ECLI:NL:RBOBR:2016:1109

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
10 maart 2016
Publicatiedatum
9 maart 2016
Zaaknummer
01/879713-15
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag met fatale afloop in Uden, gevangenisstraf opgelegd

Op 10 maart 2016 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 10 mei 2015 in Uden een fatale steekpartij heeft gepleegd. De verdachte werd beschuldigd van doodslag op het slachtoffer, die op dat moment 27 jaar oud was. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk het slachtoffer van het leven heeft beroofd door met een mes in diens borst te steken. De rechtbank baseerde haar oordeel op verschillende bewijsmiddelen, waaronder verklaringen van getuigen en proces-verbaal van de politie. De verdachte had geen bewijsverweer gevoerd en erkende dat hij voorwaardelijk opzet had op de dood van het slachtoffer.

De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf van 10 jaar op, met aftrek van voorarrest. De officier van justitie had een hogere straf geëist, maar de rechtbank vond de opgelegde straf passend gezien de omstandigheden van de zaak. De rechtbank verklaarde de benadeelde partij niet ontvankelijk in haar vordering, omdat de behandeling van deze vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De rechtbank oordeelde dat de benadeelde partij haar vordering bij de burgerlijke rechter moest indienen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de voorzitter en twee leden aanwezig waren.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/879713-15
Parketnummer vordering: 01/121301-14
Datum uitspraak: 10 maart 2016
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1990] ,
wonende te [adres 1] ,
thans gedetineerd te: PI Zuid West - De Dordtse Poorten.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 27 augustus 2015, 3 november 2015, 28 januari 2016 en 25 februari 2016.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte/veroordeelde naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 29 juli 2015.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 28 januari 2016 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 10 mei 2015 te Uden opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de hartstreek en/of in de borst, althans het lichaam, van die [slachtoffer] gestoken, tengevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De vordering na voorwaardelijke veroordeling.

De zaak met parketnummer 01/121301-14 is aangebracht bij vordering van 15 december 2015. Deze vordering heeft betrekking op het vonnis van de politierechter te
's-Hertogenbosch d.d. 4 september 2014. Een kopie van de vordering is aan dit vonnis gehecht.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs

Inleiding.
Op zondag 10 mei 2015 omstreeks 02.22 uur ontvingen surveillerende politieambtenaren van het Operationeel Centrum van politie eenheid Oost-Brabant de melding dat er op [adres 2] te Uden een persoon zou zijn neergestoken. Ter plaatse op [adres 2] te Uden zagen politieambtenaren dat iemand op straat lag en dat er een groep personen omheen stond. Deze persoon bleek het [slachtoffer] te zijn. Hij had een steekwond van ongeveer anderhalf à twee centimeter breed ter hoogte van zijn linkerborst/hartstreek. Na de komst van de hulpverleners werd hij gereanimeerd. [slachtoffer] werd vervolgens naar het Radboud ziekenhuis te Nijmegen overgebracht alwaar hij diezelfde nacht aan zijn verwondingen is overleden.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde doodslag.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft geen bewijsverweer gevoerd en stelt zich op het standpunt dat de verdachte voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer] heeft gehad.
Het oordeel van de rechtbank. [1]
De rechtbank baseert haar oordeel op de navolgende bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van bevindingen [2] ;
- het proces-verbaal van bevindingen [3] ;
- het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte] op 20 mei 2015 [4] ;
- het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte] op 4 juni 2015 [5] ;
- het proces-verbaal van bevindingen aantreffen mes [6] ;
- het proces-verbaal onderzoek aantreffen mes [7] ;
- het rapport onderzoek biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van steekincident met dodelijke afloop in Uden op 10 mei 2015 opgemaakt door dr. [naam deskundige 1] [8] [naam deskundige 1]
- het rapport pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood opgemaakt door [naam patholoog 1] [9] ;
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 25 februari 2016 [10] .
Op grond van de inhoud van voornoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde doodslag heeft begaan, zoals dat hierna wordt bewezen verklaard.
Gelet op het bepaalde in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering zijn de hiervoor genoemde bewijsmiddelen niet uitgewerkt.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
op 10 mei 2015 te Uden opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet, met een mes, in de borst, van die [slachtoffer] gestoken, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie vordert voor de door haar bewezen geachte doodslag een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaar met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de rechtbank een aanzienlijk lagere gevangenisstraf dient op te leggen dan door de officier van justitie gevorderd is. De verdediging verwijst ter onderbouwing van dit standpunt naar verschillende uitspraken van rechtbanken. In deze uitspraken zijn volgens de verdediging voor soortgelijke feiten beduidend lagere straffen opgelegd.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich in de nacht van 9 op 10 mei 2015 schuldig gemaakt aan doodslag op [slachtoffer] . Verdachte liep die nacht samen met zijn vriend in het uitgaansgebied van Uden, op weg om cocaïne te gaan kopen, toen zijn vriend tegen [slachtoffer] ‘opbotste’. Er ontstond een korte ruzie/confrontatie tussen verdachte en [slachtoffer] . In deze kortdurende situatie heeft verdachte het mes dat hij bij zich droeg gepakt en daarmee [slachtoffer] in diens borst gestoken. Ten gevolge van die messteek is [slachtoffer] komen te overlijden.
[slachtoffer] was slechts 27 jaar oud en had nog een heel leven voor zich. Verdachte heeft door zijn daad het slachtoffer het meest fundamentele recht dat hem toekwam, namelijk het recht op leven ontnomen. Verdachte heeft door zijn handelen onherstelbaar leed toegebracht aan de nabestaanden en dierbaren van het slachtoffer zoals ook blijkt uit de door zijn partner en zijn moeder ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaringen.
Verdachte heeft dit feit gepleegd tijdens een uitgaansnacht op de openbare weg in het centrum van Uden. Er waren op dat moment veel mensen op straat aanwezig onder wie de vrienden van [slachtoffer] die hem op straat hebben zien liggen met een ernstige verwonding. Zijn vrienden zullen verder moeten leven met deze traumatische gebeurtenis. Bovendien heeft verdachte geen inzicht gegeven in de precieze aanleiding van de confrontatie en zijn motief om uiteindelijk aan het slachtoffer de fatale steekwond toe te brengen, waardoor het voor de nabestaanden onduidelijk blijft waarom het slachtoffer om het leven is gebracht.
Het door verdachte gepleegde feit betreft één van de ernstigste misdrijven uit het Wetboek van Strafrecht. Het behoeft weinig betoog dat een feit als het onderhavige de rechtsorde ook in het algemeen schokt en in de samenleving – in het bijzonder de gemeenschap in Uden - algemene gevoelens van onrust en onveiligheid oproept.
De rechtbank houdt voorts in strafverzwarende zin rekening met de omstandigheid dat verdachte blijkens een hem betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 21 januari 2016 eerder is veroordeeld voor het plegen van geweld en met de omstandigheid dat verdachte tijdens het plegen van het feit onder invloed van alcohol en verschillende verdovende middelen verkeerde waarvan hij de (gecombineerde) negatieve werking op zijn gedrag kende of moest begrijpen. Desondanks heeft hij die stoffen toch gebruikt en heeft hij zich vervolgens onder invloed van deze middelen in het uitgaansleven van Uden begeven terwijl hij een mes bij zich droeg.
De rechtbank houdt in strafmatigende zin rekening met de omstandigheid dat uit een omtrent de geestvermogens van verdachte op 28 september 2015 uitgebracht rapport door [naam psycholoog] , psycholoog en op 28 september 2015 uitgebracht rapport door dr [naam psychiater] , psychiater blijkt, dat het door hem gepleegde strafbare feit in enigszins respectievelijk licht verminderde mate aan hem kan worden toegerekend.
De rechtbank is van oordeel dat uit het oogpunt van vergelding en ter beveiliging van de maatschappij een vrijheidsbeneming van lange duur op zijn plaats is.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
Alles overwegende oordeelt de rechtbank dat een gevangenisstraf voor de duur van tien jaar passend en geboden is.

