ECLI:NL:RBOBR:2016:1108

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
10 maart 2016
Publicatiedatum
9 maart 2016
Zaaknummer
01/879714-15
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijke geweldpleging en drugshandel met dodelijke afloop in Uden

Op 10 maart 2016 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een vechtpartij op 10 mei 2015 in Uden, waarbij een persoon, [slachtoffer], dodelijk gewond raakte. De rechtbank oordeelde dat het dodelijk letsel niet aan de verdachte kon worden toegerekend, maar veroordeelde hem wel voor openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen en voor het vervoeren van amfetamine. De verdachte kreeg een gevangenisstraf van 8 maanden, met aftrek van voorarrest. De rechtbank verklaarde de benadeelde partij niet ontvankelijk in haar vordering, omdat de behandeling daarvan een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren.

De zaak kwam aan het licht na een melding van een steekincident in Uden, waarbij de politie ter plaatse een gewonde aantrof. Het slachtoffer had een steekwond en overleed later die nacht in het ziekenhuis. Tijdens het onderzoek bleek dat de verdachte en een medeverdachte betrokken waren bij een confrontatie met het slachtoffer, waarbij geweld werd gebruikt. De rechtbank concludeerde dat de verdachte een wezenlijke bijdrage had geleverd aan het geweld, ook al was hij niet degene die het fatale steekincident had gepleegd. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn eerdere veroordelingen voor gewelds- en drugsfeiten, en de invloed van alcohol en drugs op zijn gedrag tijdens het incident.

De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op, maar wees de vordering van de benadeelde partij af, omdat deze niet ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank benadrukte het belang van een efficiënte en tijdige afhandeling van strafzaken en de noodzaak om de rechtsgang niet onnodig te belasten met complexe vorderingen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/879714-15
Datum uitspraak: 10 maart 2016
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1991] ,
wonende te [adres 1] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 27 augustus 2015, 3 november 2015, 28 januari 2016 en 25 februari 2016.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 29 juli 2015.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 3 november 2015 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
1. hij op of omstreeks 10 mei 2015 te Uden openlijk, te weten op of aan de openbare weg, [adres 2] , althans op of aan een openbare weg, in elk geval ten aanschouwen van, althans zichtbaar voor het publiek, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer] , welk geweld bestond uit het duwen en/of slaan tegen het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer] en/of het met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, steken in het lichaam van die [slachtoffer] ;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 10 mei 2015 te Uden opzettelijk mishandelend een persoon, te weten [slachtoffer] , meermalen, althans eenmaal, tegen diens hoofd en/of lichaam heeft geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
2. hij op of omstreeks 15 mei 2015 te Lienden, gemeente Buren, in elk geval in Nederland,
opzettelijk heeft vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 194,70 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs

Inleiding.
Op zondag 10 mei 2015 omstreeks 02.22 uur ontvingen surveillerende politieambtenaren van het Operationeel Centrum van politie eenheid Oost-Brabant de melding dat er op [adres 2] te Uden een persoon zou zijn neergestoken. Ter plaatse op [adres 2] te Uden zagen politieambtenaren dat iemand op straat lag en dat er een groep personen omheen stond. Deze persoon bleek het [slachtoffer] te zijn. Hij had een steekwond van ongeveer anderhalf à twee centimeter breed ter hoogte van zijn linkerborst/hartstreek. Na de komst van de hulpverleners werd hij gereanimeerd. [slachtoffer] werd vervolgens naar het Radboud ziekenhuis te Nijmegen overgebracht alwaar hij diezelfde nacht aan zijn verwondingen is overleden.
Gedurende het onderzoek bleek dat [slachtoffer] met een mes was gestoken door [medeverdachte] , nadat verdachte en [medeverdachte] een confrontatie hadden gehad met [slachtoffer] .
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder feit 1 primair ten laste gelegde en het onder feit 2 ten laste gelegde.
Het standpunt van de verdediging.
Ten aanzien van feit 1 stelt de verdediging zich op het standpunt dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de primair ten laste gelegde openlijke geweldpleging, nu het voor het ‘in vereniging’ plegen van openlijk geweld vereiste opzet bij verdachte ontbreekt en verdachte een onvoldoende verwijtbare bijdrage aan het geheel heeft geleverd.
Ten aanzien van feit 2 refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank. [1]
Ten aanzien van feit 1 primair.
De rechtbank baseert haar oordeel over de feitelijke gang van zaken op de navolgende bewijsmiddelen.
Het proces-verbaal van bevindingen [2] :Op zondag 10 mei 2015 omstreeks 02.22 uur ontvingen surveillerende politieambtenaren van het Operationeel Centrum van politie eenheid Oost-Brabant de melding dat er op [adres 2] te Uden een persoon zou zijn neergestoken. Ter plaatse op [adres 2] te Uden zagen politieambtenaren dat een [slachtoffer] , op straat lag. [slachtoffer] had een wond ter hoogte van de linkerborst/hartstreek.
Het proces-verbaal van verhoor [getuige 1] op 12 mei 2015 [3] :Op 10 mei 2015 ben ik naar mijn fiets die voor de ABN-Amrobank op [adres 2] te Uden stond gelopen. Op het moment dat ik op mijn fiets wilde stappen, ontstond er een confrontatie tussen 2 personen en een man die stond te bellen. Ik zag dus dat deze jongens op die man toe liepen. Ze begonnen tegen hem te schreeuwen en tegen zijn telefoon aan te tikken. Er ontstond toen een gevecht tussen een van die jongens en de man van de telefoon.
Het proces-verbaal van verhoor [getuige 1] op 12 mei 2015 [4] :
Er werd uitgehaald door de man met de telefoon en de man in het AC Milan trainingspak. De man met de telefoon sloeg met zijn vuisten richting de man met het AC Milan pak. De man met het AC Milan trainingspak sloeg ook met zijn vuisten gericht naar de man met de telefoon. Ik denk dat ieder een keer of vijf heeft geslagen. Op dat moment komt de tweede jongen er bij.
Het proces-verbaal van verhoor van [verdachte] op 18 mei 2015 [5] :
[medeverdachte] had die avond trainingskleding aan. Een Inter Milaan pak volgens mij. [slachtoffer] die sloeg als eerste. Die sloeg [medeverdachte] op zijn gezicht. Daarop sloeg ik hem. Tegen zijn kop en in die tussentijd moet hij een mes getrokken hebben of iets. Ik sloeg hem twee keer op zijn gezicht omdat een maat van mij geslagen werd.
Ik zag het mes voor het eerst een seconde nadat er gestoken was. Toen kwam er ook een maat van [slachtoffer] aangerend. Ik dacht dat hij alleen dat mes getrokken had omdat er meerdere mensen aan kwamen. Ik dacht om af te dreigen. Toen bij het weg rennen kwam ik er achter dat die helemaal onder het bloed zat, dat mes. Dat heb ik gezien.
Het proces-verbaal van verhoor van [verdachte] op 21 mei 2015 door de rechter-commissaris [6] :
[medeverdachte] heeft het mes weggegooid in een put.
Het proces-verbaal van verhoor van [verdachte] op 20 mei 2015 [7] :
Het mes ligt op nog geen 200 meter van het politiebureau af. In een put. Als je vanaf het politiebureau af, naar de benzinepomp gaat, en dan de eerste straat links volgens mij. In de straat van [persoon 1] kan je oversteken en dan kan je rechtdoor maar daar staan paaltjes en in die straat ligt het mes ergens. En dan is het de eerste put. Het is een put in een trottoirband. Daar kon hij zo ingegooid worden.
Het proces-verbaal van bevindingen (aantreffen mes) [8] :Volgens [verdachte] lag het mes in een put. Dat was als men vanaf het politiebureau in Uden de grote poort uitgaat en rechtsaf gaat, dan de eerste weg links en dan in de eerste of tweede put aan de rechter kant. Ik ben op 20 mei 2015 vervolgens de route gelopen en kwam uit in [adres 3] te Uden. Nadat door [persoon 2] werkzaam op de gemeentewerf de tweede put aan de rechterkant in [adres 3] , gezien vanaf [adres 4] te Uden leeg was geschept, schepte hij ook een metaal kleurig mes uit deze put. Het mes was dichtgeklapt en het lemmet was in het handvat gevouwen. Door collega [verbalisant 1] werd vervolgens dit mes inbeslaggenomen en op de juiste manier veiliggesteld.
