ECLI:NL:RBOBR:2016:1125

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
14 maart 2016
Publicatiedatum
11 maart 2016
Zaaknummer
01/845708-15
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal van een bejaarde vrouw door een groep, met een gevangenisstraf en schadevergoeding als gevolg

Op 14 maart 2016 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met anderen een bejaarde vrouw heeft bestolen van een geldbedrag van € 10.000,-. De verdachte, geboren in 1988, werd beschuldigd van diefstal in vereniging. De rechtbank oordeelde dat de verdachte en zijn mededaders de vrouw hadden benaderd onder het voorwendsel haar te helpen, waarna zij haar geld hebben gestolen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 26 oktober 2015 in een bankgebouw in Eindhoven in contact kwam met de vrouw, die net een groot bedrag had opgenomen. Hij bood aan haar naar huis te brengen, maar reed een onlogische route en stopte meerdere keren, waarbij hij de gelegenheid had om het geld uit haar tas te stelen. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan de diefstal en legde een gevangenisstraf op van 150 dagen, waarvan 62 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. Daarnaast werd de verdachte verplicht om de schade van € 10.000,- aan het slachtoffer te vergoeden. De rechtbank weigerde bijzondere voorwaarden op te leggen aan de voorwaardelijke straf, omdat er geen noodzaak voor was gebleken. De vordering van de benadeelde partij werd toegewezen, en de verdachte werd hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de schade.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/845708-15
Datum uitspraak: 14 maart 2016
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988,
wonende te [adresgegevens] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 29 februari 2016.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 29 januari 2016.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 19 oktober 2015 tot en met 2 november 2015
te Eindhoven tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans
alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te
bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse
hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een
samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 1] heeft bewogen tot de afgifte
van geld (5200 euro), in elk geval van enig goed, hebbende verdachte en/of
zijn mededader(s) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven -
valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid:
- aangebeld bij die [slachtoffer 1] en/of - zich voorgedaan als werkzaam bij [bedrijf] (bestelbus en visitekaartje) en/of - die [slachtoffer 1] zijn vakmansoordeel gegeven inhoudende dat er niet alleen geschilderd maar waarschijnlijk ook gerenoveerd moest worden en dat er nieuwe dakpannen op het dak moesten en/of - die [slachtoffer 1] met de bestelbus naar haar bank heeft gebracht zodat zij daar veilig kon pinnen,

waardoor [slachtoffer 1] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;

2.
hij op of omstreeks 26 oktober 2015 te Eindhoven tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen geld (10000 euro), in elk geval enig goed,
geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2] , in elk
geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn
mededaders;
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] op of omstreeks 26 oktober 2015 te tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid geld (10.000 euro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan die [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 1] en/of zijn mededaders en/of aan verdachte, bij het plegen van welk misdrijf verdachte toen daar opzettelijk behulpzaam
is geweest door en/of
tot het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 26 oktober 2015 te Eindhoven en/of elders in Nederland, opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft door:
- die [slachtoffer 2] voor te stellen dat hij, verdachte, die [slachtoffer 2] met zijn auto naar haar woning wilde brengen en/of
- de rollator en/of een boodschappentas (met daarin een enveloppe met geld) van die [slachtoffer 2] achter in zijn, verdachtes, auto te leggen en/of
- (vervolgens) die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] met zijn auto op te halen en/of in zijn auto te laten stappen en/of
- door zijn auto te stoppen en tegen die [medeverdachte 2] en/of die [medeverdachte 1] te zeggen dat zij even naar de auto moesten kijken omdat daar wat rammelde en/of dat zij (daartoe) de kofferbak moesten openen.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Vrijspraak (feit 1).

Evenals de officier van justitie en de verdediging acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder
feit 1is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Bewijs met betrekking tot feit 2

