, de bestuurder van de Mercedes, en [betrokkene 4] , de bestuurder van de Transit. Daarna stapt NN-1 in de Mercedes Atego en reed weg. Vervolgens reed ook [betrokkene 4] weg in de Transit.
De observatie werd voortgezet op de witte Mercedes Atego. Er werd gezien dat deze bus rond 11:35 uur stopte bij een loods behorende bij [bedrijf 1] . Er werd gezien dat een onbekende man, NN-2, uit een witte VW Polo stapte en de loods binnen ging. Deze persoon wordt omschreven als een blanke man met een stevig postuur en kort geknipt haar. Vervolgens kwam de Mercedes Sprinter [kentekennummer 6] de loods uit en werd de Atego naar binnen gereden. Een aantal minuten later werd gezien dat de Atego de loods uit kwam en wegreed. Tijdens de observatie werd een personenauto merk Volvo gezien met kenteken [kentekennummer 16] , de auto die aan verdachte [medeverdachte 2] kan worden toegeschreven.
4.4.3.
[betrokkene 5] is niet bij de ontmoeting gesignaleerd. Er zijn echter wel sms-berichten tussen [betrokkene 4] en [betrokkene 5] die gelet op hun inhoud redelijkerwijs op niets anders betrekking kunnen hebben dan op de ontmoeting tussen NN-1 en [betrokkene 4] op 14 februari 2014 te Luik. Deze sms-berichten houden onder meer het volgende ‘gesprek’ in:
“ [betrokkene 4]  [betrokkene 5] : ik ben er hij niet
[betrokkene 5]  [betrokkene 4] : Hij is zo da heeft ook file gehad
[betrokkene 4]  [betrokkene 5] : Wat laden hij
[betrokkene 5]  [betrokkene 4] : 80 zwarte kannen zz 33 kannen van 30 L meta en 33 kannen van 30 L zwavel
[betrokkene 4]  [betrokkene 5] : Oke maat
[betrokkene 5]  [betrokkene 4] : Ok en jij krijgt envelop van hem wacht tot hij klaar is en weg dan laat me weten aub” [23]
4.4.4.
NN-1, dat wil zeggen de bestuurder van de Mercedes Atego, kan aan de hand van de inhoud van de bewijsmiddelen worden geïdentificeerd als medeverdachte [verdachte] . De rechtbank wijst in dat kader op de ritrapportage met betrekking tot de Mercedes Atego met kenteken [kentekennummer 15] , die inhoudt dat dit voertuig op 14 februari 2014 vanaf de locatie [eigenaar perceel] is gereden naar Luik en vanuit Luik is gereden naar de [adres 5] , zijnde het adres van [bedrijf 1] , [24] en de verklaring van [getuige 4] , eigenaar/directeur van [eigenaar perceel] , voor zover inhoudende dat deze rit is gereden door [verdachte] , dat het voertuig aan hem was uitgeleend en dat de rit niet is gereden in opdracht van [eigenaar perceel] . [25] Verdachte [verdachte] heeft ter terechtzitting ook verklaard dat hij de bestuurder van de Mercedes Atego was. [26]
4.4.5.
De rechtbank concludeert ten aanzien van dit onderdeel dat op 14 februari 2014 goederen in ontvangst zijn genomen van [betrokkene 4] door [verdachte] en dat [betrokkene 5] daarbij ten opzichte van [betrokkene 4] een sturende en instruerende rol vervulde. Verder kan worden geconcludeerd dat [verdachte] bij deze ontmoeting een hoeveelheid chemicaliën in ontvangst heeft genomen, waaronder, gelet op de in het SMS-gesprek gekozen afkortingen, redelijkerwijs ook een hoeveelheid zoutzuur zich heeft bevonden. Verder staat op grond van de observaties vast dat deze door [verdachte] in ontvangst genomen chemicaliën uiteindelijk in de loods van [bedrijf 1] zijn gebracht. Hoewel de ontvangst plaatsvond op een terrein van een fabrikant en groothandel in chemische producten, kan redelijkerwijs worden uitgesloten dat [verdachte] de goederen van die fabrikant heeft afgenomen. Dat scenario valt immers niet te rijmen met het gegeven dat [betrokkene 4] uit Nederland naar België rijdt om aldaar een ontmoeting met [verdachte] te hebben en goederen over te dragen, terwijl tegelijkertijd tussen [betrokkene 4] en [betrokkene 5] wordt gecommuniceerd over de af te nemen goederen, die kennelijk dus reeds vooraf door de afnemer waren besteld en over de kennelijke betaling voor die levering, die eveneens kennelijk vooraf was afgesproken. Bovendien is gesteld noch gebleken en ook overigens niet aannemelijk geworden dat ofwel [betrokkene 4] , ofwel [betrokkene 5] ofwel [verdachte] op enige wijze een verbinding hebben of hebben gehad met het bedrijf Interchemie te Luik. Ten slotte kan aan de hand van de verklaring van [getuige 4] , die – zakelijk weergegeven – bij de politie heeft verklaard dat [verdachte] niet zakelijk maar om privé-redenen op dat moment gebruik maakte van de Mercedes Atego worden geconcludeerd dat het in ontvangst nemen van de chemicaliën verband hield met persoonlijke betrokkenheid van [verdachte] met de ontvangen chemicaliën.
4.4.6.