Het proces-verbaal onderzoek aantreffen mes [9] :
Op 20 mei 2015 werd forensisch onderzoek verricht op [adres 3] te Uden. De medewerker van de gemeente begon met de tweede trottoirkolk aan de rechterzijde van [adres 3] , gezien vanaf de [adres 5] . Uit de zandvang werd een zilverkleurig glimmend voorwerp gehaald, een mes. Het knip/vouw mes met ronde uitsparingen in het heft met SIN AAIO6645NL werd veiliggesteld.
Het rapport onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van steekincident met dodelijke afloop in Uden op 10 mei 2015 opgemaakt door dr. J. Warnaar van het NFI op 28 mei 2015 [10] :Het mes is onderzoch op de aanwezigheid van bloed. Hierbij is op de snijrand bloed aangetroffen, dat is bemonsterd en als AAIO6645NL#01 veiliggesteld voor DNA-onderzoek.
AAIO6645NL#01 en AAHV5154NL, een referentiemonster spier van het overleden [slachtoffer] (geboren op [1987] ) zijn onderworpen aan een DNA-onderzoek. In de tabel staat vermeld van wie het bloed/celmateriaal op grond van het vergelijkend DNA-onderzoek afkomstig kan zijn. Resultaten: beschrijving SIN AAIO6645NL#01: is een onvolledig DNA-profiel van een man. Dit bloed/celmateriaal kan afkomstig zijn van [slachtoffer] .
Het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte] op 2 juli 2015 [11] :
Rond 2 uur die nacht liep ik met [verdachte] mee. We zijn toen richting [adres 2] gelopen en ter hoogte van de ABN liepen [verdachte] en [slachtoffer] tegen elkaar op. Ze kregen en botsing, hierop ontstond een klein conflict en kreeg ik woorden met [slachtoffer] . Het duurde niet lang, ik kreeg gelijk een klap op mijn neus van [slachtoffer] . Toen heb ik terug geslagen. We raakten in ieder geval samen in gevecht, [slachtoffer] en ik. Er zijn klappen over en weer gegaan, volgens mij heb ik hem ook nog geraakt. Hierna keek ik naar achter en ik hoorde stemmen. Ik trok een mes. Hierna trok [verdachte] mij weg. Ik ben met [verdachte] weggerend. Ik keek naar mijn mes. Ik klapte het mes open en ik zag dat er bloed aan het mes zat.
Vaststelling feitelijke gang van zaken.
Op grond van voornoemde uitgewerkte bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte op 10 mei 2015 samen met [medeverdachte] op de openbare weg, [adres 2] te Uden, was toen hij [slachtoffer] tegenkwam. [slachtoffer] en [medeverdachte] raakten in gevecht waarbij er over en weer werd geslagen. Verdachte sloeg [slachtoffer] ook. Hij sloeg hem tweemaal tegen zijn hoofd. [slachtoffer] werd gedurende de vechtpartij door [medeverdachte] gestoken met een mes.
Openlijke geweldpleging.
Om tot een bewezenverklaring van de primair ten laste gelegde openlijke geweldpleging te komen, dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of verdachte, door zich op voornoemde wijze op de openbare weg te gedragen, ‘in vereniging’ geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] .
Voor de bestanddelen ‘in vereniging’ is het voldoende wanneer kan worden bewezen dat de verdachte opzet op het in vereniging plegen van openlijk geweld tegen [slachtoffer] heeft gehad en daaraan een voldoende significante of wezenlijke bijdrage heeft geleverd.
De rechtbank is van oordeel dat de opzet van verdachte gericht was op het uitoefenen van geweld op [slachtoffer] . Verdachte heeft het slachtoffer immers – net als [medeverdachte] - geslagen en op deze wijze een wezenlijke bijdrage geleverd aan het op [slachtoffer] toegepaste en in de tenlastelegging weergegeven geweld. Dat het geweld tegen [slachtoffer] in vereniging is gepleegd, volgt naar het oordeel van de rechtbank uit de omstandigheid dat verdachte en [medeverdachte] bijna gelijktijdig [slachtoffer] verschillende malen hebben geslagen. Er is aldus sprake geweest van een gezamenlijk gewelddadig optrekken tegen [slachtoffer] .
Dat verdachte niet heeft kunnen voorzien dat [medeverdachte] [slachtoffer] op enig moment in het gevecht met een mes zou steken, doet aan de opzet van verdachte op openlijke geweldpleging niet af. De opzet van verdachte was immers gericht op het uitoefenen van geweld op [slachtoffer] en van dat geweld heeft niet alleen het slaan maar ook het steken met een mes onderdeel uitgemaakt.
Gelet op het voorgaande, verwerpt de rechtbank het verweer van de verdediging en acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 primair ten laste gelegde openlijke geweldpleging tegen [slachtoffer] heeft begaan, zoals dat hierna wordt bewezen verklaard.
Ten aanzien van feit 2.
Op grond van het proces-verbaal observatie [12] , het proces-verbaal van bevindingen doorzoeking auto [kenteken] [13] , het proces-verbaal van verhoor van [persoon 3] op 16 mei 2015 [14] , het proces-verbaal van bevindingen [15] , het rapport identificatie van drugs en precursoren [16] en de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 25 februari 2016 [17] , acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan, zoals dat hierna wordt bewezen verklaard.