Inleiding.
Verdachte wordt verweten dat hij met een of meer anderen een geldbedrag ter grootte van
€ 10.000,- heeft gestolen van mevrouw [slachtoffer 2] .
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht feit 2 primair wettig en overtuigend bewezen.
Nu verdachte degene was die in het bankfiliaal met het slachtoffer [slachtoffer 2] in gesprek raakte en daar vernomen had dat zij € 10.000,- had opgenomen, haar vervolgens een lift heeft aangeboden, een onlogische omweg is gereden naar haar woning en ondertussen via medeverdachte [medeverdachte 1] in het bezit is gekomen van het geldbedrag, is naar zijn oordeel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het feit in nauwe en bewuste samenwerking met een of meer anderen heeft gepleegd.
Het standpunt van de verdediging.
Namens verdachte is aangevoerd dat andere scenario’s mogelijk zijn voor het kwijtraken van het geld door aangeefster. Zo is het mogelijk dat de medeverdachten of een van hen het geldbedrag heeft weggenomen. De verdediging acht het primaire en subsidiaire feit niet wettig en overtuigend bewezen.
Het oordeel van de rechtbank. [1]
Verbalisanten hebben het volgende gerelateerd.
Op maandag 2 november 2015 omstreeks 12.50 uur, waren wij verbalisanten [verbalisant 1] en
[verbalisant 2] dienstdoende met de directe hulpverlening binnen de gemeente Eindhoven.
Op bovengenoemde datum en tijdstip kregen wij verbalisanten het verzoek van de
Regionale Meldkamer om te gaan naar de [adres 1] . Een medewerker van
de ING bank locatie Winkelcentrum Woensel zou hebben gemeld dat een 77-jarige vrouw
wederom een groot bedrag aan geld was komen pinnen bij de ING bank. Dit zou zij een
week eerder ook hebben gedaan. Toen was zij samen met een klusjesman geweest. De
klusjesman zou bij haar thuis aan de [straat] het dak aan het renoveren zijn. De
medewerker van de ING vertrouwde het niet aangezien zij inmiddels voor ongeveer
12.000 euro had gepind en had daarop de politie gebeld.
Dezelfde klusjesman zou vorige week ook een andere bejaarde vrouw vanuit het filiaal
ING bank naar huis hebben gebracht nadat zij 10.000,- euro had opgenomen van haar
bankrekening. Bij thuiskomst waren de opgenomen 10.000,- euro weggenomen uit haar tas.
(…)
Op bovengenoemde datum, omstreeks 12.55 uur kwamen wij ter plaatse op de [adres 1]
. Aldaar zag ik, verbalisant [verbalisant 2] in de verte een zilverkleurige bus
staan. Ik zag dat daar een manspersoon uitstapte en met snelle pas de straat aan de
overzijde in liep. Ik zag dat deze manspersoon een fors postuur had. Op het moment
dat wij ter hoogte van [adres 1] waren zagen wij dat op de hierboven genoemde bus
de volgende reclame belettering stond: “ [bedrijf] ”. Dit betrof de bus
alwaar ik, [verbalisant 2] , net van te voren die manspersoon uit had zien stappen.
Wij stapten uit ons dienstvoertuig en zagen een vrouw op een fiets aankomen. Dit bleek (..) [slachtoffer 1] te zijn.
Zij vertelde ons dat de werklui van [bedrijf] nog aan de achterzijde van haar woning bezig waren met de reparatie van haar dak en dat de poort aan de achterzijde van haar woning open was. Hierop zijn wij verbalisanten meteen de achtertuin (…) ingelopen. Wij zagen twee manspersonen op het dak zitten. Wij zagen dat beide personen een smal tot
normaal postuur hadden welke niet overeen kwam met de manspersoon die ik, [verbalisant 2] ,
net van te voren had zien weglopen. Wij spraken beide personen aan en hebben hen
meteen van elkaar gescheiden.
Ik [verbalisant 2] sprak met de later aangehouden verdachte [medeverdachte 1] . Ik hoorde hem zeggen dat
zijn baas er ook was. Dat zijn baas aan de voorzijde van de woning bij de werkbus
was. (…)
Ik, [verbalisant 1] , sprak ondertussen in de achtertuin met de later aangehouden verdachte
[medeverdachte 2] . Ik hoorde hem uit het niets tegen mij zeggen: “Ik heb er niets mee te maken”.
(…)
Ik zag en hoorde dat de later aangehouden verdachte [medeverdachte 1] werd gebeld op zijn telefoon.
Ik hoorde hem zeggen tegen de persoon die hem belde dat hij ook niet wist wat er
allemaal aan de hand was. Ik hoorde hem tegen mij zeggen dat het zijn baas was. Ik
zag dat hij hierbij zijn mobiele telefoon aan mij gaf. Ik hoorde een manspersoon aan
