ECLI:NL:RBOBR:2016:1118

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
11 maart 2016
Publicatiedatum
10 maart 2016
Zaaknummer
01/85504215
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een minderjarige voor mishandeling, bedreiging en diefstal met opzetheling

Op 11 maart 2016 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 1999. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld voor twee mishandelingen, bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, bedreiging met zware mishandeling, diefstal meermalen gepleegd en opzetheling. De rechtbank heeft de maatregel betreffende het gedrag van de jeugdige opgelegd voor de duur van 12 maanden, met de mogelijkheid van 6 maanden vervangende jeugddetentie indien de verdachte niet naar behoren aan de maatregel meewerkt. De rechtbank heeft geen huisarrest opgelegd, maar heeft wel de dadelijke uitvoerbaarheid van de maatregel bepaald. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf is afgewezen, omdat de rechtbank van oordeel is dat de verdachte intensieve en langdurige begeleiding nodig heeft om zijn gedrag te veranderen.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaardingen van 27 oktober 2015, en de rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en de verdediging. De tenlastelegging omvatte onder andere mishandeling van twee slachtoffers op 12 september 2015 in Eindhoven, waarbij de verdachte onder andere een kopstoot heeft gegeven en bedreigingen heeft geuit. De rechtbank heeft de bewijsvoering van de officier van justitie gevolgd, met uitzondering van een deel van de tenlastelegging dat betrekking had op het aan de haren trekken, waarvoor de verdachte is vrijgesproken.

De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de ernst van de feiten, de eerdere hulpverleningstrajecten van de verdachte en het advies van de Raad voor de Kinderbescherming. De rechtbank concludeert dat de maatregel betreffende het gedrag noodzakelijk is voor de ontwikkeling van de verdachte en dat deze maatregel de laatste kans biedt voor de verdachte om zijn gedrag te veranderen. De rechtbank heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf afgewezen, omdat deze disproportioneel zou zijn in het licht van de opgelegde maatregel.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Team Strafrecht
Parketnummers: 01/855042-15 en 01/133036-15 (ter terechtzitting gevoegd)
Parketnummer vordering: 01/855042-13
Datum uitspraak: 11 maart 2016
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1999,
wonende te [adresgegevens] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het achter gesloten deuren gehouden onderzoek ter terechtzitting van 23 november 2015, 11 januari 2016 en 26 februari 2016. Ter terechtzitting van 23 november 2015 heeft de rechtbank de tegen verdachte/veroordeelde, onder de hiervoor genoemde parketnummers aanhangig gemaakte zaken, gevoegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte/veroordeelde naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaardingen van 27 oktober 2015.
Aan verdachte is onder parketnummer 01/855042-15 ten laste gelegd dat:
1. hij op of omstreeks 12 september 2015 te Eindhoven [slachtoffer 1] heeft mishandeld door die voornoemde [slachtoffer 1] een kopstoot te geven;
2. hij op of omstreeks 12 september 2015 te Eindhoven [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 2] dreigend de woorden toegevoegd :"Ik snij jou de keel door" en/of "ik sla al je tanden eruit", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
3. hij op of omstreeks 12 september 2015 te Eindhoven [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die voornoemde [slachtoffer 2] te slaan en/of aan haar haren te trekken;
4. hij op of omstreeks 12 september 2015 te Eindhoven met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een of meer jassen en/of een bankpas en/of een stadspas en/of een kaart, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte.
Aan verdachte is onder parketnummer 01/133036-15 ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 6 juli 2015 te Eindhoven, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een bromfiets (scooter merk Znen) heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van de bromfiets wist(en), althans redelijkerwijs moest weten, dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof.
Ten gevolge van een kennelijke schrijffout begaan in de tekst van feit 1 in de tenlastelegging onder parketnummer 01/855042-15, staat in de eerste regel ‘ [slachtoffer 1] ’ vermeld in plaats van ‘ [slachtoffer 1] ’. De rechtbank herstelt deze schrijffout en leest het laatste in plaats van het eerste. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De vordering na voorwaardelijke veroordeling.