Al hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen, in onderling verband en samenhang met de gehele bewijsvoering beschouwende, brengt de rechtbank tot het gevolg dat de door [verdachte] afgenomen en naar de loods van [bedrijf 1] getransporteerde goederen niet een legale bestemming hebben gehad, maar bestemd waren om te worden gebruikt bij de productie van synthetische drugs en ook dat de bij de overdracht betrokken personen, waaronder dus [verdachte] , dat hebben geweten. Deugdelijke en verifieerbare aanknopingspunten om te oordelen dat de aanwezigheid van [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] op het terrein van [bedrijf 1] in de tenlastegelegde periode met iets anders van doen had dan (het faciliteren van de productie van) synthetische drugs, zijn onvoldoende gesteld en gebleken en derhalve ook niet aannemelijk geworden.
5. Actiedag 25 april 2014: resultaat doorzoeking op en nabij de loods op het terrein van [bedrijf 1]
5.1.
Op grond van de waarnemingen van de observatieteams ontstond het vermoeden dat vanaf het bedrijf [bedrijf 1] door de verdachten vaten met formamide werden afgeleverd aan derden, vermoedelijk voor gebruik in de vervaardiging van synthetische drugs.
5.2.
Op 25 april 2014 heeft een doorzoeking ter inbeslagneming plaatsgevonden bij het bedrijf [bedrijf 1] , gevestigd aan de [adres 9] te Eindhoven. Bij deze doorzoeking werden de navolgende goederen aangetroffen: [27]
Chemicaliën
A) Achter terrein:
Op het achter terrein werd een rode zogenaamde huiftrailer aangetroffen met kenteken [kentekennummer 17] . In deze trailer stonden 62 vaten met elk 200 liter = 12.400 liter formamide.
Direct langs de buitengevel stonden 4 gascilinders met elk 50 liter zoutzuur gas. Zoutzuur gas is geschikt om te dienen bij de productie van synthetische drugs, aangezien deze stof wordt gebruikt voor de kristallisatie van MDMA.
Naast de huiftrailer met formamide stond een gesloten trailer. Dit betreft een witte Cherau trailer zonder kenteken. Na het verbreken van het slot bleek deze trailer geladen te zijn met:
- 43 vaten van elk 200 liter = 8.600 liter monomethylamine;
- 3 pallets met daarop 58 jerrycans van elk 25 liter = 1.450 liter aceton en
- een pallet met lege blauwe vaten.
B) Garagedeel:
Achter de roldeur stonden 18 vaten met elk 200 liter formamide = 3.600 liter formamide.
Tevens werd in het garagegedeelte een afgedekt palet aangetroffen met daarop 23 x 25 kg zakken met caustic soda. Tijdens de rondgang in de ruimtes direct achter de roldeur werd de kenmerkende lucht van MDMA waargenomen.
C) Houten kratten binnen in de loods:
Direct naast het garagedeel stonden houten kratten van 3 bij 3 meter. In een van de kratten werd een gereviseerde tabletteermachine, merk Kilian, type rondloper, 24 stations, aangetroffen. Ook werden bijbehorende matrijzen en stempels aangetroffen.
Achter deze tabletteermachine stonden 26 gascilinders van elk 50 liter inhoudende waterstofgas en lag een zak met 25 kg caustic soda.
In een tweede krat werd circa 40 liter aceton aangetroffen en een kist met daarin circa 15 kg PMK glycide zuur.
De aangetroffen caustic soda werd later getest als apaan (zie hiervoor). Van alle chemicaliën en stoffen zijn monsters genomen en voor onderzoek naar het NFI gestuurd met de vraag of het materiaal middelen bevatte die vermeld staan op de bij de Opiumwet behorende lijsten of op de bijlage bij de Wet voorkoming misbruik chemicaliën. Uit het rapport van het NFI daaromtrent blijkt dat de monsters inderdaad de hiervoor en hieronder genoemde chemicaliën bevatten en is door het NFI – samengevat – gerapporteerd dat en hoe alle chemicaliën op zichzelf en in samenhang met elkaar kunnen worden gebruikt bij de vervaardiging van synthetische drugs. [28]
Aan chemicaliën werd in totaal aangetroffen:
- 16.000 liter formamide (geschikt voor ongeveer 17.600 kilogram amfetaminepasta en
11.000 kilogram droge amfetamine);
- 8.600 liter monomethylamine;
- 4 x 50 liter zoutzuur gas en 26x50 liter waterstofgas;
- 600 kilogram apaan;
- 1490 liter aceton;
- 15 kilogram PMK glycide zuur. [29]
Verdovende middelen en wapens
Naast deze chemicaliën werden ook nog een grote hoeveelheid verdovende middelen en een drietal verboden wapens aangetroffen. Ook hier geldt dat van alle verdovende middelen monsters zijn genomen en positief door het NFI zijn getest. Er werd een positieve indicatie verkregen op de aanwezigheid van in totaal ca. 71,23 kilogram bruto aan amfetamine en 280 kilogram bruto aan MDMA, beiden voorkomend op de lijst I van de Opiumwet. [30]
D) Witte aanhangwagen binnen in de loods:
Naast de houten kratten stond een kleine koelaanhangwagen die was afgesloten. Via de rubbers van de achterdeur kon een acetonlucht worden waargenomen. Na verbreking van het slot werd aangetroffen:
- 2 tassen met in totaal circa 24 kilogram MDMA-kristallen (ruw eindproduct);
- groot aantal tassen, dozen en zakken welke waren gevuld met roze, paarse, blauwe en
groene tabletten. Deze tabletten waren rond van vorm en droegen een logo in de vorm van
een handgranaat;
Totaal gewicht van de tabletten: 230 kilogram. Gewicht per tablet: 0,3 gram;
Totaal aantal tabletten circa 805.000.