de andere kant van de lijn. Ik hoorde dat hij aan mij vroeg wat er aan de hand was.
Ik vroeg aan hem wie hij was. Ik hoorde hem zeggen dat hij de eigenaar van het
bedrijf was. (…)
Ik, [verbalisant 3] , stond op dat moment bij [medeverdachte 1] die in gesprek was met zijn
leidinggevende. Ik hoorde van hem dat zijn leidinggevende, die hij later [betrokkene 1]
noemde, een collega wilde spreken. Ik heb hierop de telefoon overgenomen en
ben in gesprek gegaan met de persoon aan de andere kant van de lijn. Ik hoorde dat
deze man opgaf dat hij de leidinggevende was van beide inzittenden in het voertuig.
(…) Ik hoorde [betrokkene 1] hijgen, ook hoorde ik de wind hard blazen en op de achtergrond snelle voetstappen. Het leek erop dat de persoon aan het rennen was. (…)
Toen wij de verdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] wilden gaan overbrengen naar het bureau bleken beide verdachten niet in het bezit te zijn van de sleutel van de bus.
Op de vraag hoe zij dan met deze bus waren gekomen zeiden zij dat de baas daarvan
waarschijnlijk nog de sleutels had aangezien hij de bestuurder was geweest van de bus.(…) [2]
De medewerkster van de bank, [medewerkster bank] heeft het volgende verklaard.
Ik ben als adviseur werkzaam bij de ING bank te Winkelcentrum Woensel (…) Eindhoven.
Op maandag 26 oktober 2015, omstreeks 13.30 uur zat ik achter de balie. Ik zag dat er
tussen de klanten in de bank een man op het bankstel in de zaak zat. De man viel me
op omdat de man ‘aanwezig’ was. Hij sprak luid en zat met wat oudere mensen te praten.
(…) Ik zei: “volgens mij bent u aan de beurt.” De man gaf aan dat hij met een vrouw was die hij chauffeurde. (…) Mijn leidinggevende, [betrokkene 2] , heeft een dame geholpen met het opnemen van 10.000,- euro. Ik zag dat deze vrouw
naast de man op de bank ging zitten en haar biljetten van EURO 50,- in haar trolley
stopte. Ik zag dat deze vrouw met de man en een andere oudere dame de bank is
uitgelopen. Later bleek dus dat de vrouw die EURO 10.000,- had
opgenomen bestolen is van het geld. (…) [3]
Mevrouw [slachtoffer 2] heeft aangifte gedaan van diefstal. Zij heeft het volgende verklaard.
Vandaag maandag 26 oktober 2015 omstreeks 13:00 uur ben ik naar het winkelcentrum
Woensel gelopen. Ik wilde naar de ING bank om daar geld te gaan halen. (…)
Ik heb toen een medewerker van de bank aangesproken en hij heeft mij geholpen met het pinnen van 10.000 euro. Ik kreeg 200 briefjes van 50,- Euro. Ik zag dat de man van de bank het in een envelop had gedaan. Ik zag dat de envelop niet dicht ging en heb toen nog een elastiek gevraagd voor de envelop goed dicht te doen. Ik heb toen de envelop in mijn
boodschappenwagen gestopt. (…) Ik ben toen op een bankje in de ING bank gaan zitten. Ik
zag dat er een man op het bankje zat en ik raakte met hem in gesprek. Ik zag dat er ook een vrouw op het bankje zat. De man stelde voor om mij naar huis te brengen met de auto. Ik wilde dit eigenlijk niet want ik wilde nog meer boodschappen doen maar ik heb daar later toch mee ingestemd. Ik hoorde een andere vrouw zeggen dat ik gerust met de man mee kon gaan en dat hij wel te vertrouwen was. Dat was de vrouw die eerder bij de man op het bankje zat. Ik zag dat de vrouw ook gepind had en toen de vrouw klaar was zijn wij met zijn drieën naar buiten gelopen naar de parkeerplaats. Vervolgens zag ik dat de boodschappenwagen achterin de bestelauto werd gezet. Ik zag dat de man voorin stapte en dat de vrouw als bijrijder in de auto ging zitten. Ik ben vervolgens achterin de auto gaan zitten.
Ik hoorde dat de man vertelde dat hij de vrouw eerst naar huis zou brengen.
(…) Vervolgens ben ik met de man naar de woningen gereden waar zij met de daken bezig
zijn. Dat is gelegen in de buurt [straat 2] . (…) Ik zag dat de man terugkwam met twee
jongere jongens. Ik zag dat de twee jonge jongens voorin ging zitten. Vervolgens zijn
wij weggereden. Na enkele minuten is de man gestopt met zijn bestelauto. Hij heeft toen een van de jongens gezegd om even naar de auto te kijken omdat er wat rammelde. Ik hoorde de man zeggen tegen de jonge jongen dat hij maar even de achterklep open moest doen zodat