De zaak met parketnummer 01/855042-13 is aangebracht bij vordering van 1 oktober 2015. Deze vordering heeft betrekking op het vonnis van de meervoudige strafkamer in het arrondissement Oost-Brabant van 14 juli 2014. Een kopie van de vordering is als bijlage 1 aan dit vonnis gehecht.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs.

Bronnen.
Een proces-verbaal van voorgeleiding, tevens eindproces-verbaal, van de politie-eenheid Oost-Brabant, afhandeleenheid Eindhoven, met BHV-nummer 2015204616, afgesloten op 14 september 2015, in totaal 70 doorgenummerde bladzijden (ten aanzien van parketnummer 01/855042-15) [hierna: eindproces-verbaal 01/855042-15].
Een eindproces-verbaal van de politie-eenheid Oost-Brabant, district Eindhoven, flexteam Eindhoven, met registratienummer PL2100-2015168988, afgesloten op 28 juli 2015, in totaal 110 doorgenummerde bladzijden (ten aanzien van parketnummer 01/133036-15) [hierna: eindproces-verbaal 01/133036-15].
Bewijsbijlage.
Omwille van de leesbaarheid van de overwegingen, wordt voor wat betreft de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen verwezen naar de gehele uitwerking daarvan. Deze is gevoegd als bijlage A bij dit vonnis (pagina’s 13 tot en met 15).
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder parketnummer 01/855042-15 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard, met uitzondering van het deel van de tenlastelegging onder feit 3 dat betrekking heeft op het aan de haren trekken. Voor dat deel heeft de officier van justitie vrijspraak gevorderd. Ook de onder parketnummer 01/133036-15 ten laste gelegde opzetheling kan in de visie van de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen worden verklaard. De officier van justitie heeft zich ten aanzien van laatstgenoemd feit niet uitgelaten over het ten laste gelegde medeplegen.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van het ten laste gelegde onder feit 2 in de tenlastelegging met parketnummer 01/855042-15 omdat voldoende overtuigend bewijs ontbreekt. Voor wat betreft de bewezenverklaring van de overige aan verdachte ten laste gelegde feiten heeft zij zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Bijzondere overwegingen van de rechtbank.
Ten aanzien van feit 2 in de tenlastelegging met parketnummer 01/855042-15.
Anders dan de verdediging acht de rechtbank op grond van de hierna uitgewerkte bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling.
Voor wat betreft de bedreiging met de dood vindt de verklaring van [slachtoffer 2] naar het oordeel van de rechtbank voldoende steun in de verklaring van [slachtoffer 1] . [slachtoffer 1] heeft verdachte bedreigingen horen uiten tegen [slachtoffer 2] . Weliswaar weet zij niet meer precies welke woorden door verdachte zijn gebezigd, maar zij weet nog wel dat [slachtoffer 2] door verdachte met de dood werd bedreigd.
Voorts heeft verdachte bij de politie verklaard dat hij tegen [slachtoffer 2] heeft gezegd dat hij haar een klap zou geven als zij nog een keer met zijn zusje zou praten, hetgeen in grote lijnen overeenkomt met de verklaring van [slachtoffer 2] .
Ten aanzien van feit 3 in de tenlastelegging met parketnummer 01/855042-15.
Met de officier van justitie acht de rechtbank het deel van de tenlastelegging dat betrekking heeft op het aan de haren trekken bij gebrek aan voldoende wettig bewijs niet bewezen, zodat verdachte van dat deel van de ten laste gelegde mishandeling behoort te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de tenlastelegging met parketnummer 01/133036-15.
Verdachte heeft ten overstaan van de politie verklaard en ter zitting herhaald dat het slot van de bromfiets er geforceerd uitzag op het moment dat hij die bromfiets voorhanden kreeg. Hij vermoedde dat de bromfiets gestolen was omdat er geen sleutel bij de bromfiets was en het slot geforceerd was. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte op het moment dat hij de bromfiets voorhanden kreeg wist dat deze van een misdrijf afkomstig was.
