ECLI:NL:RBOBR:2015:7899

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
17 december 2015
Publicatiedatum
25 mei 2016
Zaaknummer
2690098
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurrecht en servicekosten in geschil tussen Stichting Woonzorg Nederland en gedaagde

In deze zaak, die voor de Rechtbank Oost-Brabant is behandeld, gaat het om een geschil tussen Stichting Woonzorg Nederland en een gedaagde over de servicekosten die in rekening zijn gebracht voor het beheer van een huurwoning. De zaak is gestart met een tussenvonnis op 9 april 2015, waarin de kantonrechter al enkele punten had overwogen met betrekking tot de kosten die Woonzorg aan de huurders wilde doorberekenen. De gedaagde heeft in persoon geprocedeerd, terwijl Woonzorg werd vertegenwoordigd door mr. A.M. Langeloo. Tijdens de comparitie van partijen op 1 juli 2015 hebben beide partijen hun standpunten verder toegelicht.

De kantonrechter heeft in zijn beoordeling de reiskosten van de bewonersconsulenten van Woonzorg onder de loep genomen. Woonzorg had verschillende standpunten ingenomen over welke reiskosten als direct toerekenbare personeelslasten aan de huurders konden worden doorberekend. De kantonrechter heeft geconcludeerd dat de reiskosten van huis naar de eerste werklocatie en van de laatste werklocatie naar huis niet als zodanig konden worden aangemerkt. Dit leidde tot de vaststelling dat een bedrag van € 116.310,89 niet aan de huurders kon worden doorberekend.

Uiteindelijk heeft de kantonrechter het uurtarief voor de servicekosten vastgesteld op € 36,32, en de betalingsverplichting van de gedaagde voor de servicekosten over het jaar 2012 vastgesteld op € 164,69. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt. Het vonnis is op 17 december 2015 uitgesproken door kantonrechter G.J. Roeterdink in Eindhoven.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Kanton Eindhoven
Zaaknummer : 2690098
Rolnummer : 14-398
Uitspraak : 17 december 2015
in de zaak van:
de stichting
Stichting Woonzorg Nederland,
gevestigd in Amstelveen,
eiseres,
gemachtigde: mr. A.M. Langeloo,
t e g e n
[gedaagde] ,
wonend in [woonplaats] ,
gedaagde,
procederend in persoon.
Partijen zullen hierna worden genoemd “Woonzorg” en “ [gedaagde] ”.