De vordering van de [benadeelde partij] .

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht de vordering voor toewijzing vatbaar, vermeerderd met de wettelijke rente en de proceskosten en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering, nu de behandeling en beoordeling van deze vordering te ingewikkeld is en hierdoor een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Subsidiair – zo begrijpt de rechtbank – stelt de verdediging zich op het standpunt dat de vordering gematigd dient te worden, nu niet zeker is dat de samenlevingsvorm die tussen de [benadeelde partij] en het [slachtoffer] bestond voortgezet zou zijn gedurende de termijn waarmee in de berekening van de overlijdensschade rekening is gehouden.
Beoordeling.De benadeelde partij heeft naast de pro memorie gevorderde wettelijke rente en forfaitaire proceskosten een bedrag van € 116.167,31 aan materiële schade gevorderd. Dit bedrag bestaat uit € 111.985,43 aan overlijdensschade en € 4.181,88 aan kosten die gemaakt zijn om de overlijdensschade te berekenen. De rechtbank is van oordeel dat gelet op de complexiteit van de vordering nader onderzoek naar de omvang van de gevorderde overlijdensschade een uitgebreide nadere behandeling zou vereisen, terwijl het strafgeding zich thans niet meer leent voor uitstel of aanhouding om een en ander nader uit te diepen (of een contraexpertise - zoals geopperd door de verdediging - te laten plaatsvinden). Een belangrijk doel van de strafrechtpleging is immers dat zaken efficiënt en tijdig worden afgedaan. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert en zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren in de vordering.
De benadeelde partij kan deze vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal de kosten van partijen compenseren aldus dat elke partij haar eigen kosten draagt.

Motivering van de beslissing na voorwaardelijke veroordeling 01/121301-14.

De vordering voldoet aan alle wettelijke eisen. Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd tot behandeling van deze vordering. Uit onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bijzondere omstandigheden die aan de tenuitvoerlegging in de weg staan zijn niet aanwezig. De rechtbank zal dan ook de gevorderde tenuitvoerlegging gelasten.

Toepasselijke wetsartikelen.

DE UITSPRAAK

Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
doodslag Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf.
Gevangenisstraf voor de duur van 10 jaar met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht
Niet-ontvankelijkverklaring van de [benadeelde partij] , in de vordering.
Compenseert de kosten van partijen aldus, dat elke partij de eigen kosten draagt.
Beslissing na voorwaardelijke veroordeling: Last tot tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter te 's-Hertogenbosch d.d. 4 september 2014, gewezen onder parketnummer 01/121301-14, te weten: een gevangenisstraf voor de duur van 1 week.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.H.P.G. Wielders, voorzitter,
mr. S.J.W. Hermans en mr. R.J. Bokhorst, leden,
in tegenwoordigheid van mr. E.C.M. Boerboom, griffier,
en is uitgesproken op 10 maart 2016.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de politie Oost-Brabant (TGO Cornet), genummerd 20150827.1200.4503, gesloten op 15 september 2015, aantal doorgenummerde bladzijden 1498 [verder: eindpv]
2.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 509-510 van het eindpv
3.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 517 van het eindpv
4.Het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte] op 20 mei 2015, p. 324 en 342-343 van het eindpv
5.Het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte] op 4 juni 2015, p. 355 en 367 van het eindpv
6.Het proces-verbaal van bevindingen aantreffen mes, p. 1145 van het eindpv
7.Het proces-verbaal onderzoek aantreffen mes, p. 1361-1362 van het eindpv
8.Het rapport onderzoek biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van steekincident met dodelijke afloop in Uden op 10 mei 2015 opgemaakt door dr. [naam deskundige 2] , p. 1146-1148 van het eindpv
9.Het rapport pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood opgemaakt door [naam patholoog 2] p. 1460 van het eindpv
10.De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 25 februari 2016 en neergelegd in het van voormelde terechtzitting opgemaakte proces-verbaal