E) Bestelbus [kentekennummer 6] binnen in de loods:
In een witte bestelbus met laadklep, kenteken [kentekennummer 6] , werd aangetroffen:
- een aluminium zak en een zwarte tas met daarin 3 aluminium zakken met in totaal 34,5
kilogram MDMA-kristallen (ruw eindproduct);
- zwarte tasjes met daarin 6 gripzakken met in totaal 1,750 kilogram roze, paarse, blauwe en
groene tabletten;
- plastic tasje met daarin 5 zakken met pillen, in totaal 1,510 kilogram;
- ABUS hangsloten;
- GSM Samsung.
In de laadruimte van de bus werden verder nog 4 zakken met in totaal 34,5 kilogram MDMA-kristallen aangetroffen en in de bestuurderscabine werd een zwarte tas met 6 gripzakken met MDMA-tabletten en een plastic tas met vijf zakken MDMA-pillen aangetroffen.
F) In een VW Golf personenauto [kentekennummer 18] binnen in de loods werd aangetroffen:
In de achterbak:
- 2 witte plastic emmers met in totaal 24,7 kilogram amfetaminepasta;
- reiskoffer met daarin 20 pakketten amfetamine, in totaal 23,0 kilogram;
- plastic tas met daarin pakketten amfetamine, in totaal 17,7 kilogram;
- plastic tas met daarin pakketten amfetamine, in totaal 8,430 kilogram.
Naast de VW Golf werden een vuilniszak en twee foedraals aangetroffen. Vastgesteld kan worden dat ook deze op het moment dat de doorzoeking een aanvang nam in de kofferbak van de VW Golf lagen. In de ene foedraal bevond zich een vuurwapen (HK 91 kaliber 308) met 4 lege patroonmagazijnen. In het andere foedraal zat een vuurwapen (HK G3) met daarnaast 3 lege patroonmagazijnen. In de vuilniszak zat een raketwerper geladen met een scherpe granaat. [31] Deze wapens zijn onderzocht en allemaal als strijdig met de Wet wapens en munitie bevonden. [32]
6. Strafrechtelijke duiding rol van verdachte [verdachte]
6.1.
De verdachte wordt verweten dat hij opzettelijk en al dan niet tezamen met anderen zich schuldig heeft gemaakt aan de in artikel 10a van de Opiumwet strafbaar gestelde voorbereiding van Opiumwetdelicten door – kort gezegd – het voorhanden hebben en doorleveren van een (deel van de) partij van 16.000 liter formamide en door het voorhanden hebben van een grote hoeveelheid van verschillende soorten chemicaliën, voorwerpen en vervoermiddelen (feit 3) en dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan strafbare voorbereidingshandelingen door zijn betrokkenheid bij de levering van chemicaliën op 25 maart 2014 (feit 1).
6.2.
Artikel 10a van de Opiumwet betreft een zelfstandig delict met een eigen karakter. Dat komt tot uiting in de subjectieve bestanddelen van de delictsomschrijving. De dader moet niet alleen weten of ernstige reden hebben om te vermoeden dat de goederen die hij bestelt en/of voorhanden heeft, bestemd zijn voor het plegen van een delict als bedoeld in art. 10, vierde of vijfde lid, van de Opiumwet, hij moet de goederen ook besteld en/of voorhanden hebben om een dergelijk delict voor te bereiden of te bevorderen. Alleen wetenschap hebben van de criminele bestemming van de goederen is niet steeds voldoende. Daarnaast moet er ook opzet op voorbereiden of bevorderen zijn. Voorwaardelijk opzet is in dat verband voldoende.
6.3.
Wat betreft het bestanddeel “voorhanden hebben” is vereist a) de aanwezigheid van het goed (zonder dat vereist is dat het goed zich in de onmiddellijke nabijheid bevindt) zodanig dat de verdachte – middellijk of onmiddellijk – over het goed kan beschikken, b) de verdachte moet zich in meer of mindere mate bewust zijn van de aanwezigheid van dat goed en c) tussen de verdachte en het goed moet een bepaalde relatie bestaan, in die zin dat er met betrekking tot het goed een zekere vorm van machtsuitoefening, dat wil zeggen: feitelijke macht over het goed, mogelijk moet zijn. Dat het goed aan de verdachte moet toebehoren in de zin van eigenaarschap is geen vereiste.
6.4.
De verdachte wordt onder feiten 2 en 4 verweten dat hij opzettelijk en al dan niet tezamen met anderen een grote hoeveelheid MDMA en amfetamine aanwezig heeft gehad als bedoeld in artikel 2, aanhef en onder C, van de Opiumwet en verboden wapens voorhanden heeft gehad (feit 4).
6.5.
Wat betreft het bestanddeel voorhanden hebben wordt verwezen naar hetgeen hiervoor onder 6.3 is overwogen. Die maatstaf geldt hier evenzeer. Om tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde opzettelijk aanwezig hebben in vorenbedoelde zin te kunnen komen, dient vastgesteld te kunnen worden dat de ten laste gelegde hoeveelheid verdovende middelen zich in de machtssfeer van de verdachte hebben bevonden en dat bij de verdachte -een zekere mate van- wetenschap bestond ten aanzien van de aanwezigheid van die verdovende middelen in de loods. Niet noodzakelijk is dat de verdovende middelen de verdachte toebehoren, noch dat hij enige beschikkings- en/of beheersbevoegdheid ten aanzien van de verdovende middelen heeft.
6.6.
