ECLI:NL:RBOBR:2015:7909

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
15 oktober 2015
Publicatiedatum
7 juni 2017
Zaaknummer
4334560 / 15-496
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst wegens verstoorde arbeidsrelatie en slapend aangetroffen tijdens dienst

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 15 oktober 2015 uitspraak gedaan in een ontbindingsverzoek van de stichting St. Anna Zorggroep tegen een werknemer. De werkgever, St. Anna, verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van een verstoorde arbeidsrelatie, die zou zijn ontstaan door herhaaldelijk slapend aangetroffen worden tijdens de dienst. De werknemer, die sinds 1 april 1977 in dienst was, had eerder een laatste waarschuwing ontvangen en was op 29 november 2014 weer slapend aangetroffen. Ondanks gesprekken en mediationpogingen, die door de werknemer waren stopgezet vanwege een gebrek aan vertrouwen in de mediator, bleef de werkgever bij zijn standpunt dat de arbeidsrelatie verstoord was.

De kantonrechter oordeelde dat de werkgever onvoldoende had aangetoond dat de verstoring van de arbeidsrelatie zodanig was dat van St. Anna niet gevergd kon worden het dienstverband voort te zetten. De rechter benadrukte dat herstel van de arbeidsrelatie niet uitgesloten was en dat St. Anna niet voldoende had geprobeerd om de relatie te verbeteren, bijvoorbeeld door de werknemer in een andere functie te plaatsen. De rechter wees het verzoek tot ontbinding af en veroordeelde St. Anna in de proceskosten.

De uitspraak benadrukt het belang van een redelijke grond voor ontbinding van een arbeidsovereenkomst en de noodzaak voor werkgevers om actief te werken aan herstel van de arbeidsrelatie voordat tot ontbinding kan worden overgegaan.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zaaknummer: 4334560 \ EJ VERZ 15-496
Civiel Recht
Zittingsplaats Eindhoven
Zaaknummer: 4334560 \ EJ VERZ 15-496
Beschikking van 15 oktober 2015
in de zaak van:
de stichting Stichting St. Anna Zorggroep,
gevestigd te Geldrop,
verzoekster,
gemachtigde: mr. D.A. Witberg,
tegen:
[werknemer] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder,
gemachtigde: mr. D.M. Schipper.
Partijen worden hierna genoemd “St. Anna” en “ [werknemer] ”.

1.Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit het volgende.
Het verzoekschrift met producties;
Het verweerschrift met producties;
De mondelinge behandeling die op 17 september 2015 heeft plaatsgevonden en ten behoeve waarvan [werknemer] op voorhand een aanvullende productie heeft toegezonden aan de kantonrechter en aan St. Anna. Ter zitting hebben zowel St. Anna als [werknemer] , ieder voor zich, een pleitnota in het geding gebracht aan de hand waarvan zij de zaak hebben toegelicht.
Tot slot is een datum voor beschikking bepaald.

2.De feiten

Tussen partijen staat het volgende vast, voor zover voor de beoordeling van belang.
St. Anna is een regionaal ziekenhuis waar ongeveer 1600 medewerkers werken verspreid over verschillende locaties.
[werknemer] , geboren [geboortedatum] , is op 1 april 1977 in dienst getreden bij St. Anna. De laatste functie van [werknemer] is die van medewerker bewaking en receptie/portier, met een salaris van € 2.655,00 bruto per maand, exclusief emolumenten.
In 2014 is [werknemer] diverse keren slapend aangetroffen tijdens zijn dienst. Op
15 augustus 2014 heeft [werknemer] hiervoor een laatste waarschuwing ontvangen. Desondanks is [werknemer] op 29 november 2014 weer slapend aangetroffen.
4. Op 4 december 2014 heeft tussen St. Anna en [werknemer] een gesprek plaatsgevonden waarin is gesproken over beëindiging van het dienstverband en is [werknemer] meegedeeld dat hij uit de nachtdienst gehaald zou worden vanwege het risico dat [werknemer] in slaap zou vallen (brief 5 december 2014). [werknemer] reageert in een e-mail en geeft aan niet akkoord te gaan met beëindiging van het dienstverband, maar wel bereid te zijn een andere functie te accepteren en iets aan het slaapprobleem te doen.
5. Op 8 december 2014 bezoekt [werknemer] de bedrijfsarts. Deze ziet geen medische gronden voor het in slaap vallen.
6. Op 10 december 2014 heeft tussen [werknemer] en mevrouw [Z] een gesprek plaatsgevonden en nadien tussen [werknemer] en de heer [G] en mevrouw [G] . In beide gevallen neemt [werknemer] zijn schoonvader mee, die hoofdzakelijk het woord voor hem heeft gevoerd.
7. Op 15 december 2014 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen St. Anna en [werknemer] . In het verslag van dat gesprek, weergegeven in een brief van 16 december 2014, schrijft St. Anna geen vertrouwen meer te hebben in een samenwerking met [werknemer] als portier/beveiliger. Op verzoek van [werknemer] om een voorstel, heeft St. Anna voorgesteld het dienstverband te beëindigen met inachtneming van de opzegtermijn waarbinnen begeleiding naar een andere baan zal plaatsvinden.
8. Op 23 december 2014 heeft – de gemachtigde van – [werknemer] gereageerd met een (tegen)voorstel een gecertificeerd mediator in te schakelen.
9. Op 28 januari 2015 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen St. Anna en [werknemer] , in het bijzijn van hun gemachtigden. Gesproken is over het slaapprobleem en de lichtvaardige manier waarop [werknemer] hiermee omgaat. Mede daardoor heeft [werknemer] nog weinig draagvlak bij St. Anna.
10. In maart en april 2015 hebben diverse mediation gesprekken plaatsgevonden.
11. [werknemer] heeft op 13 april 2015 het vertrouwen in de mediator opgezegd omdat hij het gevoel heeft dat de mediator aanwezig is voor St. Anna en geen enkele poging onderneemt om partijen tot elkaar te brengen. [werknemer] heeft geen vertrouwen in de onafhankelijkheid van de mediator en hij wil de mediation voortzetten met een andere mediator. De mediation wordt stopgezet.
12. Op 21 april 2015 wordt [werknemer] vrijgesteld van werkzaamheden.
13. St. Anna heeft op 17 april 2015 bij het UWV een ontslagaanvraag ingediend wegens een verstoorde arbeidsrelatie. Het UWV heeft de aanvraag afgewezen.