Gelet op het bepaalde in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering zijn de hiervoor genoemde bewijsmiddelen niet uitgewerkt.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
1. primair
op 10 mei 2015 te Uden openlijk, te weten op of aan de openbare weg, [adres 2] , in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer] , welk geweld bestond uit het slaan tegen het hoofd en het lichaam van die [slachtoffer] en het met een mes steken in het lichaam van die [slachtoffer] ;
2. op 15 mei 2015 te Lienden, gemeente Buren, opzettelijk heeft vervoerd, ongeveer 194,70 gram van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie vordert voor feit 1 primair en voor feit 2 plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van 2 jaar zonder aftrek van voorarrest. Voorts vordert zij dat de rechtbank de gevangenneming van verdachte op de dag van uitspraak beveelt.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de vordering van de officier van justitie verdachte een ISD-maatregel op te leggen nauwelijks onderbouwd is, dat verdachte op dit moment niet iemand is die in aanmerking komt voor een ISD-maatregel en dat de feiten zich ook niet lenen voor oplegging van een dergelijke maatregel.
Voorts stelt de verdediging zich op het standpunt dat wanneer de rechtbank meent dat een ‘bredere’ bewezenverklaring (dan voor eenvoudige mishandeling en het bezit van amfetamine) moet volgen, volstaan zou kunnen worden met een straf gelijk aan het voorarrest, indien noodzakelijk aangevuld met een voorwaardelijke gevangenisstraf en/of een werkstraf.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft deelgenomen aan een vechtpartij die heeft geleid tot de dood van [slachtoffer] . Bovendien heeft verdachte dit geweld gepleegd tijdens een drukke uitgaansnacht op de openbare weg in het centrum van Uden, terwijl hij onder invloed van alcohol en verschillende verdovende middelen verkeerde waarvan hij de (gecombineerde) negatieve werking op zijn gedrag kende of moest begrijpen. Desondanks heeft hij die stoffen toch gebruikt. Vijf dagen later heeft hij een grote hoeveelheid amfetamine vervoerd.
Het gewelddadig karakter van het door verdachte op 10 mei 2015 gepleegde strafbare feit laat zien dat verdachte er niet voor terugschrikt om (samen met een ander) geweld tegen een ander mens te gebruiken.
Het aandeel van verdachte in het gepleegde geweld is beperkt gebleven tot het geven van twee klappen aan [slachtoffer] en uit het dossier volgt niet dat verdachte bij het geven van die klappen rekening moest houden met het gebruik van een mes door [medeverdachte] .
Gelet hierop zal de rechtbank er in strafmatigende zin rekening mee houden dat het door [medeverdachte] aan [slachtoffer] toegebrachte dodelijk letsel, niet aan verdachte kan worden toegerekend.
Kijkend naar de persoon van verdachte, houdt de rechtbank in strafverzwarende zin rekening met de omstandigheid dat verdachte eerder voor gewelds- en drugsfeiten werd veroordeeld en dat verdachte kennelijk niet of onvoldoende bereid is zijn crimineel gedrag te veranderen.
De rechtbank weegt in het voordeel van verdachte mee dat uit een omtrent de geestvermogens van verdachte uitgebracht rapport door psycholoog drs. [naam psycholoog 1] van 28 november 2015 blijkt, dat de door hem gepleegde strafbare feiten in enigszins verminderde mate aan hem kunnen worden toegerekend.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf.
De rechtbank zal aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden opleggen, omdat de rechtbank van oordeel is dat deze straf passend is en de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
De rechtbank acht onvoldoende termen aanwezig om op dit moment - zoals door de officier van justitie is gevorderd - over te gaan tot het opleggen van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders, hoewel formeel is voldaan aan de voorwaarden om tot oplegging hiervan over te kunnen gaan.
Kijkend naar de persoon van de verdachte, is de rechtbank van oordeel dat een ISD-traject verdachte thans onvoldoende kan bieden. Uit de rapportage die is opgemaakt door psycholoog drs. [naam psycholoog 2] blijkt immers dat een forensische verslavingsbehandeling de beste optie is voor verdachte en dat de verwachting is dat verdachte alle behandelmogelijkheden zal boycotten of saboteren. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat er thans geen reëel behandelperspectief is bij oplegging van een ISD-maatregel aan verdachte en dat oplegging van de ISD-maatregel onder voornoemde omstandigheden zou leiden tot een kaal uit te zitten gevangenisstraf voor de duur van twee jaar. De rechtbank is van oordeel dat dit niet wenselijk en ook niet passend is mede gelet op de aard van de bewezen verklaarde feiten en de duur van de reeds door verdachte ondergane voorlopige hechtenis.
De rechtbank wijst de vordering tot gevangenneming af omdat de aan verdachte opgelegde gevangenisstraf korter is dan de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht.