hij er beter bij zou kunnen. (...) Ik zag dat de jongen de achterklep opende. (…) Hierna is de jonge jongen weer voorin ingestapt en zijn wij verder gereden naar mijn woning. In de buurt
van mijn woning ben ik uitgestapt en de man vertelde aan mij dat hij nog een visitekaartje zou gaan halen.
Ik ben toen naar mijn woning op de [adres 2] gelopen. Toen ik voor de flat stond keek ik in mijn boodschappentas. Ik zag dat de envelop met geld niet meer in mijn tas zat waar ik hem eerder in had gestopt.
Ik begreep toen dat het geld door een van mannen uit mijn boodschappentas was weggennomen.
(…)
De auto waarin de man had gereden kan ik als volgt omschrijven:
witte/grijze bestelauto met rode en groene letters erop.
Het was een grote auto met voorin drie zitplaatsen.
(…)
Het geld 10.000,- euro is mijn eigendom. [4]
[betrokkene 3] , voornoemd, heeft het volgende verklaard.
De man van [bedrijf] is op 26 oktober 2015 (…) met mij naar mijn bank gereden.
Dat betreft de ING-bank aan het Winkelcentrum Woensel te Eindhoven.
Ik ben met de man (man 1) naar binnen gegaan en zag dat het erg druk was. Op een gegeven moment was ik aan de beurt (…)De man van de bank (…)heeft voor mij de
transactie uitgevoerd. Hij heeft mij ook het geld in een enveloppe gegeven.
Hier was man 1 niet bij aanwezig. Die zat namelijk nog te praten met een vrouw. (…)
De vrouw schat ik omstreeks 86 jaar. Zij was met een rollator en kwam naast de man in
de bank zitten. Ik hoorde dat man haar aansprak (…). Ik hoorde dat de vrouw tegen hem zei dat haar man of vriend pas overleden was en dat ze veel dingen moest gaan regelen. Volgens haar was er ook geld in een grote kluis, die in haar woning stond. Ze wist echter niet hoe ze de kluis open moest krijgen en daarom had ze nu bij de bank 10.000,- euro opgenomen. (…)
Ik hoorde toen man 1 zeggen dat hij vond dat de vrouw niet met zoveel geld over de
straat kon. Hij waarschuwde haar voor de gevaren. (…) Hij heeft haar toen aangeboden om haar met de auto naar huis te brengen. Ik weet nog dat de vrouw dit eigenlijk niet wilde, omdat ze zo dichtbij woonde. De vrouw protesteerde erg, maar de man volhardde in het feit dat hij het veiliger vond om de vrouw naar huis te brengen.
(…) We zijn met ons drie naar de bedrijfsauto van de man gelopen en daar zijn we ingestapt. Ik zag dat de man de vrouw behulpzaam was met het instappen op de 2e rij.
Hij heeft ook nog haar rollator achterin gezet. Ik ben op de bijrijdersplaats gaan zitten.
We zijn toen aangereden en ik heb aan de man nog gevraagd waarom hij niet eerst de
vrouw naar huis bracht. Hierop vertelde hij dat hij vond dat ik al zo lang aan het
wachten was en dat hij mij eerst wegbracht.
Toen we bij mijn huis aankwamen, was er geen andere plaats om te parkeren dat aan de
zijkant van mijn woning. (…) Toen ik
uitstapte zag ik dat de man ook uitstapte en met mij meeliep de achterplaats op. Ik
zag toen dat hij de mannen (2 en 3) op het dak wenkte en hoorde dat hij riep: “Kom
maar”, of woorden van die strekking.
Ik zag dat de mannen ook direct naar beneden kwamen.
Ik zag dat ze al het materiaal (ladders etc) achter lieten en in de bus stapten met man 1. Ik zag vervolgens dat de bus met de vrouw en mannen wegreden. (…)
Vandaag, 2 november 2015, omstreeks 10.30-11.00 uur, zag ik dat de mannen 1,2 en 3 weer terug bij mijn woning kwamen. Dit was ook afgesproken. (…) Vandaag ben ik tussen de middag naar mijn bank gereden. Ik had mijn woning afgesloten en de mannen 2 en 3 zaten op het dak.
(…) Toen ik in mijn straat kwam, zag ik uit de verte al politie.
Ik heb man 1 niet meer gezien. Ik zag wel dat de politie mannen 2 en 3 gearresteerd
hadden. Ik zag de mannen 2 en 3 bij de politie en herkende hen direct en zonder twijfel als
man 2 en 3, waarover ik eerder sprak. Zij werkten samen met man 1.
Ook zijn dat dezelfde mannen, die in het busje stapten toen man 1 de andere vrouw op
26 oktober 2015 met het busje naar huis ging brengen. (…) [5]
Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft verklaard.
V: Heb jij samen met [verdachte] en een oudere mevrouw in [verdachte] bus gezeten?
A: Ja met de mevrouw waar wij aan het werk waren en waar wij zijn aangehouden. In de