De rechtbank heeft hiervoor reeds opgemerkt dat zij tot de vaststelling komt dat de verdachte, tezamen met zijn medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] , de ‘club’ vormde waar de medeverdachte [medeverdachte 1] over heeft verklaard bij de politie. De rechtbank baseert zich daarbij op de gehele bewijsvoering, waaruit kan worden afgeleid dat de verdachte zich in de periode vanaf 14 februari 2014, toen hij vanuit Luik een lading chemicaliën kwam afleveren, tot en met 25 april 2014, de datum van de inval door de politie, waarbij de verdachte ’s ochtends in en nabij de loods is gesignaleerd in de zwarte trekker die hij had gehuurd, met grote regelmaat heeft bevonden op het terrein van [bedrijf 1] . Hij is daarbij – zoals ook al door de rechtbank is opgemerkt – meerdere malen samen gezien met (een van) de medeverdachten [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] . Verder blijkt uit de bewijslevering dat de verdachte zowel alleen (14 februari 2014) als samen met [medeverdachte 2] (25 maart 2014) betrokken is geweest bij leveringen van chemicaliën, waarvan het vaststaat dat deze dienden voor de productie van synthetische drugs. Ook blijkt dat de verdachte meerdere keren in de weer is geweest met de witte Mercedes bestelbus met laadklep en kenteken [kentekennummer 6] . [33] Gelet ook op het feit dat uit het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting bemoeienis van anderen dan verdachte, [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] met de geleverde partij formamide, de twee bestelbussen in de loods en de opslag in de loods op geen enkele wijze aannemelijk is geworden, moet het er – zoals al opgemerkt – voor worden gehouden dat de verdachten
[medeverdachte 2] , [verdachte] en [medeverdachte 3] de door [medeverdachte 1] genoemde ‘club’ vormen die betrokken zijn bij de opslag in de houten kisten, de formamide en de bestelbussen in de loods en dus ook verantwoordelijk moeten zijn voor hetgeen in de houten kisten en de bestelbussen aan chemicaliën en verdovende middelen is aangetroffen. Omdat strafrechtelijk relevante betrokkenheid van anderen daarbij op geen enkele wijze is gebleken, kunnen zij, mede in aanmerking genomen de zeer gegroepeerde opslag van alles in en nabij de loods, eveneens verantwoordelijk worden gehouden voor hetgeen in de witte aanhangwagen in de loods, in de VW Golf in de loods en in de witte Cherau trailer is aangetroffen. Van een andere ‘drugsgroepering’ die opereerde op het terrein van [bedrijf 1] en bemoeienis had met één of meer van de aangetroffen goederen en vervoermiddelen, is immers geen enkel spoor in het dossier te vinden.
6.7.
De rechtbank wordt in haar conclusies nog gesterkt door het feit dat de witte aanhangwagen en de witte Cherau trailer waren afgesloten met zogenaamde ABUS sloten en dat de sleutels tot die sloten zijn aangetroffen in de witte Mercedes bestelbus [kentekennummer 6] . [34] Ook draagt aan haar conclusies bij het feit dat op de hengsels van één tas, aangetroffen in de witte aanhangwagen en met inhoud verdovende middelen, een DNA-profiel is aangetroffen dat in de richting van de medeverdachte [medeverdachte 2] wijst. Hoewel het hier geen ‘volle’ DNA-match betreft, kan deze omstandigheid in het licht van de rest van de bewijsvoering redelijkerwijs niet anders worden uitgelegd dan als wijzende op de betrokkenheid van deze medeverdachte bij het geheel. [35]
6.8.
Dat [medeverdachte 2] samen met verdachte deel uitmaakte van de groepering vindt voorts nog ondersteuning in het feit dat in de witte bestelbus met kenteken [kentekennummer 6] een GSM is aangetroffen waarvan de binnenkant is bemonsterd en dat op die bemonstering celmateriaal afkomstig van verdachte is aangetroffen (matchkans kleiner dan 1 op 1 miljard). [36] Bij de politie oppert de verdachte als verklaring dat hij die telefoon wel eens aan de kant heeft geschoven toen hij de bestelbus verplaatste, maar als hem wordt voorgehouden dat zijn celmateriaal aan de binnenkant is aangetroffen, moet de verdachte een verklaring daarvoor schuldig blijven. Ter terechtzitting komt de verdachte met de verklaring dat het ooit eens is voorgevallen dat hij had gezien dat een TOMTOM-navigatiesysteem en een GSM uit de bus vielen en dat hij toen de GSM weer in elkaar heeft gezet en terug in de bus heeft gelegd. De rechtbank acht deze verklaring, ook omwille van het tijdstip waarop de verdachte met deze verklaring komt, volstrekt ongeloofwaardig.
Ook kan nog ondersteuning worden gevonden in het feit dat op de hengsels van een aantal andere tassen, ook aangetroffen in de witte aanhangwagen in de loods en ook met inhoud
verdovende middelen, DNA-profielen zijn aangetroffen die telkens in de richting van verdachte [verdachte] wijzen. [37] Bij een van de tassen betreft dit een matchkans die kleiner is dan 1 op 1 miljard. Ook hier geldt dat het feit dat dit bij de twee andere tassen geen ‘volle’ DNA-matches betreffen, geen afbreuk kan doen aan hun belastende waarde wanneer zij worden betrokken bij de gehele bewijsvoering. Daarbij werkt het niet in het voordeel van de verdachte dat hij eerst ter terechtzitting met de verklaring voor de aanwezigheid van zijn DNA op die hengsels is gekomen, namelijk dat hij regelmatig broodjes ging halen voor de werknemers van [bedrijf 1] en dat zodoende zijn DNA op de plastic tassen is gekomen en dat deze tassen dan vervolgens zonder zijn bemoeienis in de aanhangwagen zijn gekomen. Ook deze verklaring verdient naar het oordeel van de rechtbank geen geloof. Vooral niet, omdat de werknemers van [bedrijf 1] geen van allen hebben verklaard dat de verdachte regelmatig broodjes ging halen. Sterker, in algemene zin kan worden opgemerkt dat de werknemers van [bedrijf 1] eigenlijk geen idee hadden wat de verdachte op het terrein van [bedrijf 1] deed.