De vordering van de [benadeelde partij] .

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie vordert dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard wordt in de vordering.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering.
Beoordeling.De benadeelde partij heeft naast de pro memorie gevorderde wettelijke rente en forfaitaire proceskosten een bedrag van € 116.167,31 aan materiële schade gevorderd. Dit bedrag bestaat uit € 111.985,43 aan overlijdensschade en € 4.181,88 aan kosten die gemaakt zijn om de overlijdensschade te berekenen. De rechtbank is van oordeel dat gelet op de complexiteit van de vordering nader onderzoek naar de omvang van de gevorderde overlijdensschade een uitgebreide nadere behandeling zou vereisen, terwijl het strafgeding zich thans niet meer leent voor uitstel of aanhouding om een en ander nader uit te diepen. Een belangrijk doel van de strafrechtpleging is immers dat zaken efficiënt en tijdig worden afgedaan. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert en zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren in de vordering.
De benadeelde partij kan deze vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal de kosten van partijen compenseren aldus dat elke partij haar eigen kosten draagt.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 27, 57 en 141 van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

DE UITSPRAAK

Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. feit 1 primair: openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen T.a.v. feit 2: opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B, van de Opiumwet gegeven verbod Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf.
T.a.v. feit 1 primair, feit 2: Gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht
T.a.v. feit 1 primair: Niet-ontvankelijkverklaring van de [benadeelde partij] , in de vordering.
Compenseert de kosten van partijen aldus, dat elke partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.H.P.G. Wielders, voorzitter,
mr. S.J.W. Hermans en mr. R.J. Bokhorst, leden,
in tegenwoordigheid van mr. E.C.M. Boerboom, griffier,
en is uitgesproken op 10 maart 2016.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de politie Oost-Brabant (TGO Cornet), genummerd 20150827.1200.4503, gesloten op 15 september 2015, aantal doorgenummerde bladzijden 1498 [verder: eindpv]
2.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 509 van het eindpv
3.Het proces-verbaal van verhoor [getuige 1] op 12 mei 2015, p. 614 van het eindpv
4.Het proces-verbaal van verhoor [getuige 1] op 12 mei 2015, p. 617 van het eindpv
5.Het proces-verbaal van verhoor van [verdachte] op 18 mei 2015, p. 290-292, 294 en 303 van het eindpv
6.Het proces-verbaal van verhoor van [verdachte] op 21 mei 2015 door de rechter-commissaris
7.Het proces-verbaal van verhoor van [verdachte] op 20 mei 2015, p. 342-343 van het eindpv
8.Het proces-verbaal van bevindingen (aantreffen mes) van [verbalisant 2] , p. 1145 van het eindpv
9.Het proces-verbaal onderzoek aantreffen mes van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 3] , p. 1361-1362 van het eindpv
10.Het rapport onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van steekincident met dodelijke afloop in Uden op 10 mei 2015 opgemaakt door [NFI medewerker] van het NFI op 28 mei 2015, p. 1146-1148 van het eindpv
11.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte] op 2 juli 2015, p. 209 van het eindpv
12.het proces-verbaal observatie, p. 223-224 van het eindpv
13.het proces-verbaal van bevindingen doorzoeking auto [kenteken] , p. 1251-1252 van het eindpv
14.het proces-verbaal van verhoor van [persoon 3] op 16 mei 2015, p. 1260-1261
15.het proces-verbaal van bevindingen, p. 1264-1265 van het eindpv
16.het rapport identificatie van drugs en precursoren, p. 1267-1268 van het eindpv
17.de verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 25 februari 2016 en neergelegd in het van voormelde terechtzitting opgemaakte proces-verbaal