Naar het oordeel van de rechtbank bevat het dossier onvoldoende bewijs voor het deel van de tenlastelegging dat betrekking heeft op het medeplegen. De rechtbank zal verdachte dan ook van dit deel van de tenlastelegging vrijspreken.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierna uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
(01/855042-15)
(1.) op 12 september 2015 te Eindhoven [slachtoffer 1] heeft mishandeld door die voornoemde [slachtoffer 1] een kopstoot te geven;
(2.) op 12 september 2015 te Eindhoven [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 2] dreigend de woorden toegevoegd: "Ik snij jou de keel door", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
en
op 12 september 2015 te Eindhoven [slachtoffer 2] heeft bedreigd met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 2] dreigend de woorden toegevoegd: "ik sla al je tanden eruit", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
(3.) op 12 september 2015 te Eindhoven [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die voornoemde [slachtoffer 2] te slaan;
(4.) op 12 september 2015 te Eindhoven met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen jassen en een bankpas en een pas, toebehorende aan [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] ;
(01/133036-15)
op 6 juli 2015 te Eindhoven een bromfiets (scooter, merk Znen) voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van de bromfiets wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

De motivering van de beslissing.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank aan verdachte de maatregel betreffende het gedrag zal opleggen voor de duur van één jaar, te vervangen door één jaar jeugddetentie voor het geval dat verdachte niet naar behoren aan de tenuitvoerlegging van de maatregel meewerkt. Voor wat betreft de invulling van de maatregel heeft de officier van justitie aangesloten bij het advies van de Raad voor de Kinderbescherming, zoals verwoord in zijn rapport van 12 februari 2016, met uitzondering van de geadviseerde systeemtherapie FFT. Wel heeft de officier van justitie gevorderd dat de maatregel mede zal bestaan uit (een vorm van) huisarrest, waarbij de jeugdreclassering uitdrukkelijk wordt verzocht bij aanvang van de maatregel direct te starten met het afbouwen van dat huisarrest.
De officier van justitie heeft verder gevorderd de dadelijke uitvoerbaarheid van het programma waaruit de maatregel bestaat.
Naast genoemde maatregel heeft de officier van justitie tevens gevorderd een werkstraf van 240 uren, te vervangen door 120 dagen jeugddetentie indien verdachte deze werkstraf niet naar behoren heeft verricht, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 60 uren, te vervangen door 30 dagen jeugddetentie, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren met daaraan als bijzondere voorwaarden gekoppeld (kort gezegd) een meldplicht en jeugdreclasseringsbegeleiding, een en ander zoals door de Raad voor de Kinderbescherming geadviseerd in genoemd adviesrapport.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is als bijlage 2 aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
In de ogen van de verdediging is aan de formele eisen voor het opleggen van een maatregel betreffende het gedrag voldaan. Hoewel verdachte over de maatregel enigszins gemengde gevoelens heeft, is hij voornemens het geadviseerde programma succesvol af te ronden. Met verwijzing naar het bepaalde in artikel 77w, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat huisarrest niet kan worden opgelegd. De verdediging heeft in het licht van de proportionaliteit bovendien ervoor gepleit de op te leggen vervangende jeugddetentie te matigen tot maximaal negen maanden, alsmede de door de officier van justitie gevorderde (deels voorwaardelijke) werkstraf niet op te leggen.
Het oordeel van de rechtbank.