bus zat ik samen met [verdachte] , [medeverdachte 1] en die mevrouw van de [straat] en nog een oudere
mevrouw. (…)
Wij zijn twee keer gestopt, eerst is [verdachte] uitgestapt en zijn wij weer gaan rijden.
Op een gegeven stopte [verdachte] weer en toen is [medeverdachte 1] uitgestapt en heeft de achterdeur
geopend wat zij daar hebben gedaan weet ik niet.
A: Ik hoorde dat [verdachte] toen hij met de bus reed zei dat er iets niet goed was.... Er
was iets aan het schuiven achter in de bus ofzo.... [verdachte] stopte de eerste keer met
de bus en is als eerste uitgestapt. Ik zat toen bij het rechtervoorportier. [medeverdachte 1] zat
naast mij en [verdachte] was op dat moment de bestuurder van de auto. Ik ben toen
uitgestapt en meteen weer ingestapt. Ik zat toen naast [verdachte] en [medeverdachte 1] zat toen naast
het rechtervoorportier. Die oude mevrouw heeft alle tijd achter mij gezeten.
A: Ik zat toen dus tussen [verdachte] en [medeverdachte 1] . De tweede keer dat wij stopten is alleen
[medeverdachte 1] uitgestapt. [medeverdachte 1] is toen achterin de bus gaan kijken. Ik denk dat hij nog geen
10 minuten is weggeweest. [verdachte] is in de bus blijven zitten. Ik weet 100% zeker dat
er allebei de keren ook maar één van ons is uitgestapt. (…) [verdachte] is de eerste keer
uitgestapt en is achterin de bus aan het rotzooien geweest. [verdachte] is toen aan het
schuiven geweest met wat impragnanten die achterin de bus lagen. Ik dacht dat deze de
herrie veroorzaakten. [verdachte] is toen weer ingestapt en is weer gaan rijden.... de
tweede keer is dus alleen [medeverdachte 1] uitgestapt en achterin de bus geweest.
(…)
V: Wat weet je nu werkelijk van die ING-envelop?
A: Toen U mij gisteren die envelop liet zien schrok ik. Ik kan u zeggen dat [medeverdachte 1]
die dag, maandag 26 oktober 2015, mijn vest droeg omdat [medeverdachte 1] het koud had. Ik vond
dat geen probleem. Toen [medeverdachte 1] achterin de bus is geweest zag ik dat uit één van de
zakken van mijn vest wat [medeverdachte 1] toen droeg een oranje envelop uitstak... of een
gedeelte van de envelop. Ik zag een oranje puntje... [medeverdachte 1] hield ook allebei zijn
handen in de zakken. Het zag er uit alsof hij vermoedelijk iets wilde verbergen. Ik
dacht nog... “Oh Kut.... daar zit geld in” Ik wist toen al hoe laat het was....
V: Wat bedoel je met “Ik wist al hoe laat het was”
A: Ik wist dat er geld in die envelop moest zitten omdat die envelop helemaal ‘bol’
stond.
(…)
V: Wat is er met die enveloppen of met die inhoud gebeurd?
A: Ik heb de dag erop 500,- euro gekregen van [verdachte] .... dit was kennelijk bedoeld
zodat ik mijn kop zou houden.
A: Ik weet dat er in die enveloppen allemaal briefjes van 50,- euro zitten.
V: Wie had die enveloppen toen in zijn handen?
A: [verdachte] had die enveloppen vast.., ik heb gezien dat [medeverdachte 1] in de [bedrijf] -bus nog aan
[verdachte] gaf. Ik had de indruk dat het om een behoorlijk bedrag. Ik weet niet precies
hoeveel geld. [6]
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaarddat hij op 26 oktober 2015 met mevrouw [slachtoffer 1] in het bankgebouw was en daar in contact kwam met mevrouw [slachtoffer 2] en dat hij wist dat zij toen aldaar € 10.000,- had opgenomen. Hij heeft tevens verklaard dat hij haar naar huis heeft gebracht nadat hij eerst mevrouw [slachtoffer 1] thuis had afgezet en aldaar [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] heeft meegenomen. [7]
De rechtbank concludeert op grond van voornoemde bewijsmiddelen als volgt.