In het verlengde hiervan verdient nog opmerking dat de verdachte ook nog op een ander punt evident ongeloofwaardig heeft verklaard. De verdachte heeft ten aanzien van het lossen van de formamide na aankomst op het terrein van [bedrijf 1] verklaard daadwerkelijk en feitelijk zittend op de heftruck aan de werknemers van [bedrijf 1] te hebben voorgedaan hoe de lading het makkelijkst kon worden gelost, omdat er moeilijkheden waren daarmee. De rechtbank kan evenwel niet anders dan constateren dat de verklaring van de verdachte op dit punt geen enkele ondersteuning vindt in de verklaringen van de werknemers, die van moeilijkheden bij het lossen en hulp daarbij van de verdachte niet reppen, en in de processen-verbaal van (camera- en fysieke) observaties kan evenmin steun voor de verklaring van de verdachte worden gevonden. De rechtbank vindt het bevreemding wekkend dat de verdachte op de eerste zittingsdag vol blijft houden dat hij daadwerkelijk op een heftruck heeft voorgedaan hoe een vat met formamide het makkelijkst kon worden gelost, maar daar vervolgens op de tweede zittingsdag op terugkomt door te verklaren dat hij niet op de heftruck heeft gezeten tijdens het lossen maar alleen handmatig heeft voorgedaan hoe ze de vaten het beste konden lossen door in de container te klimmen en aanwijzingen en instructies te geven. Overigens vindt de verklaring van de verdachte in zoverre evenmin steun in verklaringen van werknemers en processen-verbaal van observaties en camerabeelden. Kortom, de verdachte verklaart weinig geloofverdienend.
6.9.
Het feit dat zowel [medeverdachte 2] als [verdachte] in verband kunnen worden gebracht met tassen met daarin verdovende middelen in een witte aanhangwagen in de loods, in combinatie bezien met hun betrokkenheid in algemene zin en de frequentie daarvan met de loods en de bestelbussen, hun betrokkenheid bij de formamide, de betrokkenheid van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] bij een tweetal leveringen daarvan aan anderen meteen op de dag van het arriveren van de formamide, de betrokkenheid van [medeverdachte 2] en [verdachte] bij een eerdere levering van chemicaliën op 25 maart 2014, de betrokkenheid van [verdachte] bij een eerdere levering van chemicaliën op het terrein van [bedrijf 1] op 14 februari 2014, kan tot geen enkele andere conclusie leiden dan de conclusie die hiervoor door de rechtbank reeds getrokken is. Dat verdachte zeggenschap had
over, wetenschap had van en opzet had op het aanwezig hebben van al hetgeen in en nabij de loods is aangetroffen en aan de ‘club’ van [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] kan worden toegeschreven en op de handelingen die daarmee zijn verricht, is daarmee bewezen.
6.10.
Nochtans heeft de verdachte ter terechtzitting ontkend van iets te hebben geweten en verklaard van mening te zijn zich aan niets strafrechtelijks te hebben schuldig gemaakt. De verklaring van de verdachte ter terechtzitting op de verschillende hem belastende feiten en omstandigheden is ten opzichte van het gewicht van het redengevende belastende materiaal evenwel volstrekt onvoldoende. In dat verband merkt de rechtbank nog het volgende op. De verdachte is bij de politie twee keer verhoord. Bij die gelegenheden heeft hij op een weinig aantal vragen een antwoord gegeven, maar is daarbij blijven steken in algemeenheden en vaagheden. Hij heeft verklaard dat hij aanwezig was bij het lossen van de formamide, dat hij kind aan huis was op het terrein van [bedrijf 1] , dat zijn quad daar staat opgeslagen en zijn zwarte DAF-trekker. Vervolgens heeft hij zich op concrete vragen van de verbalisanten met betrekking tot zijn betrokkenheid bij de formamide, de levering van 25 maart 2014 en met betrekking tot de aangetroffen verdovende middelen en wapens, waaronder ook de resultaten van het DNA-onderzoek, steevast op zijn zwijgrecht beroepen, ook nadat hem de omvang en ernst van de zaak duidelijk moet zijn geworden. Eerst ter terechtzitting heeft de verdachte op detailpunten en inhoudelijke vragen een verklaring afgelegd. Deze komt – kort samengevat – daarop neer dat hij weliswaar op 14 februari 2014 en 25 maart 2014 betrokken is geweest bij leveringen van goederen, maar dat hij dat op 25 maart 2014 deed op verzoek van [medeverdachte 3] , dat hij niet wist om wat voor goederen het ging en dat hij niet het vermoeden had dat het niet in de haak zou zijn. Zijn aanwezigheid op het terrein van [bedrijf 1] op verschillende momenten had te maken met af en toe een bakje koffie drinken of om daar werkzaamheden te verrichten uit hoofde van zijn beroep als industrieel verhuizer.