In het psychodiagnostisch onderzoeksverslag van GZ-psycholoog dr. W. Peters en gedragsdeskundige L. Hijink MSc van 5 januari 2016 concluderen de deskundigen op basis van hun bevindingen over de persoon van verdachte dat er het risico bestaat dat verdachte ook in de toekomst strafbare feiten zal plegen. Verdachte heeft baat bij een duidelijke en directe aanpak, externe sturing en intensieve individuele begeleiding. Tevens heeft hij baat bij een positieve benadering en het benadrukken van zijn sterke kanten. Hij zal gemotiveerd moeten raken te veranderen door de negatieve gevolgen van zijn gedrag. Begeleiding zal gezien zijn leeftijd vooral gericht moeten zijn op verdachte zelf. Verdachte zal moeten leren zelf verantwoordelijkheid te nemen voor zijn gedrag. Tevens is het van belang dat zijn ouders het geleerde van MST (Multi Systeem Therapie) vast kunnen houden. Een gedragsbeïnvloedende maatregel is in het belang van verdachte en zijn ontwikkeling. Er is een intensieve en langdurige begeleiding nodig om zijn gedrag te veranderen. Verdachte is extreem afhankelijk van externe sturing en kaders van buitenaf. Tevens blijkt dat hij erg gebaat is bij duidelijke en gestructureerde situaties waarin duidelijk is wat er van hem wordt verwacht. De indruk is dat een gedragsbeïnvloedende maatregel voor de duur van een jaar met een kant en klaar pakket hierbij aansluit.
Uit het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 12 februari 2016 komt naar voren dat de maatregel haalbaar geacht wordt, in de vorm van – kort gezegd – het volgen van onderwijs binnen het DOK, een dagbehandeling vanuit de Combinatie Jeugdzorg, systeemtherapie FFT, de gedragsinterventie Respect Limits en begeleiding door de jeugdreclassering. Verder heeft de Raad voor de Kinderbescherming geadviseerd aan verdachte een geheel voorwaardelijke werkstraf op te leggen met daarbij als bijzondere voorwaarden (kort gezegd) een meldplicht en begeleiding door de jeugdreclassering.
Ter terechtzitting van 26 februari 2016 hebben mevrouw V.V. Kelly, namens de jeugdreclassering, en de heer B. van Gelder, namens de Raad voor de Kinderbescherming, het advies gehandhaafd, met uitzondering van de geadviseerde systeemtherapie FFT. Deze systeemtherapie valt buiten de maatregel, omdat ook de ouders van verdachte daarbij betrokken worden en verdachte niet de negatieve gevolgen mag ondervinden op het moment dat zijn ouders besluiten niet (meer) mee te werken. Voor wat betreft het door de officier van justitie gevorderde huisarrest heeft mevrouw Kelly nog aangevoerd dat de in het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming genoemde termijn van drie maanden huisarrest niet nodig zal zijn. Huisarrest is volgens haar nodig omdat het, in het geval verdachte direct veel vrijheid zal worden gegund, maar nog niet alle onderdelen van het programma zijn opgestart, het voor verdachte mogelijk moeilijker zal zijn om zich te conformeren aan alle regels en afspraken.
De rechtbank overweegt als volgt.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan misdrijven die gezien de ernst daarvan een maatregel betreffende het gedrag rechtvaardigen. Verdachte heeft eerdere interventies, zoals MST, TACT en HKA positief afgesloten. Uit de hiervoor aangehaalde rapporten en de toelichting daarop ter terechtzitting blijkt dat verdachte van goede wil is en zich ook telkenmale goed heeft ingezet bij voornoemde gedragsinterventies. Het lukt verdachte, blijkens voornoemde rapporten en het feit dat hij wederom strafbare feiten heeft gepleegd, echter tot op heden niet om hetgeen hij in voornoemde interventies heeft geleerd en aangereikt heeft gekregen toe te passen. Het risico op recidive blijft daardoor hoog.
De deskundigen hebben daarom geadviseerd om aan verdachte de maatregel betreffende het gedrag op te leggen. Een dergelijke maatregel is in het belang van verdachte en zijn ontwikkeling. Er is een intensieve en langdurige begeleiding nodig om zijn gedrag te veranderen. Deze intensieve en langdurige begeleiding dient plaats te vinden binnen het kader van voornoemde maatregel, omdat verdachte extreem afhankelijk is van externe sturing en kaders van buitenaf.