1.Het verdere verloop van het geding

Dit blijkt uit het volgende:
a. het tussenvonnis van 9 april 2015;
b. de comparitie van partijen van 1 juli 2015 waarvoor Woonzorg op voorhand stukken heeft toegezonden aan de kantonrechter en [gedaagde] en waarbij beide partijen de standpunten nader hebben laten toelichten.
Ten slotte is opnieuw vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
De kantonrechter blijft bij hetgeen hij heeft overwogen in het tussenvonnis van 9 april 2015.
2.2.
Ter beoordeling ligt nog voor de berekening van het uurtarief van de kostenpost ‘beheerder’. In het tussenvonnis van 11 december 2014 is onder 3.5.4. onder meer overwogen dat in het bedrag van € 6.248.246,50 dat volgens Woonzorg als direct toerekenbare personeelslasten aan de huurders mag worden doorberekend, kosten zijn opgenomen die daarin niet thuis horen dan wel dat daar vraagtekens bij kunnen worden geplaatst. Er zijn onder andere vraagtekens geplaatst bij de reis- en leasekosten.
Bij tussenvonnis van 9 april 2015 is onder meer overwogen dat Woonzorg niet de gewenste duidelijkheid heeft verschaft op het punt van de reis- en leasekosten. In verband daarmee is een comparitie van partijen gelast om Woonzorg (nogmaals) in de gelegenheid te stellen nadere duidelijkheid te verschaffen over de reis- en leasekosten die zij in de berekening van het uurtarief ‘beheerder’ heeft betrokken.
2.3.
In haar akte na tussenvonnis voor de zitting van 1 juli 2015 stelt Woonzorg ten aanzien van de reiskosten onder randnummer 5. het volgende:
Er zijn drie categorieën reiskosten:
“Woon-werk verkeer”: de reizen van huis naar de eerste werklocatie en van de laatste werklocatie naar huis. Daarvoor geldt een tarief van € 0,19. Deze reizen worden geboekt op grootboekrekeningnummer 4045 (reiskosten w/w netto).
“Werk-werk verkeer”: de reizen tussen de verschillende werklocaties. Daarvoor geldt een tarief van € 0,40. Een deel daarvan ( € 0,19) is onbelast en is geboekt op grootboekrekeningnummer 416201 (zakelijke reiskostenvergoeding netto). Het resterende deel van € 0,21 is belast en is geboekt op grootboekrekeningnummer 4006 (reiskosten w/w bruto).
“Werk-werk verkeer”: de reizen van huis naar het hoofdkantoor van Woonzorg (onregelmatige ritten). Daarvoor geldt een tarief van € 0,40. Een deel daarvan ( € 0,19) is onbelast en is geboekt op grootboekrekeningnummer 416201 (zakelijke reiskostenvergoeding netto). Het resterende deel van € 0,21 is belast en is geboekt op grootboekrekeningnummer 4006 (reiskosten w/w bruto).
En vervolgens onder randnummer 7.:
“In tegenstelling tot wat Woonzorg eerder heeft aangegeven, zijn al deze drie categorieën reiskosten meegenomen in de totale salariskosten van de bewonersconsulenten en dus in de berekening van het uurtarief. Dus ook het onder categorie A. genoemde “woon-werk verkeer” ...
In haar akte van 15 januari 2015 heeft Woonzorg met betrekking tot de bij het uurtarief van de beheerder te betrekken kostenposten onder meer het volgende gesteld:
 onder randnummer 9. geeft zij een toelichting op de reiskosten. Woonzorg verwijst naar de verklaring van [L] , accountant administratie consulent die een toelichting van de directeur van Woonzorg van 14 januari 2015 heeft geparafeerd. In dat stuk “Toelichting op de vergoeding aan de Bewonersconsulenten in 2012" staat onder meer
:
“Bewonersconsulenten in dienst van Woonzorg Nederland hebben geen vaste werklocatie. De standplaats is thuis. Bewonersconsulenten ontvangen dan ook geen vaste reiskostenvergoeding in het kader van woon-werkverkeer, zij dienen hun reiskosten te declareren.”
en “
Voor de bepaling van de vergoeding van de reiskosten worden er vanuit fiscale overwegingen twee tarieven gehanteerd:
Een tarief voor de reis van huis naar de 1e werklocatie en de reis van de laatste werklocatie naar huis.
Een tarief voor het reizen tussen de verschillende werklocaties.
In het totaal van € 362.603,27 aan gedeclareerde reiskosten is een bedrag van € 116.310,89 toewijsbaar aan de reizen die betrekking hebben op huis naar 1e werklocatie en van laatste werklocatie naar huis. Het resterende deel, € 246.292,38 heeft betrekking op de reizen tussen de verschillende werklocaties.”
 Woonzorg heeft in haar “Aantekeningen” die zij bij de zitting op 26 maart 2014 heeft gehanteerd en overgelegd een toelichting gegeven op de reiskosten die zij heeft meegenomen in het uurtarief. Onder randnummer 19 stelt zij:
“Het spreekt voor zich dat doorberekend mogen worden alle kosten die direct samenhangen met de dienstverlening van de bewonersconsulenten en de medewerkers DKO ten behoeve van de huurders.”
en onder randnummer 21:
De reiskosten die zijn mee berekend ziennietop woon-werk verkeer. Het gaat zoals gezegd om reiskosten van de bewonersconsulententussen(onderstrepingen door kantonrechter)
de verschillende wooncomplexen, de parkeerkosten en de leasekosten van de busjes van de medewerkers DKO.
2.4.
Uit hetgeen onder 2.3. is weergegeven blijkt dat Woonzorg in deze procedure verschillende standpunten heeft ingenomen ten aanzien van het bedrag aan reiskosten van de bewonersconsulenten dat bij de bepaling van het uurtarief voor het jaar 2012 in aanmerking zou moeten worden genomen. Er bestaat daarom geen aanleiding terug te komen op het eerdere oordeel (in het tussenvonnis van 11 december 2014 onder 3.5.4) dat de reiskosten van de bewonersconsulenten van huis naar de 1e werklocatie en van de laatste werklocatie naar huis niet in de berekening van het gemiddeld uurtarief behoren te worden betrokken. Deze reiskosten kunnen niet worden aangemerkt als direct toerekenbare personeelslasten en om die reden niet aan de huurder worden doorberekend.
De toelichting van Woonzorg in haar akte van 1 juli 2015 op de standplaats van de bewonersconsulent in relatie tot de reiskosten maakt dat niet anders.
Dit betekent dat een bedrag van € 116.310,89 niet als direct toerekenbare personeelslasten aan de huurder kan worden doorberekend. Datzelfde geldt overigens voor de reiskosten naar het hoofdkantoor van Woonzorg in Amstelveen. Die kosten zijn verantwoord onder de grootboekrekeningen 416201 en 4006. Welk bedrag daarmee exact is gemoeid kan niet worden vastgesteld. Daarom stelt de kantonrechter dat naar redelijkheid vast op € 600,00.
In het vonnis van 11 december 2014 onder 3.5.4. is al overwogen dat de kosten OR € 6.487,50, vergoeding Sport en Bewegen € 2.486,75, Opleiding IOB € 175,-, Attentie regeling € 172,23, Etentje afdeling € 40,10 niet in aanmerking behoren te worden genomen bij de bepaling van het uurtarief 2012. Dat Woonzorg wellicht gehouden is die kosten van haar werknemers te vergoeden wil nog niet zeggen dat die kosten om die reden als direct toerekenbare personeelslasten hebben te gelden.
Partijen zijn het op zich wel eens over de wijze waarop het uurtarief moet worden berekend. A (direct toerekenbare personeelslasten) /(B gemiddeld FTE x C totaal werkbare uren) x 1.04.
De direct toerekenbare personeelslasten van € 6.248.246,90 die Woonzorg aan haar berekening van het uurtarief 2012 ten grondslag heeft gelegd moeten worden verminderd met een bedrag van €126.272,47( de optelsom van de hierboven genoemde bedragen die geen direct toerekenbare personeelslasten zijn). Dat leidt ertoe dat het uurtarief moet worden bijgesteld naar € 36,32. Vervolgens neemt de kantonrechter de rekenwijze en kostenverdeling over die de rapporteur van de Huurcommissie in zijn rapport van voorbereidend onderzoek van augustus 2013 heeft gebruikt (bladzijde 3). De rapporteur van de huurcommissie mag als deskundig worden aangemerkt terwijl hij ten aanzien van het tussen partijen gerezen geschil ten opzichte van partijen vrij staat. Die rekenwijze resulteert erin dat het aandeel van [gedaagde] wordt vastgesteld op € 164,69 per jaar. De vordering van Woonzorg zoals geformuleerd in punt 1 van het petitum van de dagvaarding zal tot dit bedrag worden toegewezen.
Onderdeel 2 van de vordering zal worden afgewezen. Weliswaar is Woonzorg gerechtigd bij de berekeningsmethodiek uit te gaan van een landelijk gemiddeld uurtarief voor bewonersconsulenten en medewerkers DKO, maar kan zij niet worden gevolgd wat betreft de componenten die zij bij de berekening van dat uurtarief in aanmerking neemt.
2.5.
Partijen zijn over en weer in het ongelijk gesteld. Om die reden zullen de kosten van de procedure tussen hen worden gecompenseerd als hierna vermeld.

3.De beslissing

De kantonrechter:
stelt de betalingsverplichting van [gedaagde] ter zake de servicekostenpost ‘beheerder’ over de periode van 1 januari 2012 tot en met 31 december 2012 vast op € 164,69 per jaar;
verklaart dit vonnis voor zover het de vaststelling van de betalingsverplichting betreft uitvoerbaar bij voorraad;
verdeelt de proceskosten over partijen aldus, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.J. Roeterdink, kantonrechter in Eindhoven, en in het openbaar uitgesproken op 17 december 2015.