Verdachte is degene die op 26 oktober 2015 in het bankgebouw met mevrouw [slachtoffer 2] aan de praat is geraakt. Hij verklaart zelf dat hij in het bankgebouw op de hoogte is geraakt van het feit dat zij aldaar € 10.000,- had opgenomen. Verdachte biedt mevrouw aan haar met zijn bus naar huis te brengen en rijdt een onlogische route. Door verdachte wordt immers eerst mevrouw [slachtoffer 1] , bij wie het klusbedrijf van verdachte op dat moment aan het werk was, thuis afgezet en worden de medeverdachten aldaar tot spoed gemaand om met hem mee te gaan, terwijl het werk nog niet was afgemaakt. Daarna pas rijdt verdachte naar de woning van mevrouw [slachtoffer 2] . Tijdens de rit op weg naar de woning van mevrouw [slachtoffer 2] is verdachte twee keer gestopt. Hij is zelf een keer uitgestapt en achterin de bus - waar verdachte volgens de verklaring van mevrouw [slachtoffer 2] haar boodschappentas met daarin het opgenomen geldbedrag had geplaatst - aan het rommelen geweest en later heeft hij medeverdachte [medeverdachte 1] opdracht gegeven achterin de bus te kijken. [medeverdachte 1] droeg daarna een dik gevulde oranje enveloppe bij zich en op enig moment had verdachte deze enveloppe in handen. Een dag later heeft medeverdachte [medeverdachte 2] € 500,- in contanten gekregen van verdachte.
Gelet hierop acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte tezamen en in vereniging voornoemd geldbedrag van mevrouw [slachtoffer 2] heeft weggenomen.
De rechtbank ziet geen reden te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van medeverdachte [medeverdachte 2] . Uit het dossier is naar voren gekomen dat [medeverdachte 2] angst heeft voor verdachte en vooral voor diens broer maar dat hij desalniettemin belastend over verdachte heeft verklaard en daarbij bovendien ook zichzelf heeft belast.
Het alternatieve scenario van de raadsman dat een ander dan verdachte het geld uit de boodschappenwagen van [slachtoffer 2] heeft weggenomen, acht de rechtbank
- gelet op alle vastgestelde feiten in onderling verband en samenhang bezien - niet aannemelijk geworden.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
2, primair
op 26 oktober 2015 te Eindhoven tezamen en in vereniging met een of meer anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen geld (10000 euro), toebehorende aan [slachtoffer 2] .
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft met betrekking tot feit 2 gevorderd de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 150 dagen met aftrek van voorarrest waarvan 62 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. De officier van justitie heeft daarbij gevorderd de navolgende bijzondere voorwaarden op te leggen: een verplicht reclasseringstoezicht en een locatie- en contactverbod zoals deze reeds zijn opgenomen in de schorsingsvoorwaarden.
De officier van justitie heeft gevorderd dat het locatie- en contactverbod dadelijk uitvoerbaar worden verklaard.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
Voor het geval de rechtbank tot enige bewezenverklaring komt, kan de verdediging instemmen met de strafeis met daarbij de kanttekening dat de proeftijd van drie jaren te lang is, dat de bijzondere voorwaarde van een locatieverbod niet ziet op de strafzaak tegen verdachte en dat dadelijke uitvoerbaarheid van de voorwaarden niet nodig is.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een diefstal in vereniging waarbij een bejaarde vrouw (geboortejaar 1928) bestolen is van een geldbedrag van € 10.000,-.
Uit het handelen door verdachte spreekt minachting voor andermans eigendom en hij heeft bovendien op stuitende wijze misbruik gemaakt van de kwetsbaarheid van deze vrouw.
Het initiatief tot het plegen van het strafbare feit ging uit van verdachte.
Kijkend naar de persoon van verdachte, houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat hij eerder voor een soortgelijk feit werd veroordeeld.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 150 dagen.
De rechtbank zal deze gevangenisstraf voor een gedeelte, groot 62 dagen, voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Aan deze voorwaardelijke straf koppelt de rechtbank een proeftijd van drie jaren.
Anders dan door de officier van justitie wordt gevorderd, zal de rechtbank aan deze voorwaardelijke straf geen bijzondere voorwaarden koppelen. Op grond van de processtukken en hetgeen ter terechtzitting over de persoon van verdachte aan de orde is gekomen, is de noodzaak om aan verdachte een verplicht reclasseringstoezicht op te leggen de rechtbank niet gebleken.
De rechtbank ziet evenmin de noodzaak om de gevorderde locatie- en contactverboden op te leggen, nu het verband tussen deze verboden en het bewezen verklaarde feit ontbreekt.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] (feit 2).