De Raad voor de Kinderbescherming en de jeugdreclassering hebben geadviseerd om de maatregel op te leggen. Ter terechtzitting van 26 februari 2016 hebben verdachte en zijn moeder zich positief uitgelaten over de maatregel zoals deze is geadviseerd, met uitzondering van de (aanvankelijk) geadviseerde systeemtherapie FFT en het door de officier van justitie gevorderde huisarrest. Ten aanzien van de gedragsinterventie Respect Limits heeft verdachte ter terechtzitting aangegeven dat hij de noodzaak daarvan niet in ziet, maar dat hij desondanks bereid is daaraan mee te werken.
De rechtbank acht, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, de maatregel betreffende het gedrag van de jeugdige voor de duur van twaalf maanden passend en geboden, omdat de ernst van de begane misdrijven hiertoe aanleiding geeft en de maatregel in het belang is van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte. De rechtbank is van oordeel dat de bij verdachte aanwezige problematiek oplegging van de maatregel rechtvaardigt. Verdachte verdient een laatste kans op hulp, welke hulp hem door deze maatregel op maat aangeboden kan worden. De rechtbank overweegt daarbij nadrukkelijk dat dit, zeker gelet op de eerdere hulpverleningstrajecten, voor verdachte de laatste kans is.
Voor wat betreft de invulling van de maatregel sluit de rechtbank aan bij het advies van de Raad voor de Kinderbescherming van 16 februari 2016 en de toelichting daarop ter terechtzitting door de deskundigen. Het voorgaande betekent dat de rechtbank de (aanvankelijk) geadviseerde systeemtherapie FFT niet als een onderdeel van de gedragsbeïnvloedende maatregel beschouwt. Voor de duidelijkheid wijst de rechtbank er op dat indien de reclassering een dergelijke therapie noodzakelijk acht verdachte desalniettemin gehouden is een aanwijzing die de reclassering aan verdachte geeft in het kader van de uitvoering van FFT, op te volgen.
Met het oog op het beginsel van proportionaliteit zal de rechtbank, anders dan de officier van justitie heeft gevorderd, hoewel wellicht voor korte duur gewenst, niet een huisarrest, als onderdeel van het programma opnemen.
Verdachte heeft in de zaak met parketnummer 01/855042-15 reeds 90 dagen in voorlopige hechtenis doorgebracht en heeft in aansluiting daarop vanaf 11 december 2015 tot aan het vonnis huisarrest ondergaan. Vervolgens wordt hem bij dit vonnis een gedragsbeïnvloedende maatregel opgelegd. Ruimte om daarnaast nog een ingrijpende interventie als het huisarrest op te leggen acht de rechtbank niet aanwezig. De rechtbank verwacht dat de in de gedragsbeïnvloedende maatregel opgenomen interventies tezamen een voldoende kader vormen om verdachte te weerhouden van het plegen van strafbare feiten.
In het beginsel van proportionaliteit ziet de rechtbank eveneens aanleiding om de vervangende jeugddetentie te bepalen op 6 maanden, indien verdachte niet of niet naar behoren meewerkt aan de door de rechtbank op te leggen gedragsbeïnvloedende maatregel. Naar het oordeel van de rechtbank biedt ook deze vervangende jeugddetentie voldoende mogelijkheden tot het effectueren van deze maatregel.
De rechtbank zal bovendien bevelen dat het programma waaruit de maatregel bestaat, dadelijk uitvoerbaar is, omdat er naar het oordeel van de rechtbank ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een strafbaar feit zal begaan. Hierboven is reeds overwogen dat uit het psychodiagnostisch onderzoeksverslag en het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming blijkt dat verdachte weliswaar van goede wil is, maar dat het hem niet lukt om hetgeen hij in eerdere hulpverleningstrajecten heeft geleerd en aangereikt heeft gekregen toe te passen. Het risico op recidive blijft daardoor hoog. Bovendien acht de rechtbank dadelijke uitvoerbaarheid in het belang van verdachte. In de rapportages wordt vermeld dat het nu goed gaat met verdachte en dat hij gemotiveerd is om aan zichzelf te werken, maar dat hij, om deze positieve ontwikkeling vast te houden, begeleiding in een strak kader nodig heeft. Binnen het gezin kan deze begeleiding niet worden geboden. Wanneer pas later zou worden gestart met de uitvoering van de gedragsbeïnvloedende maatregel bestaat het risico dat verdachte terugvalt in zijn oude gedrag en niet langer gemotiveerd is.