Indien het daadwerkelijk in elkaar steekt zoals de verdachte ter terechtzitting de rechtbank heeft willen doen geloven, dan vermag de rechtbank niet goed in te zien waarom hij zulks niet veel eerder, in ieder geval op het moment dat het hem voor het eerst duidelijk werd dat hij in een ernstige zaak werd betrokken, de hem ontlastende lezing van de feiten uit de doeken heeft gedaan. Geconstateerd moet echter worden dat de verdachte eerst geruime tijd na het gereedkomen van het eindproces-verbaal en toen hem alle belastende feiten en omstandigheden bekend waren en hij zich op een verklaring heeft kunnen prepareren, met zijn verklaring is gekomen. Omwille van het geringe gewicht van verdachtes verklaring ter zitting ten opzichte van de gehele bewijsvoering, het feit dat hij deels ongeloofwaardig heeft verklaard en op andere onderdelen een niet verifieerbare, deugdelijke en de redengevendheid ontzenuwende verklaring heeft gegeven, komt de rechtbank tot de slotsom dat het hier een vooraf op het strafdossier afgestemde en geprepareerde verklaring betreft, waaraan geen geloof kan worden gehecht. De rechtbank stelt die dan ook terzijde.
6.11.
Een en ander leidt tot de slotsom dat voldaan wordt aan de hiervoor onder 6.2 tot en met 6.5 weergegeven maatstaven en dat aldus wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte zich aan de onder 1 en 3 tenlastegelegde voorbereidingshandelingen heeft schuldig gemaakt, alsmede dat hij zich aan het aanwezig hebben c.q. voorhanden hebben van de verdovende middelen en de wapens heeft schuldig gemaakt. Al hetgeen door of namens de verdachte ten verweer is betoogd, stuit af op hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen en beslist.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
1.
op tijdstippen in de periode van 1 januari 2014 tot en met 26 maart 2014 te Eindhoven en/of Nieuwkuijk (gemeente Heusden) en/of te Luik, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet (te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, vervaardigen en/of binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van een of meer hoeveelhe(i)d(en) van (een) materia(a)l(en) bevattende amfetamine, zijnde (een) middel(len) als vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I en/of een of meer hoeveelhe(i)d(en) van (een) materia(a)l(en) bevattende (een) (ander(e)) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I), voor te bereiden en/of te bevorderen,
- vervoermiddelen en stoffen voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en zijn mededader(s) wisten dat die bestemd waren tot het plegen van die feiten,
immers heeft verdachte, en/of een of meer van zijn mededaders opzettelijk daartoe
- (een) hoeveelhe(i)d(en) chemische stoffen (chemicaliën) vervoerd en/of afgeleverd en/of ontvangen en/of opgeslagen en/of voorhanden gehad en
- vervoermiddel(en) voorhanden gehad.
2.
op 25 april 2014 te Eindhoven, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad,
ongeveer 222 kg (= 124 kg + 98 kg) (bruto) aan MDMA tabletten en
ongeveer 58 kg (bruto) MDMA kristallen, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I en
ongeveer 71 kg (bruto) amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
3. op tijdstippen in de periode van 01 januari 2014 tot en met 25 april 2014 te Eindhoven, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet (te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, vervaardigen en/of binnen en/of
buiten het grondgebied van Nederland brengen van (een) hoeveelhe(i)d(en) van
een materiaal bevattende MDMA en/of amfetamine, (telkens) zijnde MDMA en/of
amfetamine een middel als vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I), voor te bereiden en/of te bevorderen
- een voorwerp en vervoermiddelen en stoffen voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte
en/of zijn mededader(s) wisten dat die bestemd waren tot het plegen van die feiten,
immers heeft hij, verdachte, en/of een of meer van zijn mededaders opzettelijk daartoe:
- grote hoeveelheden chemische stoffen (chemicaliën), waaronder
16.000 liter formamide en
8.600 liter monomethylamine en
4 x 50 liter zoutzuur gas (cilinders) en
26 x 50 liter waterstofgas (cilinders) en
600 kilogram apaan en
1.490 liter aceton en
15 kilogram PMK glycide zuur
voorhanden gehad en
- een tabletteermachine (met bijbehorende matrijzen en stempels) voorhanden gehad en
- meerdere vervoermiddelen voorhanden gehad.
4.
op 25 april 2014 te Eindhoven tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
wapens van categorie II, te weten:
- een (automatisch aanvals)geweer, merk Heckler & Koch, model G3A4, kaliber .308
(met drie patroonmagazijnen, merk Heckler & Koch, model G3, kaliber .308) en
- een antitankbrisantgranaatraketwerper, model M-80 (met daarin een scherpe raket),
zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen of zaken door vuur of door
middel van ontploffing, voorhanden heeft gehad en
een wapen van categorie III, te weten:
- een (semi-automatisch) geweer, merk Heckler & Koch, model HK91, kaliber .308 (met vier patroonmagazijnen, merk Heckler & Koch, model G3, kaliber .308), voorhanden heeft gehad.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Motivering van de beslissing.
De eis van de officier van justitie.
Een gevangenisstraf van 8 jaar met aftrek van voorarrest.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft primair vrijspraak van het tenlastegelegde bepleit. Subsidiair is aangevoerd dat bij het bepalen van de strafmaat nadrukkelijk rekening dient te worden gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte heeft het al zwaar voor zijn kiezen gehad tijdens de periode dat hij met betrekking tot deze strafzaak in detentie in Servië verbleef, weshalve de tijd dat hij daar in hechtenis zat in veelvoud (ten minste maal 2) afgetrokken dient te worden van de opgelegde straf. Voorts is verdachte vader van een dochter en heeft hij huisvesting en werk. De Justitiële Documentatie is zeer beperkt. Verdachte heeft geen relevante recidive. Voorts dient te worden meegewogen: de relatief korte periode die hooguit bewezen kan worden, evenals de beperkt blijkende rol van verdachte in geval van bewezenverklaring.