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht de vordering toewijsbaar en vordert tevens oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging verzoekt de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering nu verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit 2.
Beoordeling.De rechtbank acht de vordering in haar geheel toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
Motivering van de hoofdelijkheid.
De rechtbank stelt vast dat verdachte dit strafbare feit samen met een of meer anderen heeft gepleegd. Nu verdachte en zijn mededader(s) samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelde hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] (feit 1).

De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien de verdachte wordt vrijgesproken van het feit waarop de vordering van de benadeelde partij betrekking heeft. De rechtbank zal de benadeelde partij veroordelen in de kosten van de verdachte als bedoeld in artikel 592a van het Wetboek van Strafvordering. Deze kosten worden begroot op nihil.

Beslag.

De rechtbank zal de teruggave gelasten van de in het dictum nader te noemen in beslag genomen voorwerpen aan verdachte nu naar het oordeel van de rechtbank het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van de in beslag genomen goederen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 14a, 14b, 14c, 24c, 27, 36f, 310, 311.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:

Acht het onder feit 1 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder feit 2, primair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder feit 2, primair meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
T.a.v. feit 2 primair: diefstal door twee of meer verenigde personen.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf en maatregel.

T.a.v. feit 2 primair:Gevangenisstraf voor de duur van 150 dagen met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht waarvan 62 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren.

Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
T.a.v. feit 1: Niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij [slachtoffer 1] in de vordering.
Veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van de verdachte tot op heden begroot op nihil.
T.a.v. feit 2 primair: Maatregel van schadevergoeding van EUR 10.000,00.
Legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer 2], van een bedrag van
EUR 10.000,-(zegge: tienduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 85 dagen hechtenis. Het bedrag bestaat uit materiële schadevergoeding.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door (een van) zijn mededader(s)/medeplichtige(n) is betaald.
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij :
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] van een bedrag van EUR 10.000,- (zegge: tienduizend euro), te weten materiële schadevergoeding.
Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door (een van) zijn mededader(s)/medeplichtige(n) is betaald.
Indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Teruggave van de in beslag genomen goederen aan veroordeelde, te weten: de Opel Vivaro met inhoud.
Opheffing van het tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis met
ingang van heden. Deze voorlopige hechtenis is met ingang van 12 februari 2016
reeds geschorst.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. R.M.L. Heemskerk-Pleging, voorzitter,
mrs. M. Senden en C.M. Wiertz-Wezenbeek, leden,
in tegenwoordigheid van mr. H.J.G. de Bruijn-van der Sluijs, griffier,
en is uitgesproken op 14 maart 2016.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de politie Eenheid Oost-Brabant, registratienummer PL2100-2015244116/2015281921 Z, aantal doorgenummerde pagina’s: 162.
2.Proces-verbaal van bevindingen, p. 56 t/m 58
3.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 1] , p. 54
4.Proces-verbaal aangifte [slachtoffer 2] , p. 51-52
5.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1] , tevens getuige, d.d. 2 november 2015, p. 45 t/m 48
6.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2] , d.d. 3 november 2015, p. 67 ev.
7.Verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 29 februari 2016.