Gezien de lange duur van de voorlopige hechtenis van verdachte, acht de rechtbank thans ook geen ruimte meer aanwezig om aan verdachte een (geheel) voorwaardelijke werkstraf op te leggen. In tegenstelling tot de eis van de officier van justitie en het advies van de Raad voor de Kinderbescherming volstaat de rechtbank dan ook met het opleggen van de maatregel betreffende het gedrag.
De motivering van de beslissing na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer 01/855042-13.
Tegen veroordeelde is aanhangig gemaakt een vordering na voorwaardelijke veroordeling, strekkende tot tenuitvoerlegging van jeugddetentie voor de duur van 128 dagen.
De officier van justitie heeft afwijzing van de vordering gevorderd, omdat zij de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf in het licht van de door haar gevorderde maatregel betreffende het gedrag en de (deels voorwaardelijke) werkstraf niet proportioneel acht.
De verdediging heeft zich bij het standpunt van de officier van justitie aangesloten.
De rechtbank overweegt als volgt.
De vordering voldoet aan alle wettelijke eisen. Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd tot behandeling van deze vordering. Uit onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
De rechtbank zal de gevorderde tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf afwijzen, omdat zij deze in het licht van de door verdachte reeds ondergane voorlopige hechtenis disproportioneel acht en evenmin opportuun gezien de aan verdachte op te leggen maatregel.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 47, 77w, 77wc, 77gg, 285, 300, 310 en 416 van het Wetboek van Strafrecht.
De uitspraak.
De rechtbank:
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert:
ten aanzien van 01/855042-15, feit 1: mishandeling;
ten aanzien van 01/855042-15, feit 2: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en
bedreiging met zware mishandeling;
ten aanzien van 01/855042-15, feit 3: mishandeling;
ten aanzien van 01/855042-15, feit 4: diefstal, meermalen gepleegd;
ten aanzien van 01/133036-15: opzetheling;
verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
legt op de
maatregel betreffende het gedrag van de jeugdigevoor de duur van
12 maanden;
bepaalt dat de maatregel zal bestaan uit
- het volgen van onderwijs binnen het DOK;
- het volgen van een dagbehandeling vanuit de Combinatie Jeugdzorg;
- het meewerken aan de gedragsinterventie Respect Limits;
- zich gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant, afdeling jeugdreclassering, Oude Vlijmensweg 112, 5223 GS 's-Hertogenbosch;
draagt de uitvoering van genoemde maatregel op aan Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant, afdeling jeugdreclassering, Sobriëtasplein 102, 5701 MJ Helmond;
beveelt, voor het geval dat de verdachte niet naar behoren aan de tenuitvoerlegging van de maatregel heeft meegewerkt, dat vervangende
jeugddetentiezal worden toegepast voor de duur van
6 maanden;
beveelt dat het programma waaruit de maatregel bestaat, dadelijk uitvoerbaar is;
heft op het in de zaak onder parketnummer 01/855042-15 tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden; deze voorlopige hechtenis is op 11 december 2015 reeds geschorst;
beslissing na voorwaardelijke veroordeling:wijst af de vordering met parketnummer 01/855042-13 van de officier van justitie van 1 oktober 2015.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.H.L.M. Snijders, voorzitter, tevens kinderrechter,
mr. A.M. Kooijmans-de Kort en mr. J.J.A. Donkersloot, leden,
in tegenwoordigheid van mr. I.J.M. Weemers, griffier,
en is uitgesproken op 11 maart 2016.
Bijlage A – de bewijsmiddelen (verkort en zakelijk weergegeven).
(…)