3.Het verzoek

St. Anna stelt het volgende.
[werknemer] is in de afgelopen jaren diverse keren slapend aangetroffen tijdens zijn dienst. Ondanks een laatste waarschuwing is [werknemer] toch weer slapend aangetroffen. Om die reden is met [werknemer] gesproken over, onder meer, beëindiging van het dienstverband.
Daarna is de sfeer in de gesprekken steeds grimmiger geworden en dat is te wijten aan de houding en het gedrag van [werknemer] . Partijen zijn er voorts niet in geslaagd het conflict op te lossen, dan wel de verstoorde arbeidsverhouding te normaliseren. De verstoorde arbeidsverhouding is duurzaam, omdat die al vele maanden aanhoudt zonder zicht op verbetering.
Op grond van het voorgaande verzoekt St. Anna de arbeidsovereenkomst met [werknemer] te ontbinden op grond van artikel 7:671b lid 1, onderdeel a, van het Burgerlijk Wetboek (BW), in verbinding met artikel 7:669 lid 3, onderdeel g BW, nu sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding die zodanig is dat van St. Anna redelijkerwijs niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Herplaatsing is, ook met behulp van scholing, niet mogelijk.

4.Het verweer

[werknemer] verweert zich tegen het verzoek en stelt dat de verzochte ontbinding moet worden afgewezen. Hij voert daartoe – samengevat – het volgende aan.
Van een - duurzaam - verstoorde arbeidsrelatie is geen sprake. Aanvankelijk was St. Anna van mening dat [werknemer] niet goed functioneerde. Daarvoor is [werknemer] gesanctioneerd. Nu zet St. Anna in op een verstoorde arbeidsrelatie, maar het enige dat [werknemer] heeft gedaan is gemotiveerd verzoeken om een andere mediator. [werknemer] heeft voorts initiatief genomen tot gesprekken, onderzoeken en andere suggesties tot verbetering. St. Anna heeft echter vanaf het begin ingezet op het beëindigen van het dienstverband en dat is vaak een voorbode van een verstoring van de relatie.
Bovendien heeft [werknemer] doorgewerkt tot 21 april 2015, zodat ook om die reden geen sprake kan zijn van een duurzaam verstoorde arbeidsrelatie.