De voorlopige hechtenis dient te worden opgeheven gezien het primaire pleidooi tot vrijspraak.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte
Verdachte heeft zich als mededader schuldig gemaakt aan het gedurende een aantal maanden plegen van voorbereidingshandelingen voor de productie van synthetische drugs, zoals amfetamine en MDMA. Daartoe heeft hij onder meer zeer grote hoeveelheden chemicaliën voorhanden gehad. Daarnaast heeft hij als mededader opzettelijk zeer grote hoeveelheden harddrugs (XTC-pillen en amfetamine) aanwezig gehad en twee geweren (waaronder een automatisch exemplaar), patroonmagazijnen en een raketwerper met in de lanceerbuis een scherpe granaat voorhanden gehad.
Het plegen van voorbereidingshandelingen in het kader van de Opiumwet is een misdrijf dat aan de basis staat van vaak (zeer) grootschalige productie van en handel in harddrugs, stoffen die zeer schadelijke gevolgen hebben voor de gebruikers ervan. Productie en handel in deze stoffen leidt bovendien vaak tot ernstige nevencriminaliteit. De politie heeft in dit verband becijferd dat de aangetroffen XTC-pillen (enkele honderdduizenden) een straatwaarde hebben van € 4.000.000,- en dat met de aangetroffen hoeveelheden precursoren, circa 17.600 kilogram amfetaminepasta of 11.000 kilogram droge amfetamine geproduceerd kan worden met een mogelijke criminele opbrengst van ongeveer
€ 144.000.000,-.
De officier van justitie heeft te dezen aangevoerd dat het hier gaat om “ontstellende” hoeveelheden verdovende middelen en chemicaliën voor de productie van synthetische drugs en dat de kwalificatie “zeer ernstige criminaliteit” hier zonder meer toepasselijk is. Voorts heeft hij aangevoerd dat deze vorm van criminaliteit vanwege verschillende neveneffecten en gevolgen, zoals de gevaarzetting bij de productie van synthetische drugs, de belasting van het milieu doordat het drugsafval veelal illegaal wordt gedumpt, het moeten witwassen van de criminele opbrengst en de door drugsverslaafden veroorzaakte kleine criminaliteit en overlast, “maatschappijverziekend” kan worden genoemd. Harde bewoordingen waar de rechtbank zich bij aansluit.
Verdachte heeft de op tal van fronten optredende schadelijke effecten klaarblijkelijk volledig ondergeschikt gemaakt aan zijn eigen en andermans financiële gewin.
Voor wat betreft de wapens overweegt de rechtbank dat het algemeen bekend is dat het voorhanden hebben van dergelijke wapens grote veiligheidsrisico's met zich brengt.
Het illegale bezit van vuurwapens vormt vanwege de daaraan verbonden gevaarzetting een maatschappelijk kwaad en daarom moet streng worden opgetreden tegen het onbevoegd voorhanden hebben ervan.
Dit alles rechtvaardigt een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Niet alleen uit oogpunt van vergelding, maar ook om anderen er van te weerhouden dit soort misdrijven te plegen.
Bij de beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank ter indicatie gekeken naar de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. Daarbij wordt voor de in- of uitvoer van een hoeveelheid harddrugs van meer dan 20 kilogram als vertrekpunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren gesteld en, indien het een organisatie betreft, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren. Ook heeft de rechtbank nog gekeken naar wat in andere zaken, die grosso modo vergelijkbaar zijn met de onderhavige, door de rechter aan straf is opgelegd.
De rechtbank is – alles afwegende – van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaar met aftrek van de tijd die de verdachte in verzekering en voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank heeft de ogen niet gesloten voor de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, maar is van oordeel dat deze ten opzichte van al hetgeen hiervoor is overwogen onvoldoende gewicht in de schaal leggen om tot een andere strafoplegging te komen.
Het verweer van de verdediging om bij het bepalen van de strafmaat in het voordeel van verdachte in het bijzonder rekening te houden met de detentie in Servië, is voor de rechtbank -gelet op het vorenstaande- evenmin reden om tot een andersluidend oordeel te komen.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
27, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht;
2, 10 en 10a van de Opiumwet;
2, 3, 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
DE UITSPRAAK
De rechtbank.
Verklaart het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
1.
medeplegen van een feit, bedoeld in het vierde lid of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voorbereiden of bevorderen, door vervoermiddelen en stoffen voorhanden te hebben waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit, meermalen gepleegd. 2: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B, van de Opiumwet gegeven verbod. 3.
medeplegen van een feit, bedoeld in het vierde lid of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voorbereiden of bevorderen, door voorwerpen, vervoermiddelen en stoffen voorhanden te hebben waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit, meermalen gepleegd. 4.
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II, meermalen gepleegd
en medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie III
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf.
Gevangenisstraf voor de duur van 6 jaar, met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.P.J. Scheele, voorzitter,
mr. E.C.P.M. Valckx en mr. E.M.J. Raeijmaekers, leden,
in tegenwoordigheid van M.P.M. van Goethem, griffier,
en is uitgesproken op 16 maart 2016.

Voetnoten

1.Proces-verbaal van bevindingen 30-588216, opgenomen als bijlage 1 bij Algemeen Dossier, ordner 1 en bijlage 1 bij zaaksdossier 01, ordner 1.
2.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] , opgenomen als bijlage 19 bij Persoonsdossier 1, p. PD01-58
3.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , opgenomen als bijlage 45 bij ordner Zaaksdossier 1, p. 596 e.v.
4.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2] , opgenomen als bijlage 9 bij Persoonsdossier 2, p. PD02-89
5.Verklaring verdachte ter terechtzitting van de rechtbank d.d. 26 februari 2016.