5.De beoordeling

5.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of de arbeidsovereenkomst tussen partijen moet worden ontbonden.
De kantonrechter stelt voorop dat uit artikel 7:669 lid 1 BW volgt dat de arbeidsovereenkomst alleen kan worden ontbonden indien daar een redelijke grond voor is en herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt. In artikel 7:669 lid 3 BW is nader omschreven wat onder een redelijke grond moet worden verstaan.
5.2.
St. Anna voert aan dat de redelijke grond voor ontbinding is gelegen in een verstoorde arbeidsrelatie, die zodanig is dat van St. Anna redelijkerwijs niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
5.3.
De kantonrechter overweegt het volgende.
Ter zitting heeft St. Anna benadrukt dat het slapen tijdens diensten door [werknemer] als zodanig thans niet aan de verstoorde arbeidsrelatie ten grondslag ligt, maar dat de houding en het gedrag van [werknemer] in de periode vanaf het gesprek op 4 december 2014 zodanig is geweest dat de arbeidsrelatie verstoord is geraakt en dat zij geen vertrouwen meer heeft in [werknemer] .
[werknemer] heeft aangevoerd dat geen sprake is van een verstoorde arbeidsrelatie.
5.4.
Een arbeidsrelatie kan verstoord raken indien een werkgever geen vertrouwen meer heeft in haar werknemer en herstel van de verstoring in haar ogen is uitgesloten. Deze vertrouwensbreuk hoeft niet wederkerig te zijn. Ook indien, in dit geval, [werknemer] deze mening van St. Anna niet deelt, kan de arbeidsrelatie verstoord zijn geraakt. Uit hetgeen in de stukken is weergegeven en hetgeen ter zitting is besproken leidt de kantonrechter af dat van de zijde van St. Anna sprake is van een zodanige vertrouwensbreuk met [werknemer] dat de arbeidsrelatie verstoord is geraakt.
5.5.
Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of die verstoring zodanig is dat van St. Anna niet langer kan worden gevergd het dienstverband te laten voortduren.
5.6.
Daartoe wordt het volgende overwogen.
Uit de brief van 5 december 2014 is af te leiden dat in het gesprek van 4 december 2014 reeds is gesproken over beëindiging van het dienstverband omdat [werknemer] , ondanks een laatste waarschuwing, toch weer slapend is aangetroffen tijdens zijn dienst. In dat gesprek doet St. Anna aan [werknemer] een voorstel voor beëindiging van het dienstverband, dat door [werknemer] wordt afgewezen.
Ondanks deze afwijzing gaat St. Anna niet verder met haar voornemen het dienstverband te beëindigen en zij laat [werknemer] zijn werkzaamheden als portier/beveiliger normaal uitvoeren met de beperking dat hij geen nachtdiensten meer draait.
5.7.
In de brief van 12 december 2014, zijnde een verslag van gesprek van 10 december 2014, stelt – de schoonvader van – [werknemer] mediation voor. St. Anna wijst dat van de hand omdat er geen conflict is en dus mediation niet van toepassing is.
Op 16 december 2015 schrijft St. Anna nog eens dat zij geen vertrouwen meer heeft in voortzetting van het dienstverband en dat zij tot beëindiging wil overgaan.
In het verslag van 28 januari 2015 is onder meer te lezen dat [werknemer] aangeeft dat hij oprecht betreurt wat er is gebeurd en hij wil graag een laatste kans. [werknemer] heeft een apparaatje aangeschaft zodat hij niet meer in slaap kan vallen. St. Anna deelt mee dat het feit blijft staan dat er een vertrouwensbreuk is en dat [werknemer] te makkelijk met ernstige kritiek op zijn functioneren omgaat. St. Anna voelt de oprechtheid van de excuses niet, zo stelt zij.
5.8.
Het voorgaande in ogenschouw nemende is de insteek van St. Anna sinds 4 december 2014 kennelijk steeds geweest het dienstverband met [werknemer] te beëindigen.
Desondanks is St. Anna niet eerder dan 17 april 2015, met het indienen van een ontslagaanvraag bij het UWV, tot feitelijke uitvoering van dit voornemen overgegaan. Al die tijd heeft [werknemer] zijn werkzaamheden als portier/beveiliger, met een beperking in de nachtdiensten, zonder incidenten uitgevoerd.
Ook heeft in die periode een mediationtraject plaatsgevonden dat is stopgezet door [werknemer] , omdat naar zijn mening de mediator niet onafhankelijk was. Het traject is niet stopgezet omdat herstel van de arbeidsrelatie niet (meer) tot de mogelijkheden behoorde.
5.9.
Uit het voorgaande leidt de kantonrechter dan ook af dat herstel van de arbeidsrelatie op dit moment niet is uit te sluiten. Hoewel St. Anna diverse malen heeft aangegeven het dienstverband te willen beëindigen omdat zij geen vertrouwen meer heeft in [werknemer] als portier/beveiliger, is uit de processtukken onvoldoende gebleken dat St. Anna heeft getracht die relatie te verbeteren door, bijvoorbeeld, [werknemer] in een andere functie of op een andere locatie van St. Anna te werk te stellen, al dan niet met begeleiding door een coach. St. Anna heeft weliswaar aangegeven dat geen vacatures voorhanden zijn, maar dat hoeft haar niet ervan te weerhouden een verbetertraject te starten.
5.10.
Naar het oordeel van de kantonrechter is de verstoring van de arbeidsrelatie thans dan ook niet zodanig dat van St. Anna niet gevergd kan worden het dienstverband te laten voortduren en mogelijkheden te onderzoeken die de verstoring kunnen wegnemen. De door St. Anna in dat verband naar voren gebrachte feiten en omstandigheden leveren geen redelijke grond voor ontbinding op, zoals bedoeld in artikel 7:669 lid 3, onderdeel g BW.
5.11.
De conclusie is dat de kantonrechter het verzoek van de werkgever zal afwijzen en dat de arbeidsovereenkomst niet zal worden ontbonden.
5.12.
St. Anna wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten.
6. De beslissing
De kantonrechter:
wijst de verzochte ontbinding af;
veroordeelt St. Anna tot betaling van de proceskosten, tot op heden vastgesteld op een bedrag van € 400,00 als bijdrage in het salaris van de gemachtigde.
Deze beschikking is gewezen door mr. M.J.M.A. van der Put, kantonrechter en op
15 oktober 2015 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.