6.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , als bijlage 35 opgenomen bij ordner Zaaksdossier 1, p. 414 e.v. en proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] , als bijlage 40 opgenomen bij ordner Zaaksdossier 1, p. 481 e.v. en proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte 1] , opgenomen als bijlage 19 bij ordner Persoonsdossier 1, p. PD01-63
7.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2] , opgenomen als bijlage 8 bij ordner Persoonsdossier 2, p. PD02-67
8.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] , opgenomen als bijlage 19 bij ordner Persoonsdossier 1, p. PD01-57 e.v.
9.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] , opgenomen als bijlage 20 bij ordner Persoonsdossier 1, p. PD01-65 e.v.
10.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] , opgenomen als bijlage 21 bij ordner Persoonsdossier 1, p. PD01-99 e.v.
11.Relaasproces-verbaal van het Algemeen Dossier, ordner 1, p. 14
12.Proces-verbaal bevindingen vergelijkingsonderzoek LFO, opgenomen als bijlage 32 bij ordner Beslagdossier, p. 154 e.v.
13.Proces-verbaal doorzoeking [adres 6] , opgenomen als bijlage 45 bij ordner Algemeen Dossier, deel 2, p. 290 e.v.
14.Proces-verbaal verslag binnentreden perceel [adres 6] , opgenomen als bijlage 24 bij ordner Algemeen Dossier, deel 2, p. 220 e.v.
15.Proces-verbaal van verhoor van [betrokkene 1] , opgenomen als bijlage 63 bij ordner Algemeen Dossier, deel 2, p. 396 e.v.
16.Proces-verbaal van verhoor van [betrokkene 1] , opgenomen als bijlage 64 bij ordner Algemeen Dossier, p. 406 e.v.
17.Algemeen Dossier, ordner 2, p. 414
18.Algemeen Dossier, ordner 2, p. 440.
19.Zie bijlagen bij dit vonnis, rapport NFI identificatie van drugs en precursoren van 20-6-2014, processen-verbaal doorzoeking en inbeslagneming pand [adres 7] en kvi chemicaliën
20.Eigen waarneming van de rechtbank ten aanzien van de foto’s opgenomen in het Beslagdossier, ordner 1, bijlage 12, p. 59 en de foto opgenomen in Algemeen Dossier, ordner 2, bijlage 67, p. 434.
21.Proces-verbaal van verhoor van [betrokkene 3] , opgenomen als bijlage 67 bij ordner Algemeen Dossier, p. 428 e.v.
22.Proces-verbaal van verhoor van [betrokkene 2] , opgenomen als bijlage 57 bij ordner Algemeen Dossier, p. 359 e.v.
23.Proces-verbaal van overdracht van informatie, opgenomen als bijlage 23 bij ordner Zaaksdossier 5, p. ZD05-281 e.v. met als bijlage een overzicht van tapgesprekken. De genoemde SMS-berichten staan vermeld op p. ZD05-291 en ZD05-292.
24.Een ander geschrift in de zin van art. 339, eerste lid, aanhef en onder 5°, Sv in verbinding met artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5°, Sv, te weten de ritrapportage, opgenomen als bijlage bij het als bijlage 24 gevoegde proces-verbaal van bevindingen verstrekking gevorderde gegevens bij [eigenaar perceel] , ordner Zaaksdossier 5, p. ZD05-297
25.Proces-verbaal van bevindingen verstrekking gevorderde gegevens bij [eigenaar perceel] , ordner Zaaksdossier 5, p. ZD05-297 e.v. in combinatie met de handgeschreven verklaring van [getuige 4] d.d. 24 juli 2014, opgenomen als bijlage bij voornoemd proces-verbaal, p. ZD05-302.
26.Verklaring verdachte ter terechtzitting van 26 februari 2016 afgelegd.
27.Proces-verbaal Landelijke Eenheid Ontmantelen, opgenomen als bijlage 13 bij de 1e aanvulling op het einddossier, p. 84 e.v.
28.Zie bijlagen bij dit vonnis, rapport NFI identificatie van drugs en precursoren van 20-6-2014, processen-verbaal doorzoeking en inbeslagneming pand [adres 7] en kvi chemicaliën
29.Proces-verbaal bevindingen opbrengst chemicaliën en drugs, opgenomen als bijlage 22 bij ZD-01, ordner 1, p.275
30.Zie bijlagen bij dit vonnis, rapporten NFI identificatie van drugs en precursoren van 21-5-2014, 28-5-2014 en 24-6-2014 alsmede de processen-verbaal indicatief testen en wegen van verdovende middelen en het proces-verbaal wegen, bemonsteren en testen van vermoedelijk harddrugs
31.Proces-verbaal doorzoeking forensische opsporing loods [adres 8] , opgenomen als onderdeel van bijlage 1 bij ZD-03, p. 16 e.v.
32.Zie bijlage bij dit vonnis, proces-verbaal onderzoek inbeslaggenomen wapens
33.Proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte] d.d. 4 januari 2016, proces-verbaalnr. 26141176Z-338.
34.Zie bijlage bij dit vonnis, proces-verbaal bevindingen aantreffen ABUS-sloten
35.Zie bijlagen bij dit vonnis, aanvullende rapporten NFI van 2-2-2016 en 25-2-2016 en kvi algemeen (oorspronkelijk SIN-nr AAHI2078NL) + aanvullend proces-verbaal van politie, forensische opsporing, d.d. 1 maart 2016, proces-verbaalnr. PL2675/14-042501 betreffende beantwoording vragen van de rechtbank over de wijziging van dat SIN-nummer.
36.Zie bijlagen bij dit vonnis, rapport NFI van 21-12-2015, proces-verbaal onderzoek aan de Samsung GSM
37.Zie bijlagen bij dit vonnis, aanvullend rapport NFI van 2-2-2016 en kvi algemeen